Extaze 14: ‘Kellendonk’

E X T A Z E  B E S T E L L E N

cover Extaze 14 Kellendonk
Gastredacteur: Jaap Goedegebuure

Essays
A.H.J. Dautzenberg begeeft zich naar de ondergrens van Frans Kellendonk’s oeuvre.
Peter J. van Dijk was aanwezig bij Kellendonk’s lezing Ons wilde Westen
in Harlingen (18 oktober 1986).
Jaap Goedegebuure belicht het tegendraadse engagement van Kellendonk.
Arnon Grunberg herlas de novelle De waarheid en mevrouw Kazinczy.
Rick Honings beziet Kellendonk de polemist en de ongelovige gelovige.
Oek de Jong hield een toespraak bij de presentatie van Frans Kellendonk, de brieven
in het Bethaniënklooster in Amsterdam (13 mei 2015).
Tomas Lieske legt het niet-realistische karakter van Kellendonk’s romans bloot.
Rob Schouten plaatst Kellendonk in de traditie van Balzac, Toergenjev en James.
Reinold Vugs haalt herinneringen op aan Kellendonk’s gastschrijverschap
aan de Rijksuniversiteit van Leiden, najaar 1987.
Niña Weijers: ‘[…] ineens herinnerde ik mij die wonderbaarlijke roman
over kunst, religie, geld, hypocrisie… en intuïtief wist ik dat het zou lonen
bij hem te rade te gaan.’
Joost Zwagerman spiegelt Niña Weijers’ debuutroman De consequenties
aan Kellendonk’s Letter en geest.

Verder zijn in dit nummer drie facsimile’s van brieven van Frans Kellendonk afgedrukt en zijn gedichten opgenomen van John Donne (vertaald door Theo van der Wacht), Hanz Mirck en Gerrit Vennema. Het beeld in dit nummer is van Rens Krikhaar.

Gepost in Home | Getagged , , , , , , , | Plaats een reactie

Drie gedichten, Tom Marien

kinderspel

ze sluit de ogen en springt
touw schraapt over aarde
de cadans bouwt een huis
waarin ze zich opsluit

ze blijft graag op een plaats

 

pootje baden

een hond kijkt op en lost zijn stok
een oester slikt haar parel in

met open mond staren de vissers
ze vrezen voor hun netten

langzaam verzandt de zee
onder haar eigen indruk

 

waar is het

ik zocht en zocht en zocht

op zolders en in kelders

zelfs in krochten en in riolen

maar hij die zoekt vindt niet

 

liefde ja de hoogste goed

de drijfveer van de wezen mens

vond ik vaak en overvloedig

bij de urne van mijn ouders

– zij en ik wij praten

dat heet dan sterker

dan de dood

en bij mijn buurvrouw ook

die lakens spreidt

wanneer de buurman werken gaat

ik vond zelfs liefde bij de paard

aan de overkant van de straat

 

maar waar de het nu huist

nu ze haast verboden is

riskeert te worden afgevoerd

naar clandestiene kampen

ik weet het niet ik weet het niet

vergeef me ik bedoel

ik weet de helemaal niet

Gepost in Poëzie | Plaats een reactie

next of kin, Felix Monter

in de loop van de ochtend een kop koffie.
daarna besognes, bekommernissen. stadsdrukte.
ik gedij in het zonlicht. later, in de schaduw, zet ik mijn mobieltje aan.
op het scherm zie ik mijn zegeningen uitgeteld.

ik veeg ze weg. dan flitst mijn DNA aan en uit in schelle kleuren.
veel soeps is het niet, wat Neanderthaler, Cananefaat en Hugenoot,
arbeidzame strengen uit Spanje, Duitsland, Oost-Europa.
verstrooid veeg ik verder naar de nieuwsberichten.

hemelsblauw zeewater, glinstering gevangen in hoge resolutie.
aan de horizon lelieblanke plezierjachten, volgebuikt.
op de voorgrond zinkt de deining gammele bootjes, spartelen scharminkels.
geen kust of wacht in zicht. water golft over de lippen.

verspreid over de stranden nutverloren reddingsvesten [een doorklik
vertelt me dat de eerste toeristentelefoontjes zijn ontvangen: ‘heb ik híérvoor …’].
in stoffige dorpjes kleumen de aangespoelden in de hitte.
de bevolking [‘de euro uit, stelletje uitvreters’] smeert broodjes en schenkt water.

agenten blazen radeloos op fluitjes, gebaren vergeefs om goede banen.
pratende pakken schuiven elkaar hete aardappels toe –
altijd een fleurige das – halt toeroepen, quota, gezamenlijk probleem,
menselijkheid niet uit het oog – perfect geknoopt onder strakwitte boorden.

in de theaters van de geschiedenis wordt zelden gelachen,
zeker niet tijdens de eindeloze reprises.

Gepost in Poëzie | Getagged , , | Plaats een reactie

Grand café, door MarcCaméra

Terwijl hij nerveus zijn sigaar rookt, een tijdverdrijf dat minstens een uur in beslag neemt, staart hij al die tijd onafgebroken naar het meisje aan het tafeltje een eindje verderop. Ze zit, net als hij, aan het grote raam. Ze heeft zojuist een derde kopje koffie besteld, en leest een boek. Althans zo doet ze het voorkomen. Maar ze heeft, zolang ze daar zit, niet eenmaal een bladzijde omgeslagen. Hij houdt haar bewegingen nauwlettend in het oog.
Af en toe kijkt het meisje wat ongemakkelijk van haar boek op, kijkt naar de mensen die langs het raam voortsnellen, en staart dan even terug naar het bleke gezicht van de man waarin frontaal de dikke sigaar steekt. De man houdt zijn ogen strak op haar gericht en wijkt geen seconde van haar weg, als wil hij haar hypnotiseren. De sigaar beweegt nerveus tussen zijn lippen heen en weer en af en toe laat hij wat grijze rook ontsnappen.

Net als de vorige keren wordt ook het meisje steeds nerveuzer. Ze kan het staren van de man op een gegeven moment niet langer verdragen, en hij weet het. Hij kan er echter niets aan doen. Het is een obsessieve dwang die hem ertoe aanzet om naar binnen te gaan wanneer hij haar ziet zitten, en naar haar te kijken. En steeds weer is hij op een bepaald moment nieuwsgierig naar wat het meisje zal gaan doen. Dat moment is nu weer aangebroken. Blijkbaar is aan haar geduld een einde gekomen. Ze steekt hooghartig haar neus in de lucht en doet resoluut het boek dicht.
Ze heeft duidelijk de pest in, maar staat nog niet op om weg te gaan. Ze wil zich niet laten kennen en vluchten. Misschien houdt ze het nog een paar minuten vol, denkt hij, maar wat zal ze gaan doen als ze straks naar buiten loopt? Dat is wat hem intrigeert.

Gaat ze de persoon opzoeken op wie ze hier waarschijnlijk al een aantal woensdagmiddagen rond vier uur vergeefs zit te wachten? Hij ziet met een mengeling van tederheid en treurnis dat ze, zoals eerder, aarzelt en zich waarschijnlijk afvraagt of ze de ober zal roepen, of nog een paar minuten zal blijven.
Hij weet dat ze trots is, en op dit moment met zichzelf overlegt hoe ze op een waardige manier hier weg kan komen, zonder hem de indruk te geven dat ze voor hém, voor zijn starende blikken, wegvlucht. Er is duidelijk een bepaalde spanning tussen hen en dat geeft hem hoop. Ze kijkt niet kwaad naar hem als ze hem aankijkt. Ze staart naar hem…Nee, het is eerder een peinzende blik, als vraagt ze zich af wat ze zal doen. Maar niet boos, niet afwijzend, nee niet afwijzend, en dat is hem voorlopig genoeg.

Hij heeft haar hier drie weken geleden opeens ontdekt toen hij voorbij liep, en het was alsof hij in één klap opnieuw werd geboren. Zijn hart sprong op, en open.
Haar daar opeens te zien zitten voor dat grote raam… Het voelde als een eerste zonnestraal op aarde, na een zeer lange, donkere, koude nacht.
Hij was naar binnengegaan en een paar tafeltjes verderop aan het raam gaan zitten, net als vandaag, en dit ritueel herhaalde zich nu voor de derde keer, en als door de voorzienigheid geregeld waren steeds dezelfde tafeltjes vrij. Het zicht op elkaar; de ruimte tussen hen bleef open! Een verbinding kon in principe moeiteloos tot stand worden gebracht. Maar zij wilde niet, en hij hield zich respectvol op afstand, bang als hij was voor haar afwijzing.

Ze heeft de ober gezegd dat ze wil afrekenen en kijkt na een korte vluchtige blik op hem, uit het raam naar de mensen op straat. Haar gezicht drukt onverholen teleurstelling uit.
Net als de vorige keren, ziet hij haar schouders onbewust langzaam naar voren zakken.

Hij zou wel op willen springen, haar overladen met kussen, en haar troosten.
Oh wat zou hij dat graag doen. Zijn armen om haar heenslaan en haar nooit meer uit het oog verliezen,… nooit meer laten gaan. Het is bijna niet te verdragen, die hunkerende pijn in zijn lijf. Zijn keel is dichtgeslibd van opgehouden tranen.

Ze staat op en knoopt haar jas dicht. Nu komt het erop aan, weet hij.
Dit zou, net als de vorige twee keren, hét moment kunnen worden.
Maar ze krijgt, net als de vorige twee keren, haar wisselgeld, en stapt, zonder hem een blik waardig te gunnen, langs hem heen naar buiten toe, en wordt direct opgenomen in de massa mensen op straat. Ze verdwijnt uit zijn gezichtsveld alsof ze in de golven van de deinende zee ondergaat.
In één minuut is opeens alles voor hem voorbij.
Hij voelt zijn hart verkillen. Hij gaat een beetje dood. Alwéér een beetje meer.
Maar hij weet; ééns op een woensdagmiddag; op net zo’n woensdagmiddag als deze, zal de muur van stilte die nu nog tussen hen staat, door de een of andere geheimzinnige kracht in één beslissend moment van overgave, verbroken worden. Hij moet alleen geduldig proberen te zijn. Geduld en vertrouwen oefenen.
Hij weet dat ze terug blijft komen. Dat weet hij zeker, want er is onderhuids al zoveel gebeurd tussen hen. Op afstand en zonder woorden. Hun starende ogen versluieren weliswaar nog de peilloze diepten van hun ziel, maar eens zal dat staren door een flits van inzicht verbroken worden en dan kan de liefde tussen hen vrij stromen. Ook al zou de afspraak die ze blijkbaar met iemand heeft op woensdag om vier uur, nooit op komen dagen, dan nog zou ze er zijn, voorlopig iedere week opnieuw, totdat ze er overheen is en het opgeven geen pijn meer doet.
En ook hij zal er zijn, omdat hij haar gevoelens herkent, en daardoor weet hij dat ze hem ooit nodig zal hebben.

En er is nóg een troostgedachte. Een gedachte die hem er steeds bovenop helpt op momenten van wanhopig verdriet en van angst om de liefde te kunnen verliezen die hij zojuist opnieuw gevonden heeft. Dat is, wanneer hij aan haar ogen denkt!
Ze heeft jouw ogen, had zijn vrouw gezegd toen zij geboren werd.
Een maand daarna verdween ze zomaar uit zijn leven, samen met de kleine meid, om nooit meer iets van zich te laten horen.  Hij heeft ze nooit meer teruggezien, nooit kunnen achterhalen.

Maar nu is alle leed voor hem geleden en verleden tijd. Door de schok van de herkenning kwam de herinnering terug van wat ze toen, op dat moment gezegd had en hij weet, diep in zijn hart: Hoe dit ook afloopt met ons beiden, en waar haar toekomst haar ook brengen zal; in elk geval, zo lang ze leeft, neemt ze mijn ogen met zich mee.

Gepost in Columns | Getagged , | Plaats een reactie

Drie gedichten, Dorien Dijkhuis

KAPITEIN I

daar drijft hij, de man in het bed als een boot in de kamer
daar staat zij, als op de kade, de vrouw aan het bed

als hij vroeger op zee was, ging zij vaak in een roze duster de straat op
om te vragen of men Jezus al kende

bidden doet zij nog steeds, zij het zachtjes
voor kracht en koninkrijk, voor dagelijks brood
en aardappels met jus

ook houdt ze erg van Noach
graag zou ze scheep gaan met de dieren
na lange tijd, wanneer de zee weer vlak is,
zal er een duif komen
of iemand die roept: Land in zicht!

zo bidt zij, als op de kade, de vrouw in de kamer
en ze droomt van het bed als een boot

 

BIJ DE LAATSTE VIDEO 8-FILM DIE MIJN OPA MAAKTE

het is of ze iets zoekt zoals ze langs de branding gaat
ze bukt zich raapt iets op en blaast het zand eraf
laat het voorzichtig in haar jaszak glijden

soms staat ze stil en kijkt
hoe wolken samendrommen aan de horizon
misschien hoopt ze dat het overwaait

wat niet in beeld verschijnt, omdat het later komt:
de schelpen in de vensterbank
het stille huis, het lege bed, haar terugkerende dromen

over een hand
die uitgraaft opraapt en omvat
een jaszak biedt om in te schuilen

 

DIE ZE WAS

soms weet zij wie zij is
zoals wanneer ze bloemen schikt of danst
onder de douche

dagelijks zet zij thee voor haar gasten
ook voor de ongenode en ongeziene
van wie zij steeds vaker de namen vergeet

ook spullen verdwijnen
of nemen de plaats in van andere dingen
de lamp in het vriesvak de kip op de kast

wanneer zij het zelf niet meer weet
beginnen de bloemen te praten
vertellen de planten verhalen

van de vrouw die ze was

Gepost in Poëzie | Getagged , , | Plaats een reactie

«Deze Kellendonk-ode belooft een collector’s item te worden.» – Ezra de Haan

Over ‘Kellendonk – Extaze 14’ op Literatuurplein,
20 augustus 2015

 

Gepost in Geen categorie, Home | Plaats een reactie

‘Zonsondergang’ bij het gelijknamige schilderwerk van C.F. Daubigny, Rob Van de Zande

images

     
     
          
     
               
     
               
     
     

Zie de lage streken
Luieren in smaragd,
En hoor oker spreken –
De natuur ruste zacht.
Want dan bergt dag z’n tij,
Wat heide, riet en koren
Liggen verder zij aan zij
Op ‘t heuvelland te gloren.
En net als een stilleven,
Over vele plassen graan,
Reikt de zon dan even
Haar tere afscheid aan.
(i.s.m. Museum Gouda)

Gepost in Poëzie | Getagged , , | Plaats een reactie

Poëziebundel Christian Oerlemans: Tijd van leven

Van tekstschrijver, auteur (o.a. van verhalen in Literair tijdschrift Extaze) en columnist (o.a. op onze website) Christian Oerlemans verscheen onlangs in eigen beheer de poëziebundel Tijd van leven, een verzameling gedichten, laverend tussen  tussen licht en donker, perspectief en doem en dicht bij het persoonlijk leven van de dichter blijvend.

Ik denk ik weet ik zeg ik zwijg

Dagelijks duizelig
Draaimolens van verlangen
De woorden walsend
Over het willoze weten
Gedachten mateloos dansend
Over mijn verlamde tong
En oog in oog zie ik
De oneindigheid van
Mijn bedoelingen
Meervoudig weerspiegeld
In zeeën van onbegrip
Waarover een glimlach golft

(website: christian-oerlemans.net
email: info@christian-oerlemans.net)

Gepost in Poëzie | Getagged | Plaats een reactie

Insomnia – 6 & 9 Augustus, Manuel Kneepkens

Sinds wanneer schrijven Westerlingen
haiku’s ?

Sinds Hiroshima?

Donderdagnacht
luister ik naar de regen

zondagnacht naar de maan
een glas Spleen in mijn hand

Om half vijf stipt gaat, als altijd
de tramremise open aan de Oostzeedijk

Je hoort plots een barbaarse streep geluid
tussen het fluiten van de merels

De slapeloze , die mij
weerspiegelt in het raam
denkt aan het Genocide verdrag…

en de Protocollen van Genève

Hij is jurist

Hoezo?
Neurenberg is toch allang geweest!

En Tokio!

En Hiroshima dan ? En Nagasaki ?

Daarover zwijgt (beschaamd) het Recht

En de poëzie?

Op Volkenmoord, Matzuo Basho

wat is daarop u en mijn antwoord ?!

Gepost in Poëzie | Getagged , | Plaats een reactie

Jagen, door Christian Oerlemans

Mijn kleinzoon van tien ving laatst voor het eerst van zijn leven zelfstandig een vis(je). Aan een weerhaakloos haakje, dus extra moeilijk. Hij was er zelf erg van onder de indruk. Trots op de foto, meteen doorgeappt aan mama; kijk ik ben volwassen, ik kan voor mijn eigen voedsel zorgen. Als moderne opa zette ik het op Facebook, waarop een van mijn ‘vrienden’ reageerde: ‘pas maar op dat hij geen tandarts wordt..’ Sja, had ik helemaal niet bij stilgestaan. Vissen is jagen, dat is waar. Oorspronkelijk bedoeld om de maag te vullen, een bezigheid voor mannen terwijl moeder thuis met de kinderen in de grot zat. Misschien begint het allemaal wel met zo’n onschuldig tijdverdrijf als vissen. Die mannen onder de paraplu’s langs het kanaal hebben tenslotte geen vijftigduizend euro om een leeuw te schieten. Het houdt mij – en niet alleen mij – de laatste tijd bezig: dat jagen. Ik wil best accepteren dat er in de man nog een oerinstinct aanwezig is dat de jachtlust opwekt. Ooit was het noodzaak om te overleven. Maar ik kan niet meevoelen dat het leuk is om een levend wezen te doden voor de lol. Het wordt sport genoemd. Maar hoe sportief is het om een weerloos dier op te jagen en neer te schieten? Sportjagers zeggen – ter verdediging – dat het nodig is om de wildstand op niveau te houden. Maar laten we eerlijk zijn beste jagermannen, jullie doen ’t voor de lol, de kik, bevrediging van het oerinstinct. Het is een soort klaarkomen. Zie de geschilderde jachttaferelen; bazuingeschal, frivoliteit, borstgetrommel als zo’n hert door de honden achterhaald was en stervend aan des jagers voeten lag. Jaja deze bloeddorst grenst wel degelijk aan erotiek mijn heren, want de man die in het oerverleden de beste jager was, bezat ook de mooiste vrouwtjes. Hij was immers de grootste, de sterkste, hij had de Macht. En werd dus aanbeden als donor zeg maar. Het draaide in wezen, zoals alles in de wereld eigenlijk, om de relatie tussen man en vrouw. En dat is niet veranderd.
Mijn kleinzoon ving een visje van 25 centimeter. Hij vond het spannend, hij voelde het als een prestatie die hem ‘groter’ maakte en wilde dat onmiddellijk per foto aan zijn moeder laten zien. Zo begint het denk ik. Respect van de vrouw, eerst van de moeder, later van de vrouwen. Kijk, ik ben de grootste, ik heb de grootste. Kijk maar naar mijn snoek van een meter. Kijk maar naar mijn hert, zwijn, olifant, leeuw. Hoe groter en wilder en gevaarlijker het gevangen dier, hoe machtiger het erotisch gevoel. Je ziet die jagers op de foto’s ook altijd trots naast het gedode dier staan, liefst met hun laars in overwinnaarspose op de kop geplant. De kop die ze later thuis graag aan de muur spijkeren. Of in het plaatselijk café hangen met hun naambordje eronder. En over spijkeren gesproken, ineens wil de verontwaardigde wereld een tandarts aan de schandpaal spijkeren omdat die per ongeluk onze lievelingsleeuw Cecil heeft vermoord. Hij dacht dat hij voor vijftigduizend dollar een vergunning hiertoe had gekocht. Wist die man veel. Hij is gewoon een van de vele zogenaamde grootwildjagers die grof geld neerleggen om een van de ‘big five’ dood te schieten. Dit is een hele industrie in Afrika. Hiervoor worden speciaal dieren gefokt. Jachttrofeeën voor mannen met geld en – ik denk – een armoedig seksleven.

Gepost in Column Oerlemans | Getagged , , , | Plaats een reactie

5#poems, Peter Wullen

#DEADPORN

reference le bleu du ciel
by georges bataille
l’imaginaire
gallimard 1957 page 106

dead motherfucker

#FROGPORN

the male frog leaps
upon the female
when seated upon her back
he fastens himself to her

and throws his forelegs
round her breast

he most beautifully
joins his toes
between one another
as people do their fingers

at prayer

as soon as the eggs
have escaped
from the female body

between hers
and the male’s
hinder legs

the two frogs
abandon
eachother

(excerpt from Jan Swammerdam’s ‘Book of Nature’ cited by Tim Birkhead, ‘Promiscuity’, ‘Sperm, Ejaculates & Ova’, page 108-109)

#UNICORNPORN

and in two of the valves

of her shell
she had two little
pockets

in each of which
she kept
a little husband

i do not know

of any other case
where a female
invariably has

two husbands

(Darwin to Charles Lyell about barnacles, excerpt from Tim Birkhead, ‘Promiscuity’, ‘Competition, Choice and Sexual Conflict’, page 14)

#GODPORN

they want my naked body
but they don’t want

my naked soul

cause my body is
crazy and funny
but my soul is evil

dressed up
like a strawberry
car crash

in my fucking noise

(stolen words from lametàfisica)

#INSECT PORN

i don’t like

my unscarred face
it’s uncool
it can’t hide an emotion

but it does have brilliant teeth

and a shiny pinpoint
sometimes unselfishly
sticking out

of my decaying corpse
os penis

Gepost in Poëzie | Plaats een reactie

Korte film ‘Voorwereld’, door Lisette Erdtsieck

Korte film: ‘Voorwereld’, vrij naar het werk van Frans Kellendonk. Gemaakt ter gelegenheid van de presentatie van het themanummer over Frans Kellendonk van literair tijdschrift Extaze op 2 juli 2015 in Den Haag.

Gepost in Home | Plaats een reactie

Foto’s Extaze in Sociëteit de Vereeniging 2 juli 2015: Kellendonk

Foto’s: Jan Borchers

Gepost in Home | Plaats een reactie

Interview met Anne Vegter, door Jan Holtman

Tien voor Anne Vegter: Mijn apocalyps van Nederland

1. Dag Anne, dank voor de toezegging voor dit interview. Sinds 2013 ben je dichter des Vaderlands. Hoe is dat zo gekomen?
Ik ben gevraagd voor de functie. In eerste instantie tot mijn verbazing. Ik had het profiel wel gelezen dat de aanstellingscommissie had verzonnen. Ik zeg niet dat dit profiel op basis van mijn ’skills’ was samengesteld. Met name in de meervoudig acrobatische publicitaire toeren die je zou moeten maken als DDV had ik  weinig trek. Maar je hoeft je geen  gedrag te laten voorschrijven door de tijdgeest. De verkiezing van de vorige Dichter des Vaderlands was niet zo elegant verlopen. De heren die zichzelf de meeste kansen toedachten rolden vechtend door de krant. Ze dongen opzichtig naar de hand van het publiek. Er zijn dichters die daar nog steeds last van hebben. Wat heeft het allemaal met poëzie te maken? Er is natuurlijk wat voor te zeggen dat de bevolking inspraak heeft in de keuze van de Dichter des Vaderlands. Maar ze kan ook te dichtbij komen. De Denker des Vaderlands heeft een heel cordon om zich heen laten bouwen, vertelde ze me. Niemand kan bij haar komen. Het gaat niet over persoonlijke populariteit. Het gaat erom dat je iets voor je vakgebied kunt betekenen. Men denkt wel eens dat je als een soort alwetende engel boven het land moet gaan hangen als Dichter des Vaderlands. Dat doe ik niet. Zoals Maarten Doorman mij op de eerste avond na mijn aanstelling influisterde: blijf het wel als een grap zien he, je bent dichter, Vegter. Neem jezelf niet al te serieus. Prima advies. De grootste valkuil van de functie is dat je de dichtkunst een status toerekent waar ze niks aan heeft. Dat ze oplossingen zou bieden. Persoonlijke dilemma’s kan ze niet oplossen, politieke beslissingen kan ze niet afdwingen. Allemaal flauwekul. Ze is wat ze is. Ze stelt aanhoudend vragen. Dat is wat ze doet, soms strelend, soms pesterig. Ze kan lol maken in taal, mensen op een ander been zetten. Ze kan je eens met wat ideeën om de oren slaan. Ze kan geschiedenissen schetsen en je bewust maken van de generaties waarvan je een onderdeel bent, gevolg of oorzaak. Maar ze is er toch vooral om er over een paar jaar  nog steeds te zijn en dan staan er weer hele andere issues op de politieke en private agenda van mensen. Ik doe alleen de dingen waar ik achter sta. De commissie die mij aanstelde waardeerde mijn engagement. Ik ben allround liefhebber van de kwetsbare constructies van menselijke communicatie. Daarover valt zeker te dichten. Ik heb gemerkt dat  het zogenaamde grote publiek gedichten superlastig te lezen vindt. Dat is zonde. Dat biedt een Dichter des Vaderlands dus juist kansen om leesles te geven aan het hele vaderland. En dat ga ik lekker doen met een kleine groep slimme collega’s.

2. Je was ook jurylid van de Turing nationale gedichten wedstrijd. Wat vind je van het wedstrijdelement binnen de poëzie?  
Gedichten schrijven doe je alleen, daar zit werkelijk geen enkel aspect van competitie aan. Veel schrijvenden willen erkenning voor hun gezwoeg. Men betaalt en gokt op ten minste commentaar op het gedicht van een professionele lezer. De Turing heeft daarnaast dat aantrekkelijke perspectief van een belachelijk hoog bedrag aan prijsgeld voor een gedicht. Ik vind een prijs voor iets prachtigs prima. Ik ben blij dat de organisatie van de Turing niet aan nominaties doet. Er wordt gul aandacht besteed aan ten minste honderd van de tienduizend gedichten. Het is een sympathieke organisatie die natuurlijk wel de eigen naam wil laten klinken maar toch vooral ideële motieven heeft en de poëzie een dienst bewijst. Ikzelf vind dat de schrijvers zichzelf in het algemeen nogal overschatten. Als uit de tienduizend inzendingen soms met moeite honderd echt goeie gedichten kunnen worden geraapt is er wel iets mis met de consensus in het Nederlands taalgebied over wat poëzie is. In het juryrapport wordt jaarlijks gemopperd op het gemiddeld niveau.

Ik pleit voor een stevige verplichte leesbeurt van lastige interessante dichters. Probeer Faverey eens, breek je tanden stuk op Lecompte. Zie wat ze doen, probeer verbanden te leggen. Daar ga je beter van schrijven. Dat vergroot de ruimte in je hoofd. We hebben vrije hoofden nodig. Dit alles ontstijgt de vraag naar wat ik van wedstrijden denk. Ach, ze boeien me niet, ik zie ze alleen maar als een kans om kwaliteit voor het voetlicht te krijgen

3. Als dichter des vaderlands schreef je inmiddels 18 gedichten, waaronder een gedicht over de ramp met de MH 17. Was je werkelijk zo betrokken of zag je het als plicht behorend bij het ambt?

MH 17

Twintig keer naar het journaal gekeken en het is nog steeds
waar: zomaar in het web gevlogen van de oorlog van anderen.

Bestaat er in het Russisch ook een woord voor schuld,
woord voor genade, noem het woord dat macht niet duldt:

voor zulke pijn heb je niet eens een woord.

Twintig keer naar het journaal gekeken en het is nog steeds
moord. Je zoekt de weefsels van dit abrupt verhaal. Je vindt

het woord, who cares of het bestaat of niet. Wereldverdriet.

Ik proef een beetje wantrouwen in die vraag, was je werkelijk zo betrokken…Ik heb een hekel aan nationale emoties. Ik hou niet van een sfeer waarin er ineens een desperate modus ontstaat waaraan niemand zich lijkt te kunnen onttrekken. Zoiets als het Charlie Hebdo virus. In beide gevallen gaat het om de algemene angst voor almaar groeiende oorlogsdreiging, men voelt zich kwetsbaar en gekwetst  door onbeheersbare mechanismen. Massa s hebben, andersom, ook die onbeheersbare dynamiek. In het geval van de MH 17 heb ik rondom geluisterd. De dood kwam zo hard uit de lucht vallen, als na de ergste boze droom. De dood sleurde epische gevoelens van angst en woede mee. Ik wilde iets zeggen over verantwoordelijkheid, Ik schreef geen sentimenteel gedicht. Het ging mij om waarheidsvinding. Daaraan is nog steeds niet voor honderd procent voldaan. Dat is pas erg voor nabestaanden. Voor nationale sentimenten kopen zij niet veel.

4. Voorts schreef je een gedicht over het niet behalen van de finale van het Nederlands voetbalelftal tijdens het WK 2014. Nationale of collectieve rouw, maar nu met een sausje cynisme en erotiek. Wat maakt het verschil?
Ik denk niet dat je ze goed gelezen hebt. Het gedicht over het WK was speels en eindigde met een stoer slot waaraan weinig cynisme kleefde. Jammer dat je niet gezien hebt dat ‘verliezen is meer iets voor verliezers’ een eerbetoon is. Het is niet zo belangrijk of ik wel of niet van voetbal houd. Ik kan erg goed over mijn persoonlijke smaak heenstappen tegenwoordig. Heerlijk. Ik kan het iedereen aanraden. Je kunt je emanciperen van je smaak, dat is namelijk ook maar een mening waarachter je je veilig waant. Eenmaal daar voorbij is er een open veld waar je met veel meer verschillende mensen gedachten kunt uitwisselen. Een voetbalfinale geeft fysieke opwinding, de voetballers zijn een soort nationale knuffeltijgers. Aanraakbaar. De rouw is persoonlijk en kan misschien met transparante woorden opgeroepen te worden. Daaraan kleeft geen lust. De woorden voor rouw en erotiek bestaan in de dichter gelijktijdig. Ik ben met strenge moralen opgegroeid en kan me juist daarom almaar weer  los maken van clichés en retoriek

5. Collectieve rouw of euforie neigt soms naar hysterie. Zowel bij de ramp met de MH 17 als bij het WK voetbal. Hoe bezie je die parallellen?
De meeste mensen hebben behoefte aan erkenning van gevoelens. Gevoelens zijn nu eenmaal niet redelijk. Het zou wel helpen om gevoelens te onderscheiden van opvattingen. Helaas hebben deze twee vaak een hecht huwelijk. Poëzie kan wel eens helpen om ze te ontknopen. Ach, massahysterie. We hebben een zwijgende meerderheid die snakt naar erkenning. Terecht. Het zou mooi zijn dat we in het basisonderwijs al zouden leren dat onze gevoelens ook deel van ons zijn uitmaken en dat daar woorden voor zijn te bedenken. Het zou mooi zijn dat we als hele mensen opgroeien, in contact met onszelf en onze verlangens. Nu zie je dat Nederlanders zich graag vastgrijpen aan bezit en meningen. Mogen er maar 2000 vluchtelingen het land in. Omdat we zo bang zijn dat ons onze private ruimte wordt afgenomen. Die neiging ons aan wat we kennen en hebben vast te klemmen. Als we vrijer waren, meer in onszelf geloofden, konden we heel veel andere mensen uit evenzoveel culturen verwelkomen. Afweer is een vorm van omgekeerde angst voor verlies.

6. Voor de bejubelde bundel Eiland berg gletsjer (2011) ontving je de Awater Poëzieprijs. Het gelijknamige lange gedicht begint met een doorgestreept gedicht? Alsof de cyclus begint met een mislukking. Vanwaar?
Het doorgestreepte werk is een beeld, kijk maar door je oogharen naar de tekst. Het maakt niet uit wat er stond. Er staan nu over de pagina bewegende lijnen, gekraste lijnen, zoals je denkt en weggooit, altijd in proces, alles almaar opnieuw. Het wil maar zeggen: dit gedicht is gelijktijdig weggegooid en bewaard als beeld. Op dat snijvlak heb ik de bundel gemaakt.

7. De titel verwijst naar eenzame gebieden, toch wordt er wat afgeneukt , op ietwat grimmige wijze. Afstand versus hunkering naar liefde? Hoe moeten we dit duiden?
Dat moeten we helemaal zelf proberen te duiden. Daar heb ik geen tips voor.

8. Het slotgedicht (VIII) van de cyclus verklaart de titel: hart, buik en kut. Het verval lijkt er vanaf te spatten. Is het geloof in de romantische liefde, wat dat ook moge zijn, verloren gegaan?

Ook als jij je uiterste gewrichten buigt in het openplooien van je schreeuwen, ben je
het positief van je vorm en wat kromt in lakens, verlegene, is het zelftongende kind

Ook als jij ’n laatste atoom van je lichaam schraapt, zou je oplevend dood willen zijn
als laatste hart (eiland), als laatste buik (berg) of gewoon schitterend als kut (gletsjer).

Hoe zou ik dat moeten weten? Elke generatie heeft haar eigen geloof, haar  eigen iconen, maakt haar eigen voettocht door het labyrint van de liefde. Ik vertel eigenlijk een verhaal met een verborgen opstandingsthema. Ik geloof in de breekbaarheid en de maakbaarheid van het lichaam. Het lichaam heb ik steeds getekend als een herinnering aan het menselijke lichaam, haast uit elkaar vallend, almaar in het besef van het tijdelijke betrapt onder extreme omstandigheden. Katharsis is mijn houvast, daarna is iedereen in staat nieuwe keuzen te maken. Het laatste hart, de laatste berg, het laatste geslacht, heerlijk. Pathos kan je helpen om nieuwe keuzen te maken. Het “laatste” is altijd tijdelijk. Alles wat je meemaakt blijft ergens in je opgeslagen als motief tot een nieuwe keuze. Maar vaak zo goed opgeslagen dat je niet weet wat je motiveert om bv ineens te besluiten, eh, dichter te worden. Zo ging dat bij mij. Kort daarvoor was ik nog down als een clown.

9. De door jou gemaakte erotische illustraties doen denken aan liefdesspagaten. Wat is de toegevoegde waarde ervan?
Zie 8. De tekeningen zijn als het ware met mijn linkerhand gemaakt, ze hebben een verhaal verteld waar ik me al tekenend iets van begon te herinneren. Ze vormen een ketting beelden, denk en voelfiguren die komen kijken naar hun herinneringen

10. Tot slot Anne, alvorens je te danken voor dit interview, wordt het niet eens tijd voor een gewoon bed-, bad- en broodgedicht? Of wat mogen we anderszins nog van je verwachten  de komende jaren?
Alsjeblieft. Mijn apocalyps van Nederland. Ik geef graag trainingen in het je kunnen verplaatsen in de levens van anderen. Dat is mijn antwoord op de hysterische ongastvrijheid die onze politici, onze vertegenwoordigers, in stand houden. Je mag ‘m plaatsen.

DE OVERKANT

Het begon met grote ontploffingen bij benzinestations in het hele land.
Er werd aan een gecoördineerde actie gedacht.
De grenzen in het noorden, oosten en zuiden zijn gesloten.
Alle verbindingswegen in het midden van het land zijn gebarricadeerd.
In Utrecht brak een grote brand uit.
Een gat met een doorsnede van duizend meter in het hart van de stad geslagen.
De wind stak woedend op, van de aarde recht naar boven.
“Gevels breken, de daken reiken scheef over de straten.
Kolommen stof tollen rond tussen de huizen.
Iedereen wordt het zicht benomen.
De mensen bewegen zich tastend, blind tot buiten de stad.
In de grachten drijven lijken.
Er zwemmen honden die zich eraan tegoed doen.”
Hier weet niemand wat daar aan de hand is.
“Kinderen hebben gezien hoe hun ouders verpletterd werden.
Er liggen mensen onder puin met wonden die niemand verbindt.”
Bij de grensovergangen in Groningen en Drenthe staan kilometerlange rijen tot in de provincie, kinderen, tassen, alles gestapeld in en op auto’s.
“Iedereen wil erdoor, iedereen wordt tegengehouden.”
In het hele land zouden brandhaarden zijn, wie ze aanwakkerde wordt niet gezegd.
Niemand gelooft in toeval.
Boven Overijssel hangen gaswolken.
Ademen is stikken.
Protocol zegt dat de inwoners van Zwolle ramen en deuren gesloten moet houden.
Welke deuren, welke ramen, welke inwoners.
De mensen willen naar de Waddeneilanden.
Daar zou lucht zijn.
Anderhalf miljoen mensen rennen in dichte drommen.
Mensen vertrappen elkaar om de veerboten vandaag nog te bereiken.
Maar de wegen bestaan niet meer.
Het zijn brede scheuren, greppels vol brokken steen.
De eilanden zijn onbereikbaar, de veerboten varen niet uit.
Alle netwerken zijn uitgevallen.
Staat er nog een ziekenhuis overeind?
Er is een run geweest op de banken.
Wie met grof geld zwaait kan vervoer naar het westen krijgen, naar de kustplaatsen.
Alles en iedereen is in beweging.
De Veluwe staat in brand.
Aggregaten hebben het begeven.
Iedereen rent.
Tussen Delft en Leiden is een groep kinderen op drift.
Het is onveilig voor meisjes.
In de nacht worden ze uit de rijen geplukt.
Er komt geen drinkwater meer uit de kranen, provincie na provincie komt droog te staan.
De noodreservoirs in de duinen zijn gebroken.
Brabanders zouden massaal naar de Rotterdamse havens zijn getrokken,
Op de Maasvlakte doen zich verschrikkelijke taferelen voor.
De geruchtenstroom houdt aan.
“Het Rijksmuseum is grotendeels ingestort.
Hoeveel overlevenden er zijn weet niemand.”
Uit alle provincies zouden mensen naar de kusten trekken.
Er zeulen nog steeds mensen met hun spullen.
Het schijnt dat de Zeeuwse eilanden geïsoleerd zijn geraakt, delen van dijken zijn weggeslagen.
De eilanden drijven in westelijke richting.
Niemand kan de krachten beheersen.
Er is een onbekende troepenmacht door de oostgrens gebroken.
Het schijnt dat de regels veranderd zijn, maar van welk spel in godsnaam.
Waar is de overheid?
Er zouden tientallen boten klaarliggen om Nederlanders naar de overkant te brengen.
We zijn met duizenden.
Onze boten bezwijken bijna onder het gewicht van de mensen.
Er glijden lichamen over de randen van de boten.
Er keren boten terug.
Met levenden en doden.
Waar is de overkant?
Er is geen overkant.
We drijven verder.
We spoelen over de hele wereld aan.
Niemand zit op vluchtelingen te wachten.
Gelukszoekers.
Zo worden we genoemd.

(GEMAAKT TER GELEGENHEID VAN HET SLUITEN VAN HET PARLEMENTAIR JAAR, LIVE UITGEZONDEN VANUIT DE TWEEDE KAMER ‘MET HET OOG OP MORGEN’ RADIO I)

Jan Holtman in gesprek met Anne Vegter, juli 2015

Gepost in Interviews | Getagged , , , , , | Plaats een reactie

Warme dagen, door Christian Oerlemans

Hoe relatief is alles wanneer je tegen jezelf zegt: “hmmm lekker koel”. En dan op de thermometer ziet dat het 26  graden is. ‘s Avonds om elf uur, achter mijn laptop in het atelier. Buiten is het 31 graden. Zelden hier zo warm meegemaakt. Maar aan de andere kant, dit is wat de vakantiegangers zoeken en waar Portugal enigszins van overeind blijft. Dan heb ik het vooral over de Algarve, Al Gharb, ofwel het Westen zoals de Moren het noemden, gezien vanuit Andalusië (Al Andelus).Vijfhonderd jaar Moorse cultuur heeft zijn sporen nagelaten, niet te missen in bijvoorbeeld tegeltableaus en exotische schoorstenen. En natuurlijk in alle namen die met Al beginnen, zoals Albufeira, dat aardige oude vissersplaatsje (met ooit één hotel aan het strand), dat in de zomer volledig door nietsontziende toeristen onder de voet wordt gelopen. In de Algarve wonen ca. 400.000 mensen, waaronder vele buitenlanders. Ook de kassière in de supermarkt spreekt Engels. In de zomermaanden echter groeit de bevolking aan tot 5 miljoen, ondanks het feit dat de meeste café’s (pastelarias) en restaurants hun wc niet in orde hebben. Maar wat de Moren ook hebben achtergelaten is een bijzonder vriendelijk volk, zonder reserves, gastvrij en zonder opvallende vooroordelen. Kom je een winkel binnen, dan wenst iedereen je een goede dag. Blijf je even aarzelend op een straathoek staan, dan is er meteen een aardige mevrouw die je de weg wil wijzen. En zodra je maar een gebaar maakt richting een zebraoversteek, staat heel het motorisch vervoer stil.

Met deze zeldzaam hoge temperaturen wenst ieder mens zich een airco. Rond het middaguur zie je nauwelijks mensen op straat en denk niet dat al die huizen met gesloten dubbele luiken onbewoond zijn. Nee, men schuilt voor de warmte. In de zomermaanden begrijpelijk, winkels gesloten, siësta tijd. Maar er is een cultuurverschuiving nodig om ervoor te zorgen dat Portugese winkeliers gedurende de overige acht maanden tussen de middag hun winkeltje open houden. Lunch is heilig. Een Portugese vriendin vroeg me eens wat Portugal zou moeten veranderen om te overleven. ‘Hou op met die lange lunchpauzes’. Haha, hoofdschuddend om zoveel onbegrip uit klompenland, legde ze uit dat we in Portugal zijn. Tussen één en drie moet het raderwerk stilstaan omdat wij eten, thuis of in de restaurants (7 euro voor een lunch all in, met wijn, koffie, toetje).

Terug naar de airco. Die hield ermee op in de oude Volvo, toevallig op de heetste dag (+35) toen Willemine (zie www.willkellermann.com) op weg was naar de zondagse vlooienmarkt in Portimão. Mijn schuld natuurlijk. Altijd hetzelfde… waarom… onderhoud…  had je niet… Enfin, naar de garage dus met de vraag  of ze ook een airco kunnen nakijken.

In de vettige ambiance met een historische smeerkuil in de bruinmarmeren vloer en ontwrichte automobielen in de duistere achtergrond , heb ik niet veel hoop op een positief antwoord. Maar, Senhor Anibal J. Soares Teixeira, garagist met lange grijze krullen in de nek en een elegant loopje, verschijnt vanuit zijn kantoorhokje met auto onderdelen en verzamelde onderhoudsjaarboeken vanaf 1970 en verzekert mij dat het kan. En tot mijn verbazing – Portugezen blijven je vaak verbazen – haalt zijn zoon (en monteur) Enriques vanonder een plastic hoes een splinternieuwe machine tevoorschijn met het formaat van een flinke wasautomaat. De Volvo wordt aangesloten, het juiste programma geselecteerd en geheel automatisch wordt de airco gerecupereerd, wat overigens ruim een uur gaat duren en 60 euro moet kosten. Op het nabijgelegen dorpspleintje ga ik in de schaduw van een oude boom in een rood verbleekt plastic kuipstoeltje zitten en bestel een bica (espresso) en een watertje. Naast mij de gebruikelijke oude mannen en hun conversatie. Rondom de luiken gesloten. Een hond komt voorbij. En hé er stopt een auto waaruit een lange heer zich ontvouwt, gevolgd door een vlotte jongeman in T-shirt en spijkerbroek. De heer draagt zwierig een strohoed en witte handschoenen. Hij lijkt bedacht door Tjsechov. Samen gaan ze het café binnen en komen weer te voorschijn met een bica in de hand. De heer heeft hiertoe één handschoen uitgetrokken. Onder de boom voeren ze een lang gesprek met veel armgebaren, waarna ze vertrekken. De indolentie daalt weer neer. Tijd om de Volvo op te zoeken. De motor draait, de airco blaast poolwind en Enriques controleert nog even het oliepeil.

Pfff wat is het warm.

 

Gepost in Column Oerlemans | Getagged , , , , | Plaats een reactie

Anthée revisited, door Herman Rohaert

 
pic1pic2

De Dichter, mocht hij ooit tot rust komen,
dan binnen het ommuurde kerkhof van
Anthée, in de verste hoek, zijn laatste haven.

F’16’s rijten er de onmetelijke hemel open,
het sonore tapijt van de N97 vermaalt er elke
grafsteen tot gruis.

Maar denk 1928, slechts de ongedurige trillers
van een veldleeuwerik, het geloei van een verweesde
koe, ’s nachts bevriest de huil van een uil er
de stilte van de uitgetikte tijd.

Geen levende ziel bezoekt er ooit nog een graf,
enkel, occasioneel, een koppel dronken van
verboden liefde, uit op het sterven van de kleine dood.
Zij missen hem niet, de Dichter.

 

(Anthée, de eerste begraafplaats van Paul Van Ostaijen, volgens sommige getuigen werd hij nooit verhuisd naar het Schoonselhof in Antwerpen, er zou daar een lege kist begraven zijn…)

Gepost in Gedichten | Plaats een reactie

Hans Vaders (1949-2015)

Als twintiger vertrok de neerlandicus Hans Vaders naar Curaçao. Hij zou er blijven als verslaggever, columnist, hoofd- en eindredacteur bij verschillende Curaçaose kranten, waaronder Beurs-en Nieuwsberichten, Amigoe, Antilliaans Dagblad en Curaçaosche Courant. De afgelopen jaren was Vaders eindredacteur van de Ñapa, de weekendbijlage van ochtendkrant Amigoe, en columnist bij de Knipselkrant. Als hoofredacteur van de Curaçaosche Courant wist hij in 1988 en 1989 de door hem bewonderde auteur Boeli van Leeuwen te verleiden tot het schrijven van een wekelijkse column. De bundeling ervan in 1990 onder de titel Geniale anarchie zou Boeli van Leeuwens meest succesvolle boek worden. In 2001 debuteerde Hans Vaders met de korte roman Tropische winters over een oorlogsverslaggever in de turbulente Cariben. In 2005 debuteerde hij als dichter in het literaire tijdschrift De Tweede Ronde. In 2007 verscheen Otrobanda, het ‘literaire handboek’ voor elke Curaçaoganger. In 2011 verscheen zijn gedichtenbundel Kate Moss in Mahaai met illustraties van beeldend kunstenaar Herman van Bergen, in 2012 gevolgd door de novelle Terug tot Tovar. In een flamboyante stijl roept Vaders een raadselachtige atmosfeer op die herinnert aan de wereld van Gabriel García Márquez en William Faulkner. In dat jaar, herstellend van een ernstige val, schreef hij ook het verhaal De vodkadrinker, dat alleen op Curaçao als gelegenheidsuitgave bij Mon Art Productions verscheen.
Hans Vaders (Den Haag, 1949) is op woensdag 15 juli 2015 op 66-jarige leeftijd overleden op Curaçao. Als eerbetoon aan deze schrijver die in Nederland niet de waardering kreeg die hij verdiende, een lot dat aanvankelijk ook auteurs als Tip Marugg en Boeli van Leeuwen trof, wordt dit verhaal De vodkadrinker nu voor het eerst gepubliceerd in Nederland op het digitale platform van het literair tijdschrift Extaze.

Franc Knipscheer, 18 juli 2015

De vodkadrinker

‘Toch geloof ik vandaag dat ik aan de betrekkingen met mijn hel een einde heb gemaakt. Het was wel degelijk de hel; de oude waarvan de poorten door de zoon des mensen geopend werden.’

Arthur Rimbaud
Uit: Une saison en enfer

Het maakt de oude verlopen vodkadrinker, die eens op dit tropische eiland een hovaardig, gevierd en geliefd kunstenaar was, allemaal niet zo heel erg veel meer uit. Alle denkbare verlangens in zijn lange leven zijn immers reeds lang uitgekomen, bevredigd en vaak uiterst zorgvuldig en doelmatig afgestraft, waarna hem zijn zonden weer barmhartig werden vergeven.

En toen was er ook nog de zwijgzame Chinees op pad naar zijn lotsbestemming, die hem als een Boeddha gezeten in de kleine doorrookte coupé van de exprestrein in hartje Siberië de ogen opende. De Chinees op zijn eigen individuele spoor naar de Siduhebrug, een sierlijke stalen boog subtiel geconstrueerd 472 meter boven de kolkende Sidu-rivier.

De vodkadrinker schurkt zich ‘s nachts in het klamme bed aan tegen de onbaatzuchtige met pure liefde gegeven warmte van de vijfjarige Juanita, die in het eerste prille licht altijd knippert met de korte wimpers van haar alwetende bruine ogen en hem daarna vol aandacht in zijn onrustige halfslaap urenlang observeert. Elckerlyc met strafbaar minderjarig gezelschap, maar het was per slot de Chinees in de sneeuw die hem het meeste intrigeerde, de Chinees op weg naar zijn eigen zelfverkozen favoriete brug.

De volgende donkere regenachtige ochtend schemert nog ver weg in deze stad van veelkleurige huizen van plezier en dito snèks waar de vodkadrinker bijna nooit meer kan komen. Een vervreemd ogende stadswijk met van regenvocht en ochtenddauw verzadigde palmen gezien vanaf zijn vermolmde door houtrot aangevreten balkon.

De vodkadrinker zit vrijwel roerloos met een Bloody Mary in de hand in zijn natte kapotte rotanstoel. Hij beziet vertrouwde doch druipende flarden van feestvlaggen, standbeelden van vroegere vileine slavenhouders en voor de stromende regen onder een luifel schuilende, gedeprimeerde Amerikaanse cruisetoeristen.

De stad toont zich nog veel treuriger dan het defecte flikkerende achterlicht van de eenzame verduisterde nachttrein die in een felle sneeuwjacht in Novosibirsk het schaars verlichte perron met ongewisse destinatie verlaat, met als enige reisgenoot in de kleine coupé een zwijgende naar knoflookworst en okselzweet stinkende kettingrokende Chinees met een vergeeld brokkelig gebit.

Hier is Tayshet, de koude rivier, zijn volgende pleisterplaats, de goelag van Oserlag en Angarstroy, ontmoetingsoord tussen oost en west waar onder iedere biels een dode Duitser of dito Japanner ligt. Het gefluit van de locomotief toont zich schril door de snerpende kou als een murwgeslagen zwerfkind in Lima. De reis voortgezet. Hij biedt de zwijgzame Chinees, op weg naar zijn rivier, de halfvolle fles vodka aan en buigt. Daarna verdwijnt hij in de aanwakkerende sneeuwjacht in de boezem van het dankbare veilige boerendorp.

De vodkadrinker heeft in zijn door klok, uur, minuut en seconde bepaalde leven nog maar bar weinig te doen en evenmin van dit summiere bestaan veel goeds of bijzonders te verwachten.

De uittree van het bed met stramme reumatische ledematen en disfunctionerende ribben waarin het heftige regenseizoen wreed de hoop op spoedig herstel heeft uitgekerfd, de bureaustoel op wankele wielen en de metalen stok waarmee hij langzaam door zijn appartement voortschuifelt, de vele foto’s van zijn inmiddels dode vrouwen die zijn werktafel omcirkelen als hartstochtelijk beleefd maar onherroepelijk en onbeschrijfelijk verleden, door de voorttikkende tijd verzacht en in zijn geest met zorg gewist, de schittering van het sublieme aura van de oprukkende staar in zijn weke groene ogen.

Zeer is de invalide wodkadrinker gesteld op zijn Icarus, een bok in vrije val geschoten, die op een bijzettafeltje staat. Icarus de hoogmoedige, de arrogante vogelmens die dacht te kunnen vliegen met vleugels van in een felle Griekse zon smeltende bijenwas.

Alleen zijn betekent niet per se dat je eenzaam bent of je zo dient te voelen, meent de eenzame vodkadrinker en als soelaas is er altijd nog die welkome geïmporteerde literfles Stolichnaya uit de staatsfabriek in Moskou, waar in de gure wintermaanden onderkoelde zwervers op blazende verwarmingsroosters van de Yaroslavky Terminal samenhokken, spiritus drinken en als doodzieke onmachtige lentevogels sterven in hun kartonnen vodkadoos op weg naar hun nieuwe warme behuizing, hun zomerse dacha verhuld in hemelse pracht.

Nee, de vodkadrinker houdt niet van Poolse, Finse of Zweedse vodka, of van het product uit het perfide Engeland van de voor de Bolsjewieken gevluchte renegaat Vladimir Smirnoff. Allemaal modieus gestookt surrogaat.
Dat wordt duidelijk wanneer hij zijn verzorgster, een knappe suikerzieke Haïtiaanse uit Port-au-Prince, zijn dagelijkse urgente verlanglijst aan boodschappen geeft voor Arti’s Supermarket in de Breedestraat: Stolichnaya, Stolichnaya moet het zijn. Een adequaat medicijn tegen opspelende pijn, tegen herinnering en vage droom aan een val uit het paradijs en het daaruit voortvloeiende leven en de terreur van het moment dat slechts kan aanzetten tot opstandigheid en zelfreflectie.

Daarvoor, bijna in een onwerkelijke andere dimensie voor de vodkadrinker, waren er de glas-in-loodramen met taferelen van Brabantse en Achterhoekse kerken, bronzen borstbeelden van fier naar boven blikkende, inmiddels allang ‘hemelende’ roomse religieuzen, de visioenen van haat, de matglanzende plavuizen op lange gangen gestut door kunstig neogotisch boogwerk, waardoor geharde medici hun weg zochten naar een volgende spoedreparatie.

Met draden gekoppeld aan allerhande apparatuur, een luttel aantal infusen en geketend aan een drain die via de oksel naar de linkerlong loopt, tonen de warme nachten zich buitengewoon lang en ongekend bizar voor de vodkadrinker. De buis van de sonde trekt bij iedere beweging de opstandige gevangene van het bed en weer terug op de doorweekte kussens. De maanloze nacht lijkt aan Vietcong en Rode Khmer toe te behoren die vanuit duistere onderaardse stellingen komen aangekropen en zijn denken beheersen in een wonderlijk, maar ook enigszins angstaanjagend kleurenspektakel; hij, de schier afgeleefde vodkadrinker, speelt de hoofdrol in een felle overbelichte film die de smalle ziekensponde naar alle kanten in duizeling doet wentelen en kantelen.

Enfin, de vodkadrinker is zwaardere pijnstillers dan de drank nu eenmaal niet gewend en compleet gedesoriënteerd wordt in zijn troebele ogen de kleine overzichtelijke kamer in het ziekenhuis tot een groot, machtig en dreigend imperium van schimmen dat zweeft en pulseert in zijn verwarde hoofd. Voilá, dit moet dus Jeroen Bosch ‘revisited’ zijn, het ‘multicolored beast’ van Neil Young, de ‘apocalyps now’ van Marlon Brando, de snor van Salvador Dalí, en bovenal de bittere en hallucinerende nasleep van een landing, door Juanita, de jankende vogelhond, met haar bedroefde bruine ogen vanaf het balkon gadegeslagen.

Alles neemt zijn tijd en keer. Hij, de vodkadrinker, leeft in gedwongen isolement in gezelschap van zijn chiwhawha, met een helicoperview op grote in wind en regen ruizende palmen, de keurig gesnoeide heggen van het Kurá Hulanda hotel, de natte kleurrijke Willemstraat en in de verte de contouren van de Julianabrug waar voor iedere potentiële vogelmens in het beton van de baai binnen zes seconden een pijnloze verlossing wacht, genegeerd door langssnellende politiewagens en ambulances met hun zwaailichten en snerpende sirenes op weg naar het antieke hospitaal.

Dat uitzicht vanaf zijn balkon was er natuurlijk altijd al, maar nu totaal anders beleefd als in een déjà vu en in een vertrouwde sfeer die je een zekere mate van vrijheid zou kunnen noemen. Dit blijft voorlopig de beperkte wereld waarin het opstaan na de nacht nog steeds zeer pijnlijk aanvoelt en ‘gewone’ dagelijkse beslommeringen opeens van zeer complexe aard en cruciaal belang blijken te zijn.

Terug naar de basis, het opnieuw hervinden van zijn hectische volle leven. Planning is het credo. Het uitdenken van een dertigtal eenvoudige trucs per dag, want alle huisgerei staat weliswaar op z’n vaste plaats, maar reikt te hoog of is net iets te ver weg, de koelkast draait verkeerd open en het maken van een kop koffie in de ochtenduren neemt met de snelkoker ruim een kwartier in beslag in plaats van de gebruikelijke drie minuten.

Met zijn bureaustoel op wielen spoedt de vodkadrinker zich duizelig in het hoofd, maar met hoge snelheid, als in een ver verleden en betere tijden met zijn sportauto op Highway 62, door zijn appartement, want zijn rechterbeen functioneert ter hoogte van de dij niet naar wens: de gehandicapte vogelmens van de Frederikstraat. Daar heb je geen elektronische enkelband voor nodig om zijn voorzichtige bewegingen te controleren die niet veel verder reiken dan de deur. Zijn gezonde uiterlijk is slechts schijn, klatergoud uit het labyrint van Kreta waar de Minotaurus vol gramschap op hem wacht. Maar de vodkadrinker is in dit labyrint reeds lang, reeds lang geleden voor eeuwig gearriveerd.

Hij is onsterfelijk en luistert tevreden naar de gestaag neerstromende regen die indirect als een hongerige rat aan zijn gehavende botten knaagt. Hij denkt na over die vuile oorlog die in zijn hart, longen en skelet woedt, over de nieuwe frisse operatiejurk en kraakheldere lakens, de kannen slappe thee, de vele glazen juice, de bezoekuren, de prikken om de bloedsomloop gaande te houden, de röntgenfoto’s, de drain die minder goed werkt, de noodzakelijke medicatie drie maal daags, het opnemen van bloeddruk, temperatuur en polsslag – ook in het holst van de nacht – en de totale ontluistering, de ontreddering van de vliegende mens wanneer hij op eigen verzoek met drain en al ontkoppeld dient te worden van het apparaat en het veilige maar te kleine bed om achter gazen gordijnen zijn behoefte te doen.

Het moet vijf uur in de namiddag zijn geweest en alles wordt plotseling inktzwart. Behalve die hinderlijke flitsende lichten die zorgen voor een opkomende sensatie, de trage nachttrein naar Wladiwostok met als enige reisgenoot een suïcidale constant boerende en bloed opgevende Chinees die hij uit erbarmen zijn fles aanreikt. Enige claustrofobie is de vodkadrinker in zijn onverwarmde reiscoupé dus niet vreemd. Hij heeft het koud, krijgt het steeds kouder op de stalen tafels in een kamer waar een striemende sneeuwjacht giert. Een chirurg snijdt in zijn oksel en plaatst en passant een drain. Hij voelt zich tijdloos, weggeleid naar een eiland van paranoia.

Het laatste actiemoment van de hulpeloze Canadese paratrooper wiens parachute zich op D-Day boven Normandië niet meer zo majestueus ontplooit. Het plaveisel voor de dorpskerk, een rode baai van hard water zonder mededogen, transformeert hem in zes seconden tot het witte kruis op een anoniem oorlogskerkhof.

Zo moet de vodkadrinker ook zijn geland, wellicht gracieus, vol bravoure en optimisme, vijf meter recht naar beneden door een gapend gat van door regen en zon aangevreten vermolmd hout, een achterstallige onderhoudsbeurt blijkbaar niet waardig. Zijn horloge, een rode Swatch, functioneert nog, zoals het horloge van wielrenner en geletruidrager Wim van Est, ‘de beul van het Heike’, na zijn zware val in een ravijn bij de Col d’Aubisque in de Tour de France, achteraf ook nog functioneerde, en zijn verloren tijd, de uren, minuten en seconden nauwkeurig aan blijft geven. ‘Mijn hart stond stil, maar mijn Pontiac liep als een trein’.

Eén gebroken rib per afgelegde meter is geen slecht resultaat voor een vodkadrinker. Hoewel, immobiel blijft liever tijdelijk immobiel. De vodkadrinker heeft meer haast gekregen. Zoals iedereen haast heeft wanneer hij tijdloos denkt te kunnen leven in die aanlokkelijke schimmenwereld van Bosch, Young, Brando en Dalí.

Het lot valt maar moeilijk te accepteren. De vodkadrinker weet uit ervaring dat het lot de uiteindelijke uitkomst van alles is, niet afhankelijk van gebeurtenissen die daaraan vooraf gingen, want die situeringen zijn in hun aard onvermijdelijk en niet te veranderen of terug te draaien. In een serie van veel of weinig, van min of meer, blijkt de volgorde onderling inwisselbaar ten einde toch bij de door het lot gewenste finale uitkomst, de fataliteit, te belanden.

Het is een verkeerde perceptie dat een individu zijn eigen lot kan beïnvloeden door het maken van bewuste keuzes in zijn leven. Ook dit weet de vodkadrinker. Heil dus aan de oude vodkadrinker, heil dus aan de zwijgzame Chinees. Laat hen in hun lot gekerkerd zoals een te vroeg geboren kaars al op is gebrand voor de heilige mis begint. Dit lot valt niet te tarten. Ziet de gekwetste vogelmens. Ecco vi l’uom’ ch’è stato all’ inferno: ziet, daar is de mens die in de hel is geweest. Denk aan de visoenen van Dante. Ziet de vodkadrinker verteren in zijn zelfgeschapen droomwereld, als een zieke rups in zijn cocon. Ziet de zwijgzame Chinees doelbewust op weg naar zijn brug.

Gepost in Home | 2 Reacties

Bij reflecties, Rob Van de Zande

P1020596 (2)

En laat u het nimmer tanen,
Ofschoon vloed z’n tere zij
Wordt gedragen door oceanen,
Die opwolken in een witblauw tij,

Beroert Victoria haar japon
De trap zijn ivoren tree,
Op een hoogte waar de bron
Schijn wasemt van ‘t verre benee.
 
 
 
 
(Beeld: Annemie Diegenant)

Gepost in Poëzie | Plaats een reactie

Kees Koomen over de presentatie van ‘Kellendonk’

Kees Koomen over de presentatie van het speciale Kellendonk nummer op 2 juli 2015.

Gepost in Geen categorie | Plaats een reactie

Het ontvreemde gezicht van Frans Kellendonk, door Christian Oerlemans

Frans Kellendonk was een veelbelovend schrijver. Men zegt zelfs; de meest veelbelovende van zijn tijd. Nu Extaze op 2 Juli 2015 het ‘Kellendonk Nummer’ presenteert, lijkt het mij eerbiedig om iets te schrijven over de schrijver.

Er is geen schrijver ter wereld, volgens mij, die zo mooi over een giraf kan schrijven als Frans Kellendonk dit kon.  Zijn verhaal ‘De Giraf’ is eigenlijk een prachtig zelfportret. Giraffen mogen van mij mooi heten, zegt hij. De giraf is een stil dier, loeit niet, gromt niet, balkt niet. Bij een giraf hoort een tuinameublement en een parasol. Als hij – Kellendonk- een tuin had gehad, dan had hij hierin twee acacia’s willen hebben en een giraf.  Maar, Frans woonde één hoog. Als er een giraf langs kwam, dan keek deze naar binnen, maar het kwam nooit tot een gesprek, omdat de giraf van nature een stil dier is, weliswaar nieuwsgierig, maar intens verlegen. In gezelschap is hij degene die blozend zit te zwijgen en een geheime liefde of antipathie koestert…(sic). Herkenbaar Kellendonk?

En over zelfportret gesproken: ik bezocht onlangs het nieuwe Centre Pompidou Málaga en werd hier getroffen door de expositie ‘Selfportraits’ , waarin ik ineens verbeeld zag wat Frans Kellendonk mij vertelt in zijn korte verhaal  over ‘Het ontvreemde gezicht’. Zoals bekend was Kellendonk geboeid door spiritualiteit en metafysica, de fysiek áchter de fysiek zou je kunnen zeggen. En dit is precies wat je grijpt op deze expositie. Picasso, die het gezicht bevrijdde van reproductief realisme en op zoek ging naar het ‘zelf’, naar de onbewuste ik en het diepbewuste zijn, in de – wellicht ooit wat modieuze – trend van Freudiaanse beelding. We zien door de ogen van de kunstenaars hoe de eerste wereldoorlog het gezicht verwoestte. We voelen de wanhoop, de angst, de weerloosheid en de wreedheid die schuilt onder de blanke schoonheid van het uiterlijk zoals we dat dagelijks voorbij zien komen.

Kellendonk was niet alleen schrijver, hij was filosoof en wie zijn verhaal – eigenlijk meer een essay – leest over het  ‘eigen’ gezicht, begrijpt ineens het verwrongen zelfportret van Francis Bacon (1971) en kijkt anders naar de portretten van Frida Kahlo of het beeld van de Imbeciel van Max Ernst (1961). Ik citeer: “Je eigen gezicht heb je voor anderen. Voor jezelf is het de duisternis van waaruit je ’slevens schouwtoneel bekijkt. Het is bovenal een discreet  gezicht, in tegenstelling tot al die brutale, aanstellerige, verwaande gezichten om je heen.”

“Toen een schilder mij vroeg of ik voor hem wilde poseren heb ik ja gezegd. Mijn eigen gezicht was er immers niet mee gemoeid.”  

Alsof Frans Kellendonk de expositie in het Centre Pompidou Málaga heeft gezien, nee niet gezien, opgezogen en verwerkt. Over dat portret van hem – de schilder (wie?) maakte er twintig en tot schrik van Kellendonk was er niet één bij waarin hij niet zijn eigen gezicht herkende – zegt hij: “hij had mijn fysionomie binnenstebuiten gekeerd en mijn duistere, discrete eigen gezicht aan het licht gebracht…”

De vraag is waar zijn deze twintig portretten gebleven waarin wij het ontvreemde gezicht van Frans Kellendonk mogen aanschouwen?

Gepost in Column Oerlemans | Plaats een reactie