Hans Vaders (1949-2015)

Als twintiger vertrok de neerlandicus Hans Vaders naar Curaçao. Hij zou er blijven als verslaggever, columnist, hoofd- en eindredacteur bij verschillende Curaçaose kranten, waaronder Beurs-en Nieuwsberichten, Amigoe, Antilliaans Dagblad en Curaçaosche Courant. De afgelopen jaren was Vaders eindredacteur van de Ñapa, de weekendbijlage van ochtendkrant Amigoe, en columnist bij de Knipselkrant. Als hoofredacteur van de Curaçaosche Courant wist hij in 1988 en 1989 de door hem bewonderde auteur Boeli van Leeuwen te verleiden tot het schrijven van een wekelijkse column. De bundeling ervan in 1990 onder de titel Geniale anarchie zou Boeli van Leeuwens meest succesvolle boek worden. In 2001 debuteerde Hans Vaders met de korte roman Tropische winters over een oorlogsverslaggever in de turbulente Cariben. In 2005 debuteerde hij als dichter in het literaire tijdschrift De Tweede Ronde. In 2007 verscheen Otrobanda, het ‘literaire handboek’ voor elke Curaçaoganger. In 2011 verscheen zijn gedichtenbundel Kate Moss in Mahaai met illustraties van beeldend kunstenaar Herman van Bergen, in 2012 gevolgd door de novelle Terug tot Tovar. In een flamboyante stijl roept Vaders een raadselachtige atmosfeer op die herinnert aan de wereld van Gabriel García Márquez en William Faulkner. In dat jaar, herstellend van een ernstige val, schreef hij ook het verhaal De vodkadrinker, dat alleen op Curaçao als gelegenheidsuitgave bij Mon Art Productions verscheen.
Hans Vaders (Den Haag, 1949) is op woensdag 15 juli 2015 op 66-jarige leeftijd overleden op Curaçao. Als eerbetoon aan deze schrijver die in Nederland niet de waardering kreeg die hij verdiende, een lot dat aanvankelijk ook auteurs als Tip Marugg en Boeli van Leeuwen trof, wordt dit verhaal De vodkadrinker nu voor het eerst gepubliceerd in Nederland op het digitale platform van het literair tijdschrift Extaze.

Franc Knipscheer, 18 juli 2015

De vodkadrinker

‘Toch geloof ik vandaag dat ik aan de betrekkingen met mijn hel een einde heb gemaakt. Het was wel degelijk de hel; de oude waarvan de poorten door de zoon des mensen geopend werden.’

Arthur Rimbaud
Uit: Une saison en enfer

Het maakt de oude verlopen vodkadrinker, die eens op dit tropische eiland een hovaardig, gevierd en geliefd kunstenaar was, allemaal niet zo heel erg veel meer uit. Alle denkbare verlangens in zijn lange leven zijn immers reeds lang uitgekomen, bevredigd en vaak uiterst zorgvuldig en doelmatig afgestraft, waarna hem zijn zonden weer barmhartig werden vergeven.

En toen was er ook nog de zwijgzame Chinees op pad naar zijn lotsbestemming, die hem als een Boeddha gezeten in de kleine doorrookte coupé van de exprestrein in hartje Siberië de ogen opende. De Chinees op zijn eigen individuele spoor naar de Siduhebrug, een sierlijke stalen boog subtiel geconstrueerd 472 meter boven de kolkende Sidu-rivier.

De vodkadrinker schurkt zich ‘s nachts in het klamme bed aan tegen de onbaatzuchtige met pure liefde gegeven warmte van de vijfjarige Juanita, die in het eerste prille licht altijd knippert met de korte wimpers van haar alwetende bruine ogen en hem daarna vol aandacht in zijn onrustige halfslaap urenlang observeert. Elckerlyc met strafbaar minderjarig gezelschap, maar het was per slot de Chinees in de sneeuw die hem het meeste intrigeerde, de Chinees op weg naar zijn eigen zelfverkozen favoriete brug.

De volgende donkere regenachtige ochtend schemert nog ver weg in deze stad van veelkleurige huizen van plezier en dito snèks waar de vodkadrinker bijna nooit meer kan komen. Een vervreemd ogende stadswijk met van regenvocht en ochtenddauw verzadigde palmen gezien vanaf zijn vermolmde door houtrot aangevreten balkon.

De vodkadrinker zit vrijwel roerloos met een Bloody Mary in de hand in zijn natte kapotte rotanstoel. Hij beziet vertrouwde doch druipende flarden van feestvlaggen, standbeelden van vroegere vileine slavenhouders en voor de stromende regen onder een luifel schuilende, gedeprimeerde Amerikaanse cruisetoeristen.

De stad toont zich nog veel treuriger dan het defecte flikkerende achterlicht van de eenzame verduisterde nachttrein die in een felle sneeuwjacht in Novosibirsk het schaars verlichte perron met ongewisse destinatie verlaat, met als enige reisgenoot in de kleine coupé een zwijgende naar knoflookworst en okselzweet stinkende kettingrokende Chinees met een vergeeld brokkelig gebit.

Hier is Tayshet, de koude rivier, zijn volgende pleisterplaats, de goelag van Oserlag en Angarstroy, ontmoetingsoord tussen oost en west waar onder iedere biels een dode Duitser of dito Japanner ligt. Het gefluit van de locomotief toont zich schril door de snerpende kou als een murwgeslagen zwerfkind in Lima. De reis voortgezet. Hij biedt de zwijgzame Chinees, op weg naar zijn rivier, de halfvolle fles vodka aan en buigt. Daarna verdwijnt hij in de aanwakkerende sneeuwjacht in de boezem van het dankbare veilige boerendorp.

De vodkadrinker heeft in zijn door klok, uur, minuut en seconde bepaalde leven nog maar bar weinig te doen en evenmin van dit summiere bestaan veel goeds of bijzonders te verwachten.

De uittree van het bed met stramme reumatische ledematen en disfunctionerende ribben waarin het heftige regenseizoen wreed de hoop op spoedig herstel heeft uitgekerfd, de bureaustoel op wankele wielen en de metalen stok waarmee hij langzaam door zijn appartement voortschuifelt, de vele foto’s van zijn inmiddels dode vrouwen die zijn werktafel omcirkelen als hartstochtelijk beleefd maar onherroepelijk en onbeschrijfelijk verleden, door de voorttikkende tijd verzacht en in zijn geest met zorg gewist, de schittering van het sublieme aura van de oprukkende staar in zijn weke groene ogen.

Zeer is de invalide wodkadrinker gesteld op zijn Icarus, een bok in vrije val geschoten, die op een bijzettafeltje staat. Icarus de hoogmoedige, de arrogante vogelmens die dacht te kunnen vliegen met vleugels van in een felle Griekse zon smeltende bijenwas.

Alleen zijn betekent niet per se dat je eenzaam bent of je zo dient te voelen, meent de eenzame vodkadrinker en als soelaas is er altijd nog die welkome geïmporteerde literfles Stolichnaya uit de staatsfabriek in Moskou, waar in de gure wintermaanden onderkoelde zwervers op blazende verwarmingsroosters van de Yaroslavky Terminal samenhokken, spiritus drinken en als doodzieke onmachtige lentevogels sterven in hun kartonnen vodkadoos op weg naar hun nieuwe warme behuizing, hun zomerse dacha verhuld in hemelse pracht.

Nee, de vodkadrinker houdt niet van Poolse, Finse of Zweedse vodka, of van het product uit het perfide Engeland van de voor de Bolsjewieken gevluchte renegaat Vladimir Smirnoff. Allemaal modieus gestookt surrogaat.
Dat wordt duidelijk wanneer hij zijn verzorgster, een knappe suikerzieke Haïtiaanse uit Port-au-Prince, zijn dagelijkse urgente verlanglijst aan boodschappen geeft voor Arti’s Supermarket in de Breedestraat: Stolichnaya, Stolichnaya moet het zijn. Een adequaat medicijn tegen opspelende pijn, tegen herinnering en vage droom aan een val uit het paradijs en het daaruit voortvloeiende leven en de terreur van het moment dat slechts kan aanzetten tot opstandigheid en zelfreflectie.

Daarvoor, bijna in een onwerkelijke andere dimensie voor de vodkadrinker, waren er de glas-in-loodramen met taferelen van Brabantse en Achterhoekse kerken, bronzen borstbeelden van fier naar boven blikkende, inmiddels allang ‘hemelende’ roomse religieuzen, de visioenen van haat, de matglanzende plavuizen op lange gangen gestut door kunstig neogotisch boogwerk, waardoor geharde medici hun weg zochten naar een volgende spoedreparatie.

Met draden gekoppeld aan allerhande apparatuur, een luttel aantal infusen en geketend aan een drain die via de oksel naar de linkerlong loopt, tonen de warme nachten zich buitengewoon lang en ongekend bizar voor de vodkadrinker. De buis van de sonde trekt bij iedere beweging de opstandige gevangene van het bed en weer terug op de doorweekte kussens. De maanloze nacht lijkt aan Vietcong en Rode Khmer toe te behoren die vanuit duistere onderaardse stellingen komen aangekropen en zijn denken beheersen in een wonderlijk, maar ook enigszins angstaanjagend kleurenspektakel; hij, de schier afgeleefde vodkadrinker, speelt de hoofdrol in een felle overbelichte film die de smalle ziekensponde naar alle kanten in duizeling doet wentelen en kantelen.

Enfin, de vodkadrinker is zwaardere pijnstillers dan de drank nu eenmaal niet gewend en compleet gedesoriënteerd wordt in zijn troebele ogen de kleine overzichtelijke kamer in het ziekenhuis tot een groot, machtig en dreigend imperium van schimmen dat zweeft en pulseert in zijn verwarde hoofd. Voilá, dit moet dus Jeroen Bosch ‘revisited’ zijn, het ‘multicolored beast’ van Neil Young, de ‘apocalyps now’ van Marlon Brando, de snor van Salvador Dalí, en bovenal de bittere en hallucinerende nasleep van een landing, door Juanita, de jankende vogelhond, met haar bedroefde bruine ogen vanaf het balkon gadegeslagen.

Alles neemt zijn tijd en keer. Hij, de vodkadrinker, leeft in gedwongen isolement in gezelschap van zijn chiwhawha, met een helicoperview op grote in wind en regen ruizende palmen, de keurig gesnoeide heggen van het Kurá Hulanda hotel, de natte kleurrijke Willemstraat en in de verte de contouren van de Julianabrug waar voor iedere potentiële vogelmens in het beton van de baai binnen zes seconden een pijnloze verlossing wacht, genegeerd door langssnellende politiewagens en ambulances met hun zwaailichten en snerpende sirenes op weg naar het antieke hospitaal.

Dat uitzicht vanaf zijn balkon was er natuurlijk altijd al, maar nu totaal anders beleefd als in een déjà vu en in een vertrouwde sfeer die je een zekere mate van vrijheid zou kunnen noemen. Dit blijft voorlopig de beperkte wereld waarin het opstaan na de nacht nog steeds zeer pijnlijk aanvoelt en ‘gewone’ dagelijkse beslommeringen opeens van zeer complexe aard en cruciaal belang blijken te zijn.

Terug naar de basis, het opnieuw hervinden van zijn hectische volle leven. Planning is het credo. Het uitdenken van een dertigtal eenvoudige trucs per dag, want alle huisgerei staat weliswaar op z’n vaste plaats, maar reikt te hoog of is net iets te ver weg, de koelkast draait verkeerd open en het maken van een kop koffie in de ochtenduren neemt met de snelkoker ruim een kwartier in beslag in plaats van de gebruikelijke drie minuten.

Met zijn bureaustoel op wielen spoedt de vodkadrinker zich duizelig in het hoofd, maar met hoge snelheid, als in een ver verleden en betere tijden met zijn sportauto op Highway 62, door zijn appartement, want zijn rechterbeen functioneert ter hoogte van de dij niet naar wens: de gehandicapte vogelmens van de Frederikstraat. Daar heb je geen elektronische enkelband voor nodig om zijn voorzichtige bewegingen te controleren die niet veel verder reiken dan de deur. Zijn gezonde uiterlijk is slechts schijn, klatergoud uit het labyrint van Kreta waar de Minotaurus vol gramschap op hem wacht. Maar de vodkadrinker is in dit labyrint reeds lang, reeds lang geleden voor eeuwig gearriveerd.

Hij is onsterfelijk en luistert tevreden naar de gestaag neerstromende regen die indirect als een hongerige rat aan zijn gehavende botten knaagt. Hij denkt na over die vuile oorlog die in zijn hart, longen en skelet woedt, over de nieuwe frisse operatiejurk en kraakheldere lakens, de kannen slappe thee, de vele glazen juice, de bezoekuren, de prikken om de bloedsomloop gaande te houden, de röntgenfoto’s, de drain die minder goed werkt, de noodzakelijke medicatie drie maal daags, het opnemen van bloeddruk, temperatuur en polsslag – ook in het holst van de nacht – en de totale ontluistering, de ontreddering van de vliegende mens wanneer hij op eigen verzoek met drain en al ontkoppeld dient te worden van het apparaat en het veilige maar te kleine bed om achter gazen gordijnen zijn behoefte te doen.

Het moet vijf uur in de namiddag zijn geweest en alles wordt plotseling inktzwart. Behalve die hinderlijke flitsende lichten die zorgen voor een opkomende sensatie, de trage nachttrein naar Wladiwostok met als enige reisgenoot een suïcidale constant boerende en bloed opgevende Chinees die hij uit erbarmen zijn fles aanreikt. Enige claustrofobie is de vodkadrinker in zijn onverwarmde reiscoupé dus niet vreemd. Hij heeft het koud, krijgt het steeds kouder op de stalen tafels in een kamer waar een striemende sneeuwjacht giert. Een chirurg snijdt in zijn oksel en plaatst en passant een drain. Hij voelt zich tijdloos, weggeleid naar een eiland van paranoia.

Het laatste actiemoment van de hulpeloze Canadese paratrooper wiens parachute zich op D-Day boven Normandië niet meer zo majestueus ontplooit. Het plaveisel voor de dorpskerk, een rode baai van hard water zonder mededogen, transformeert hem in zes seconden tot het witte kruis op een anoniem oorlogskerkhof.

Zo moet de vodkadrinker ook zijn geland, wellicht gracieus, vol bravoure en optimisme, vijf meter recht naar beneden door een gapend gat van door regen en zon aangevreten vermolmd hout, een achterstallige onderhoudsbeurt blijkbaar niet waardig. Zijn horloge, een rode Swatch, functioneert nog, zoals het horloge van wielrenner en geletruidrager Wim van Est, ‘de beul van het Heike’, na zijn zware val in een ravijn bij de Col d’Aubisque in de Tour de France, achteraf ook nog functioneerde, en zijn verloren tijd, de uren, minuten en seconden nauwkeurig aan blijft geven. ‘Mijn hart stond stil, maar mijn Pontiac liep als een trein’.

Eén gebroken rib per afgelegde meter is geen slecht resultaat voor een vodkadrinker. Hoewel, immobiel blijft liever tijdelijk immobiel. De vodkadrinker heeft meer haast gekregen. Zoals iedereen haast heeft wanneer hij tijdloos denkt te kunnen leven in die aanlokkelijke schimmenwereld van Bosch, Young, Brando en Dalí.

Het lot valt maar moeilijk te accepteren. De vodkadrinker weet uit ervaring dat het lot de uiteindelijke uitkomst van alles is, niet afhankelijk van gebeurtenissen die daaraan vooraf gingen, want die situeringen zijn in hun aard onvermijdelijk en niet te veranderen of terug te draaien. In een serie van veel of weinig, van min of meer, blijkt de volgorde onderling inwisselbaar ten einde toch bij de door het lot gewenste finale uitkomst, de fataliteit, te belanden.

Het is een verkeerde perceptie dat een individu zijn eigen lot kan beïnvloeden door het maken van bewuste keuzes in zijn leven. Ook dit weet de vodkadrinker. Heil dus aan de oude vodkadrinker, heil dus aan de zwijgzame Chinees. Laat hen in hun lot gekerkerd zoals een te vroeg geboren kaars al op is gebrand voor de heilige mis begint. Dit lot valt niet te tarten. Ziet de gekwetste vogelmens. Ecco vi l’uom’ ch’è stato all’ inferno: ziet, daar is de mens die in de hel is geweest. Denk aan de visoenen van Dante. Ziet de vodkadrinker verteren in zijn zelfgeschapen droomwereld, als een zieke rups in zijn cocon. Ziet de zwijgzame Chinees doelbewust op weg naar zijn brug.

Dit bericht is geplaatst in Home. Bookmark de permalink.