De spuigaten uit, door Mischa van den Brandhof

Nieuws en achtergrond

Beroepsvereniging MARAN, voor beloega’s werkzaam bij de marine, herkent zich niet in de karakterisering die vorige week in de media werd geschetst als zouden witte dolfijnen niet professioneel zijn.

Dat meldt de beroepsvereniging donderdag in een persbericht.

In de media verscheen vorige week het bericht dat de witte dolfijn die voor de Noorse kust is gespot mogelijk een spion is. De Russen zouden een militair trainingsprogramma hebben voor zeezoogdieren als beloega’s, zeehonden en tuimelaars. Diverse kranten verwezen daarbij naar het onderzoek van het Murmansk Marine Biological Institute, waarin geconcludeerd werd dat beloega’s de ‘hoge professionaliteit’ van zeehonden missen: ze zouden te gevoelig zijn voor kou en slecht mondelinge bevelen kunnen onthouden.

Delphina Sashenka, voorzitter van MARAN, herkent zich niet in dit beeld: ‘Wij zijn verbaasd en teleurgesteld door deze berichtgeving.’ Sashenka gaf aan dat de onderzoekers ten onrechte de indruk wekken dat het aan de beloega’s ligt, terwijl de Russen ook de hand in eigen boezem moeten steken. ‘MARAN pleit al jaren voor een verbetering van de arbeidsomstandigheden. Wij menen dat goed werkgeverschap een fatsoenlijke beloning inhoudt en niet alleen onderdak en zo nu en dan een extra visje of een zeeworm. Daar hoort in onze optiek bijvoorbeeld ook een pensioen bij. Anders is het liefdewerk oud papier.’

Youri Yaroslav Belaya van de oorlogsdolfijnenbrigade verklaarde tegenover Omroep Noordwest dat hij het gevoel heeft dat de beloega wordt weggezet als een tere zeekanarie.

Hij lichtte toe: ‘Je moet je voorstellen dat het niet altijd duidelijk is wat Majoor Hobbelduif nou precies naar je staat te schreeuwen vanaf de kant. In het water is dat gewoon heel moeilijk. En ik moet erbij zeggen dat de vertalers ook echt belabberd zijn. Dan is het toch logisch dat het niet altijd lekker loopt in de chain of command. En soms krijg je gewoon een opdracht waar je echt niks mee kunt. Ik heb een keertje meegemaakt dat ik oude munitie moest opduiken van de oceaanbodem, maar ja, dan kom je daar en dan blijkt een zeegarnaal het gebruikt te hebben om een stukje ingevallen koraal mee te stutten. Ja, wat ga je dan doen hè? Dat is niet moreel. En soms moet ik bijvoorbeeld gereedschap voor diepzeeduikers dragen. Maar hoezó, denk ik dan? Je hebt zelf toch ook armen? Neem die hamer lekker zelf mee. Als ze dat onprofessioneel willen noemen, tja… Kijk, dat je een doejong (red.: zeekoe) niet professioneel noemt, daar kan ik nog wel bij komen. Ik bedoel, die doen echt niks de hele dag behalve een beetje ronddrijven onder het wateroppervlak. Maar wat wij doen, als beveiligers van een marinebasis, dat’s geen kattepis. Je moet altijd paraat zijn voor de vijand, en als het nodig is moet je ze, boem, in één klap doodslaan. En heb je enig idee hoe koud dat poolwater is? Je hoort mij niet zeggen dat niemand daar nooit eens over geklaagd heeft, de hele dag in ijskoud water op honderden meters diep, brrr… En wat krijg je voor al dat gesnorkel? Soms niet meer dan een halve vissekop.’

Volgens Belaya breekt maar langzaam het besef door dat witte walvissen geen flierefluiters zijn, maar een vlijmscherpe blik hebben en een uitstekend geheugen. ‘Veel mensen denken dat beloega’s een soort schattige dolfijntjes zijn. En dat klopt niet.’

Gepost in Columns | Plaats een reactie

«Een aanrader, deze bundel.» – Hans Puper (Meander Magazine) over de poëziebundel 10 voor 10

Recensie over ‘10 voor 10. Tien Extaze-dichters van de jaren tien’,
Cor Gout (samenstelling) op Meander Magazine, 22 mei 2019, lees meer.

‘1 0  V O O R  1 0’  B E S T E L L E N

cover 10 voor 10

Gepost in Home, Poëzie, Poëziebundel '10 voor 10' | Getagged , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Extaze in de Houtrustkerk, presentatie Extaze nr. 30,
de nabeelden

Donderdagavond 16 mei werd het nieuwe nummer van Extaze gepresenteerd, een avond rondom het thema ‘Dagboek’, belicht vanuit verschillende disciplines. Neem ook eens een kijkje op de website van het Nederlands Dagboekarchief, opgericht door Mirjam Nieboer en Monica Soeting.
Hieronder de ‘nabeelden’ van fotograaf Eric de Vries en de mooie film over de dagboek-cahiers van Arpaïs du Bois, de beeldend kunstenaar van Extaze nr. 30.

Arpaïs Du Bois, dagboek-cahiers from Literair tijdschrift Extaze on Vimeo.
Film gemaakt voor Literair tijdschrift Extaze nr. 30: Dagboek

De nabeelden van fotograaf Eric de Vries:

Gepost in Home | Getagged , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Nieuwe recensies: Jonas Bruyneel, Vijd. Het verdriet van het Lam Gods; Mischa Andriessen, Winterlaken

Twee nieuwe recensies in de Extaze-rubriek Nieuwe recensies

Vijd-voorplatJonas Bruyneel, Vijd. Het verdriet van het Lam Gods, Tielt, 2019 (Lannoo) – Cor Gout

 

 

 

 

 

 

Winterlaken-voorplatMischa Andriessen, Winterlaken, Amsterdam 2019 (De Bezige Bij) – Felix Monter

 

 

 

 

 

 

Recensies

Gepost in Home, Recensies | Getagged , , , , , | Plaats een reactie

De Theorie van Achronie, Emanuel Claessens

Op een ochtend in de lente werd ik wakker van het gedreun van zware machines. De potten en pannen in mijn keuken rammelden en de fotolijstjes vielen van het dressoir. Toen ik de gordijnen openschoof zag ik dat werklieden bezig waren om, precies tussen mijn huis en de bosrand, een enorme studentenflat te bouwen. Elke dag zag ik die galerijflat hoger en hoger worden en geleidelijk begon mijn prachtige uitzicht op het bos te verdwijnen, tot het in de herfst plaats zou maken voor een grijze muur met ramen.
    Al vrij snel na de oplevering merkte ik dat de flat uitsluitend was bestemd voor bewoning door vrouwelijke studenten. Overdag spiegelde de zon in het glas, maar ´s avonds kwam de flat tot leven: dan knipten de studentes een voor een hun lichtjes aan. Tot mijn genoegen zag ik dat de meeste meisjes een druk en woelig leven leidden en al snel merkte ik dat de schoonheid in de flat mij meer was gaan bekoren dan het bos ooit had gedaan.
    Zo maakte op een dinsdagavond een van de meisjes haar knotje los en liet een wervelende bos donkerrode lokken op haar schouders vallen. Ze schudde het lange haar achterover en begon het aandachtig te borstelen. Met delicate strelingen betoverde ze zichzelf als een prinses voor een magische spiegel. Toen ze klaar was met borstelen leek ze langzaam uit een roes te ontwaken. Ze keek even in mijn richting en trok toen nijdig de gordijnen dicht.
    Ik liet mijn verrekijker zakken en legde hem naast een halfleeg doosje tissues op het bijzettafeltje. Ik zat in een gemakkelijke stoel aan het raam, half verscholen achter een paar flinke kamerplanten. Naast mij, op het tafeltje, lag een schrijfblok, waarop ik in een schema de bijzonderheden van de meisjes noteerde en dan vooral de momenten waarop ze hun haren borstelden. Om ze uit elkaar te houden had ik elk van hen een eigen naam gegeven. Ik was begonnen met de A van Alice en aangezien ik na Roodkapje nu bij de S was aangekomen en het roodharige meisje voor een spiegel stond, noteerde ik: Sneeuwwitje.
    Ik keek op van mijn aantekeningen. Een blauw zwaailicht scheen op de galerijen en er liep politie in de bosjes onderaan de flat. Op de balkons stonden plukjes studentes, ze keken allemaal omlaag. Ik dacht direct aan het ergste: Was het moord of was het zelfmoord? Was het soms een ongeluk? Was ze geduwd, gesprongen of gevallen?

De onrust buiten verstoorde mijn observatie van de meisjes. Of anders gezegd: ik werd er boos en zenuwachtig van. Tegen dat ellendige gevoel hielp altijd maar één ding: het hoofd leegmaken door middel van frisse buitenlucht en sport. De avond was dan wel gevallen, maar de duisternis had mij er nooit van weerhouden een eind te gaan joggen. Ik trok daarom mijn hardloopschoenen aan en draafde naar het bos.
    Achter de flat was ik nog niet geweest en tot mijn verbazing merkte ik dat de werklieden niet alleen maar aan dat gebouw hadden gewerkt. Ze bleken tevens in het bos allerlei paden, routes en bewegwijzering veranderd te hebben zodat ik al snel de weg kwijtraakte.
    Bij een scheefgezakte paddenstoel volgde ik op goed geluk de pijl naar een pannenkoekenhuis en kwam zo op een slingerend ruiterspoor dat door een veld met hoge varens liep. Tussen de bomen schemerde het donkergroene water van een plas en vanuit een boomtop klonk het gekrijs van een verwilderde parkiet. Een wit konijntje schoot de dichte begroeiing in maar verder kon ik weinig zien. Het was alsof het bos voortdurend van vorm en vegetatie veranderde en opzettelijk dingen voor me verborgen hield. Dat kon van alles zijn: een zevenslaper in een holle boom, een kudde schapen zonder herder of desnoods een verloren trouwring in een haastig gedolven meisjesgraf.
    De echo van mijn stappen klonk als een gedempt geroffel toen bij mijn gedachte aan een meisjesgraf een donkere gestalte uit een schaduw stapte en me zo de pas afsneed.

‘Draaf jij altijd zonder paard op het ruiterpad?’ Haar stem was prettig, licht bekakt en helder. De vraag zat listig in elkaar: hij was een beschuldiging en veroordeling ineen. Wat zij zei kon ik niet betwisten: zonder paard zou natuurlijk iedereen die in een bos hardliep voor een jogger gehouden worden.
    Ik verbaasde mij erover dat zij zo laat op de avond nog in het bos rondreed op een paard. Zij zat hoog op een donkere hengst en had een zwarte cap op het hoofd. Een dikke lichtblonde vlecht rustte op haar rug en schitterde in het licht van de maan. Haar zwarte laarzen glansden van het vet, de stalen sporen waren glimmend gepoetst. Het paard schudde zijn hoofd en rolde met zijn ogen, ik zag de dooraderde witte oogbol van het beest.
    Toen vroeg ze me of ik toevallig nog een kudde schapen had gezien. Ze keek mij aan met felblauwe ogen die vroegen om opheldering, net zolang tot ik mijn vermogen tot logisch denken met een lichte tinteling aan de slapen voelde wegvloeien.
    ‘Ja,’ loog ik. ‘Ik heb de schapen gezien. Gisteren, vlak nadat de zon achter de galerijflat was gezakt, zag ik zomaar ineens hun witte wollen vachtjes. Het was prachtig.’
    ‘Mmm, zomaar ineens? En de geur van schapenmest dan? Die ruik je lang voordat je de kudde ziet. Je antwoord is niet erg gestructureerd. Ik betwijfel daarom of het allemaal wel waar is wat je zegt.’
    ‘Er was geen herder bij,’ hield ik vol. ‘De hond was alleen.’
    ‘Klopt!’ zei ze. ‘Het kost de gemeente geld om een herder bij de kudde te plaatsen. Dus laat ze werklozen op de schapen passen, maar die mensen kunnen niks. Zó sad wanneer het vermogen om te lummelen je belangrijkste feature is. Daarom loopt er nu alleen een bordercollie.’ Ze glimlachte. ‘Die hond maakt je verhaal wel weer geloofwaardig. Leuk detail.’
    ‘Woon je…,’ ik keek naar haar op. Zwart jasje, een wit bloesje met open knoopje, zij was zeker geen flatbewoner. ‘Ben je student?’ vroeg ik.
    ‘Ja, ik studeer psychologie. Ik ben bezig met mijn Masters over Jung´s duiding van synchroniciteit en de non-structuur van achronie. En jij?’
Ze wees met haar zweepje naar mijn versleten hardloopschoenen. ‘Ben jij er zo eentje die nog steeds op Asics loopt? Supermarktsneakers. Standaard inlegzooltjes kopen. Overpronatie is gevaarlijk,’ zei ze staccato.
    ‘Weet jij misschien hoe ik het bos weer uitkom?’ vroeg ik.
    ‘Wil je eruit? Dan moet je eerst weten hoe je er in bent geraakt,’ zei ze. ‘Wat zoek je hier eigenlijk in de laagst gelegen delen van het bos? Heb je het al gevonden?’
    ‘Ik heb bij de paddenstoel de pijl naar een of ander pannenkoekenhuis gevolgd. Toen liep het pad tussen varens door en kwam ik in een heel donker laantje dat ik nog niet kende en daar hoorde ik het paard.’
    ‘Je chronologische opsomming van je hardlooprondje is doodsaai,’ zei ze. ‘Je praat als een kleuter. Zwakke analyse. Maar heb je werkelijk gedaan wat de paddestoel zei? Dat je het pannenkoekenhuis moest zoeken? Dan wordt het toch nog interessant. Geen wonder dat je niet meer weet waar je bent. Dat pannenkoekenhuis ligt overal en nergens. Loop maar achter me aan, dan help ik je het te vinden.’
    Het paard begon rustig te stappen en ik slofte er als een gevangengenomen spion achteraan. De studente zat kaarsrecht, ze hield de teugels losjes vast, haar heupen veerden soepel in het ritme van de stappen mee. Onder het lopen lichtte het beest de staart en ontlastte zich met vochtige, ploppende geluiden. Vol ontzag keek ik ernaar, als iemand die getuige was van de geboorte van een geweldig nieuw inzicht.

Na een korte wandeling kwamen we bij pannenkoekenhuis ‘De Zevenslaper’. Door de bomen schemerden de contouren van de flat, het zwaailicht van politieauto´s wierp een blauwachtig schijnsel op de galerijen in de verte.
    Het terras van het pannenkoekenhuis was natgeregend, de ramen beslagen. Zo te zien was het sluitingstijd, sommige stoelen waren al op de tafels gezet. Ik pakte er eentje beet en zette hem met een zwierige zwaai voor de studente op de grond.
‘Vies,’ zei ze maar ging er toch op zitten. Ik pakte ook een stoel voor mijzelf en schoof aan bij haar tafeltje.
    Vanuit de keuken klonken ruziënde stemmen en naderden sloffende stappen. De serveerster had vette krullen die ze met een elastiekje in een blonde paardenstaart had gebonden. Ze keek eerst naar de laarzen van de psychologiestudente en daarna naar mijn afgetrapte sneakers.
    ‘Zijn jullie een stelletje?’ vroeg ze. ‘Bizar. Zelfs jullie schoenen passen niet bij elkaar.’
    Ze gaf ons twee kleverige menukaarten. Uw pannenkoek met liefde bereid, stond op de voorkant.
    ‘En maar knoeien,’ klonk het uit de keuken. ‘Opruimen ho maar.’
    Ik keek naar de klok aan de muur. Er stonden geen cijfers op de wijzerplaat. De klok hing kaarsrecht aan de spijker, waaruit ik kon opmaken dat het nu negen uur was. Maar als hij op zijn kop hing was het klokslag half drie. Kwart over twaalf of kwartslag zes kon natuurlijk ook. Het mechaniek maakte een opdringerig, metalig, tikkend geluid.
    ‘Hoe laat is het? vroeg ik aan de serveerster.
‘Weet ik veel,’ zei ze. ‘Je kunt beter vragen hoe de klok hangt. Bij dit uurwerk draait de wijzerplaat onder de wijzers door. Een klok is wel de slechtste plek om tijd waar te nemen. Zodra je naar een seconde kijkt is-ie alweer gevlogen met fladderende wijzers. Soms vliegt-ie naar de bomen en gaat er dan zitten krijsen als een verwilderde parkiet. Twee maal naturel dan maar?’ Ze nam de ongelezen menu’s weer aan.
    ´Ma! Twee naturel,’ schreeuwde ze in de richting van de keuken. Het antwoord bestond uit een verschrikkelijke vloek.
    ‘Afschuwelijk,’ zei ik. ‘Wat is dit voor tent? Laten we weggaan. Dadelijk spugen ze op onze pannenkoeken. Of nog erger.’
    ‘Ze kunnen er niks aan doen,’ zei de studente. ‘Ze zitten al zo lang vast in dit moment dat bijna al hun woorden op zijn. Ze hebben praktisch gezien alleen nog een paar scheldwoorden overgehouden.’
    ‘Op? Hoe kunnen woorden nou op raken?’
    ‘Als je iets maar lang genoeg gebruikt raakt het op. Dat geldt voor alle woorden maar vooral voor de bepalingen van tijd. Die raken helemaal ontregeld vlak voordat ze op raken.’ Ze beet op een velletje van haar duim. ‘Elke schrijver weet dat.’
    ‘Godverdetering,’ klonk het uit de keuken.
    ‘Fuck je reet, ma!’
We waren allebei even stil. Tik-tak deed de klok.
    ‘In dit pannenkoekenhuis heerst totale achronie,’ hervatte de studente, terwijl ze een klont vastgekoekte poedersuiker met haar halflange nagels van ons tafeltje probeerde te krabben.
    ‘Achronie is een afwijking van het normale chronologische verloop van de gebeurtenissen. Je kunt hier bij wijze van spreken een pannenkoek bestellen en gewoon weglopen. Ze zullen nooit merken dat je weg bent, want ze blijven eeuwig bezig met het bakken van jouw pannenkoek tot het moment dat je hier weer terugkomt en het verhaal verder gaat. Dit komt omdat je tijd achroon of lineair kunt ervaren. In mijn scriptie maak ik veel gebruik van storytelling en daar heb ik dit verduidelijkt met een metafoor. Wil je die horen?’
    ‘Ja,’ zei ik. ‘Ik ben benieuwd.’
    ‘Lineaire tijd is als een wild paard dat vanuit het verleden op je af komt draven in een donker bos. Als hij vlakbij komt kun je heel even zijn vurige ogen zien maar uiteindelijk moet je toekijken hoe hij als een donkere gestalte tussen de bomen in de toekomst verdwijnt, terwijl jij vast blijft zitten in het heden. Achronie is een gezadeld paard, het is getemde tijd die luistert naar jouw wil. Je kunt ermee heen en weer springen tussen scènes, vooruit of achteruit. In mijn scriptie zeg ik dat die achronie een uiterste consequentie heeft.’
    ‘Welke dan?’
    ‘Dat je in een flashback iemand kunt begraven voordat je hem in een flashforward hebt vermoord.’
    ‘Of haar,’ flapte ik er uit.
    ‘Of haar? Haha! O ja, natuurlijk dat is interessant! Heb jij al eens iemand vermoord?’
    ‘Nee, natuurlijk niet,’ zei ik haastig. ‘Ik moest alleen daarnet, vlak voordat je me op het ruiterpad aansprak, toevallig denken aan het delven van een meisjesgraf en dat je daarbij maar beter niet je trouwring kunt verliezen.’
    ‘Niemand denkt toevallig aan een meisjesgraf,’ zei ze ernstig. ‘Jung noemt dit synchroniciteit. Een meisje wordt niet vermoord omdat je aan haar graf denkt, maar het is ook niet toevallig dat je aan haar graf denkt vlak nadat zij wordt vermoord. Er is een verband tussen die dingen, maar het is niet oorzakelijk. Het graf is niet de oorzaak van haar dood en jouw gedachte niet het gevolg van de moord. Dat inzicht koppel ik in mijn scriptie aan achronie. Ik zoek eigenlijk nog een proefpersoon die me helpt mijn stelling te bewijzen.’
    De serveerster had ondertussen twee borden neergezet. Ze pakte een lepeltje uit een vies theekopje, likte het langzaam af en smeerde er wat stroop mee op mijn pannenkoek.
    ‘Stroop met een snufje zout,´ zei ze tegen me. ‘We weten allemaal dat je dat stiekem lekker vindt. Anders zou je hier niet helemaal naar toe gekomen zijn. We noemen het meisjestranen. Veel plezier samen.’ Ze rolde mijn pannenkoek losjes op en schoof het bord uitnodigend wat dichter naar mij toe. Hierna slofte ze terug naar de keuken.
    We keken samen naar de warme opening van de pannenkoek waar de stroop, vermengd met boter, uit lekte.
    ‘Wow, zie je dat?’ zei de studente.
    ‘Ja,’ zei ik. ‘Zo warm en zoet.’
We probeerden elkaars blikken te ontwijken. Ik merkte dat ze sneller was gaan ademen.
    ‘Welk archetype denk je dat ik ben?’ vroeg ze. Ze friemelde aan haar vlecht.
    Ik herinnerde me het blauwe zwaailicht onder de flat. Met bonkend hart dacht ik aan Sneeuwwitje, het roodharige buurmeisje dat telkens de gordijnen sloot wanneer ze merkte dat ik naar haar borstelsessies gluurde.
    ‘Ik weet het niet,’ zei ik. ‘Ik moet er even over nadenken.´
    Ze stond op en plukte met haar vingertoppen wat pluisjes van haar ruiterjasje. Haar melkwitte borsten trokken de stof van haar dure bloesje superstrak.
    ‘Ik zou het wel eens willen proberen,’ zei ik.
    ‘Wat proberen?’
    ‘Een dood meisje begraven voordat ik haar vermoord. Haar bedekken met koude aarde tot alleen een wit en opgetrokken been nog tussen de kluiten doorschemert. Alleen maar om jou te helpen je hypothese over achronie in je scriptie te bewijzen natuurlijk.’
    In een ondeelbaar moment keken we elkaar aan. Haar irissen waren hard als staal.
    ‘Je hebt een kille blik,’ zei ze. ‘Mooi.’ Ze pulkte wat aangekoekte poedersuiker onder haar nagels vandaan. ‘Kom, we gaan naar buiten.’
    ‘Nu al?’ zei ik. ‘Maar de pannenkoeken dan?’
    ‘Mijn scriptie gaat nu eenmaal vòòr pannenkoeken, duh. Heb je trouwens al een proefpersoon op het oog?’

Buiten liep ze naar de hengst. Met de zwierigheid van een gymnaste die een voltigepaard bestijgt, zette ze haar linkerlaars op de stijgbeugel en zwaaide haar rechterbeen over het zadel. Het beest snoof toen het haar warme dijen voelde klemmen en liet zijn enorme lid uit de schacht zakken.
    ‘Je hoeft er niet al te diep voor te graven,’ zei ze. ‘Het mag ook een ondiepe kuil zijn, afgedekt met dode blaadjes.’ Ze klemde haar laarzen nog wat strakker om de flanken van het paard. Het deed daardoor een wild stapje in mijn richting, liep me bijna omver en begon toen in de richting van de bosrand te draven. Ik zag haar harde studentenbillen ritmisch op het zadel ketsen. Haar paardenborstel was op de grond gevallen, ik raapte hem op en drukte mijn lippen teder tegen de haren.

Vandaag heb ik de spiegel van Sneeuwwitje voor het laatst gezien. Die stond bij de vuilcontainer aan de overkant, met haar verschrikte spiegelbeeld er nog in. Op mijn vensterbank ligt de scriptie over ‘Theorie van Achronie’ – 13 Case Studies over Veranderd Tijdsbesef tijdens Psychose.’ Ik blader erin, het kaftje plakt en wanneer ik mijn vingers aflik proef ik poedersuiker. De studente schreef me dat ze is geslaagd. Ik ben blij voor haar. De theorie is bewezen hoewel haar docent liet aantekenen dat hij er niets van begrijpen kon. ‘Een onaantastbare waarheid, vervat in riskante proposities,’ had hij gemopperd.
    Zijn commentaar verbaast me niets. Misschien is de theorie van achronie wel net zo vreemd als die ene ontmoeting in het bos, een mysterie dat je niet kunt ontrafelen zonder er zelf een deel van te zijn. Ik heb veel moeite gedaan om het bewijs voor de theorie te verzamelen en daarna om het te verdoezelen. Er zit een zachtrode klit in mijn paardenborstel en de rouwranden onder mijn nagels stinken naar bladafval en schapenmest.
De politie heeft een rood-wit lint gespannen rond de flat. Agenten zoeken in de bosjes naar mogelijke slachtoffers van oorzaak en gevolg, een verband waarvan bewezen is dat het niet bestaat.
    Ik staar naar het schema dat ik met uiterste precisie van de meisjes in de flat heb bijgehouden. Ik heb Sneeuwwitje zorgvuldig uitgegumd, maar hierdoor is er in mijn notitieblok een hinderlijke leegte ontstaan.

De flat heeft de laatste stralen van de zon gevangen en werpt een lange schaduw op het bos. Met een scherpgeslepen potlood schrijf ik de naam Tinkelbel met sierlijke krullen onder de T in mijn notitieblok.

Gepost in Columns, Geen categorie, Proza | Getagged , | Plaats een reactie

Het verbeelde thuis, Artien Utrecht

1

Een boeiende taxirit brengt ons naar de andere kant van de stad met steeds weer in- en uitstappende nieuwe passagiers op de voorbank. Een taxi doet hier meestal dienst als openbare bus. Op de achterbank gezeten kijken mijn partner en ik onze ogen uit naar het voorbijschietende panorama van stoffige en druk bevolkte straten met aan weerskanten rijen huisjes onder zinderende golfplaten. Wij zijn in Havana anno 2008, op weg naar de Indonesische banneling Wirjo . Ergens op de bodem van mijn rugzak zit een pakje chocolade hagelslag; Wirjo’s nicht vroeg mij dit door vele Indonesiërs zo felbegeerde oer-Hollands product voor hem mee te nemen. Deze nicht behoort tot de groep van enkele tientallen Indonesische bannelingen in Nederland, een groep waarmee ik nauw contact heb.
     De taxirit eindigt in Nautico, een verrassend ruim opgezette wijk met losstaande gezinswoningen die voor Cubaanse begrippen redelijk groot ogen, een elitewijk. Maar Wirjo’s huis is klein, precies passend voor een alleenstaande als hij. Als wij de ingang naderen valt ons de gelijkenis op met vele gebouwen in de stad: het afgebrokkelde cement dat de buitenmuren een haveloze aanblik geeft. ‘Het is de agressieve zeelucht,’ zo legt Wirjo later uit. Afgestudeerd in Moskou als metallurgisch expert werkt Wirjo al tientallen jaren bij het staatsinstituut voor metaalonderzoek in Havana. Hij werkt er nog steeds ondanks zijn pensioengerechtigde leeftijd – hij is zevenenzestig – omdat het staatsinstituut zijn deskundigheid nog hard nodig heeft.
      Na zijn verhaal over hoe hij op Cuba terecht is gekomen, stappen wij naar buiten voor een wandeling door de wijk. Via zijn nabijgelegen volkstuintje waar hij fruitbomen en cassave teelt, slenteren we naar de kust van de Golf van Mexico. We staan langs een kade en turen naar de uitgestreken witte waas van wolken aan de horizon. Van hieruit vertrokken enkele jaren geleden vele bootjes met migranten naar Miami, memoreert Wirjo. ‘Ze vertrokken meestal in de nacht, want het was illegaal en daarom niet ongevaarlijk.’ Hij schudt meewarig zijn hoofd. De vlucht van deze dissidenten naar het zogenaamde vrije Amerika stuit bij hem op onbegrip. Alle persoonlijke opofferingen en zijn relatief armetierig bestaan ten spijt gelooft Wirjo in de juistheid van het Cubaans socialisme, zo maak ik uit zijn verhalen op. Niet zonder trots vertelt hij over zijn actieve verenigingsleven, zijn voorzitterschap van het wijkcommittee, en vraagt ons de volgende dag mee te komen naar de 1 Mei-viering op het grootse Plaza de la Revolución. Zijn enthousiasme werkt aanstekelijk. Zou hij ondanks het harde bestaan zich hier op dit eiland thuis voelen?

‘Thuis is niet waar je bent, maar waar je vandaan komt’, zo luidt een Liberiaans gezegde. Dit vertelde de Afro-Nederlandse schrijver Vamba Sherif in een lezing in Den Haag enkele maanden geleden. Het is een gezegde uit voorbije tijden, de vraag is wat het betekent in het hier en nu. In ons huidige tijdsgewricht waar ongekende aantallen mensen zich over de aardbol bewegen op zoek naar een (nieuw) thuis, dringt zich de vraag op waar het gevoel van thuis-zijn uit bestaat.
      In een van zijn essays in de bundel And Our Faces, My Heart, Brief as Photos probeert de schrijver en kunstcriticus John Berger de essentie van het begrip ‘thuis’ te doorgronden. Hij haalt de Roemeense filosoof Mircea Eliade aan wanneer hij schrijft dat thuis zich bevindt in het hart van de werkelijkheid. In een traditionele gemeenschap is alles wat het leven zin geeft reëel. Daaromheen ligt chaos, die een bedreiging vormt omdat hij onwerkelijk is. Zonder een thuis is iemand niet alleen dakloos maar ook verloren in een soort niet-zijn, levend buiten de werkelijkheid. In de gemeenschap waar Eliade aan refereert staat ‘thuis’ op het kruispunt van twee lijnen: een verticale lijn die de goden in de hemel verbindt met de doden in de onderwereld, en een horizontale lijn die het verkeer en de verbinding met de rest van de wereld symboliseert. Berger vraagt zich vervolgens af hoe dit zou hebben gewerkt in de denkwereld van nomadische volken. Hij stelt zich voor dat de verticale lijn door deze volken als een lange stok van plek naar plek werd meegedragen, als ware het de mast van een tent. En, schrijft hij, misschien ligt dit idee nog steeds besloten in het onbewuste van de miljoenen ontwortelde gemeenschappen van vandaag.
      De voorstelling van een kruispunt dat van plek tot plek wordt meegedragen lijkt mij een geschikte metafoor om het gevoel van thuis-zijn te onderzoeken. Thuis-zijn als menselijke conditie die losgetrokken kan worden van een gefixeerde plek. Na iedere ruimtelijke verplaatsing wordt opnieuw een thuis geschapen. Zich ergens vestigen staat gelijk aan het herstellen van de kosmos, het imiteren van de het werk van de goden, aldus Eliade. Berger probeert deze notie te vertalen in seculiere termen. De plek waar de migrant of vluchteling zich ‘horizontaal’ naartoe beweegt is daar waar hij door werk in zijn eerste levensbehoeften kan voorzien, of gedwongen wordt zich voor langere of kortere tijd te vestigen. Op deze nieuwe bestaansplek moet een nieuw kruispunt als het ware de grond in worden geslagen, hier moet een nieuw onderkomen worden geïmproviseerd. Uit welk materiaal? Uit gewoonten, uit zich opeenstapelende praktijken, dagelijkse bewegingen en handelingen, oppert Berger.
      Méér dan uit louter vier muren en een dak boven het hoofd bestaat het nieuwe verblijf uit opgehoopte ervaringen en herinneringen die tezamen de biografie van de migrant vormen. Dit geheel moet de nieuwe plek betekenis als een nieuw thuis en de bewoner zijn ‘identiteit’ verschaffen. Maar hiermee zijn we nog niet beland bij een gevoel van thuis-zijn of thuishoren. Berger rept over een verticale lijn die is verdraaid in een zichzelf insluitende, individuele biografische cirkel, en een horizontale lijn waaruit de vaste ondersteuningspunten zijn weggevallen, een lijn die is vervaagd tot een grote vlakte van pure afstand. Het nieuwe kruispunt is nog wankel, het ontbeert voldoende basis voor de migrant om zich te wortelen.


2

Voor de jonge Curaçaose kunstenaar Quently Barbara vormt de band met zijn familie een belangrijk anker in zijn bestaan. Hij woont met zijn ouders, broer en zus al langere tijd in Nederland, zijn andere familieleden wonen op Curaçao. Van deze kunstenaar zag ik onlangs in het Migratiemuseum in Den Haag de installatie The Foreigners, die deel uitmaakte van de tentoonstelling The Bricks that Build a Home. Het kunstwerk bestaat uit een opstelling van reusachtige hoofden van de voor hem dierbare familieleden. Deze hoofden, die zeker vijfmaal hun levensechte omvang hebben, zijn gemaakt van kartonnen dozen beplakt met grijs plakband.
      ‘Ik gebruikte geselecteerde foto’s van mijn familieleden als model in het knip- en plakwerk,’ zo legt Barbara uit na een publieke discussie met hem en andere kunstenaars in het museum. Meer nog dan het resultaat was voor hem het maakproces een nogal emotioneel gebeuren. Door beeldend kunstenaar te worden en niet te kiezen voor een beroep dat hoger aanzien geniet, zoals ingenieur, heeft Barbara zich de afkeuring van de meeste leden van zijn familie op de hals gehaald. Hij voelt zich anders, een buitenbeentje van de familie. Tegelijkertijd koestert hij een diepe affiniteit met zijn ouders, broer, zus, oom en opa. Zijn kunstwerk is geboren uit het verlangen om aan deze affiniteit vorm te geven.

The ForeignersQuently Barbara, The Foreigners, Migratiemuseum Den Haag, februari 2019

Met het gebruik van karton koos Barbara bewust voor wegwerpmateriaal dat op Curaçao, anders dan in Nederland, meestal wordt hergebruikt. De boodschap hier is dat je niet voor iets nieuws kiest als het oude nog bruikbaar is of te repareren valt. Bij mij als toeschouwer komt nog een andere interpretatie van het materiaalgebruik op. Karton is relatief kwetsbaar: het knakt wanneer je het te ver doorbuigt, het kan scheuren. Plakband dient om kartonstukken aan elkaar te plakken en ook om scheuren te dichten. Bovendien gaat het afbreken van de opstelling gepaard met het terugbrengen van de hoofden tot onherkenbare platte stukken karton, die vervolgens bij de opbouw weer nauwkeurig aan elkaar moeten worden geplakt. Familiebanden zijn even kwetsbaar, kunnen door ruzies afbrokkelen en moeten dan weer worden hersteld. Wanneer deze banden het gevoel van thuis-zijn medebepalen, is een regelmatig repareren van deze banden vereist om dat gevoel op peil te houden.


3

De woonkamer van de Indonesische Wirjo is eenvoudig ingericht. Ik tel drie kleine fauteuils rond een laag tafeltje, een eettafel met een aantal stoelen, een kamerplant en een middelhoge kast waarop een stapeltje papier ligt. De wanden zijn kaal, op een klein schilderij en een kalender na. Een bruin-groen batikkleed bedekt de salontafel, over de leuningen van de fauteuils hangen antimakassars, eveneens van batik.
      Wirjo behoort tot de duizenden Indonesiërs die in het buitenland verbleven tijdens de bloedige machtsgreep in 1965 door generaal Suharto en daardoor niet meer naar hun geboorteland konden terugkeren. Hij had kort voor die coup een studiebeurs gekregen voor Moskou, maakte daar zijn studie af en werd begin jaren zeventig in het kader van een vriendschappelijk Sovjet-Cuba uitwisselingsprogramma naar Havana gezonden. Tot aan de eeuwwisseling bleef hij verstoken van enig contact met familie en vrienden in Indonesië. Officieel was hij stateloos en kon hij geen stap buiten de grenzen van zijn nieuwe thuisland zetten. Het was voor hem een deprimerende en verwarrende periode, waarin de onzekerheid over hoe lang de ballingschap zou gaan duren nog het pijnlijkst was. Enige troost vond hij in de spaarzame brieven van zijn in Nederland gestrande nicht. Maar ook bij de vijf andere op Cuba wonende Indonesiërs die hetzelfde lot als dat van hem was beschoren.
      Voor Wirjo en zijn medeballingen kwam de grote verandering aan het eind van de vorige eeuw tijdens de minder dan twee jaar durende regeerperiode van de Indonesische president Abdurrachman Wahid. Door toedoen van deze aimabele leider kregen alle ballingen uit het Suharto-tijdperk de nationaliteit van hun geboorteland terug. Met een brede grijns haalt Wirjo zijn nieuwe paspoort tevoorschijn, dat hij inmiddels bijna twee jaar in bezit heeft. ‘Nu ben ik eindelijk weer Indonesiër, nu kan ik de schoonheid van mijn geboorteland weer proeven en mijn familie weer zien.’ Later in dat jaar reisde hij inderdaad naar Indonesië en zocht daar zijn zieke vader op.


4

Vertrek uit eigen land wordt ingegeven door hoop of wanhoop, meestal een mengeling van beide. Het is frustratie of wanhoop over de situatie in eigen land, en de hoop op iets beters elders. Of hier wel of geen sprake is van een eigen keus is niet zo relevant. Van een eigen keus is in elk geval geen sprake wanneer iemand vlucht voor oorlog en geweld, of om vervolging te voorkomen. Ik keer terug naar de beeldspraak van de elkaar kruisende lijnen die de migrant in de grond van het land van aankomst moet verankeren.
      We waren gebleven bij het incomplete kruis van Berger: de naar binnen cirkelende verticale, biografische lijn rondom de handelingen en herinneringen van de migrant, en de compleet weggevaagde horizontale lijn. Er moet veel gebeuren om het wankele bouwwerk te verstevigen. Voortbordurend op Bergers metaforische kruis zie ik dat de verdwenen horizontale lijn weer tevoorschijn moet worden gehaald, opgediept uit een oneindige lege vlakte, en worden hersteld tot een gereedschap waarmee de migrant kan navigeren in zijn omgeving. Navigeren betekent hier dat de migrant geleidelijk aan leert omgaan met de voor hem vooralsnog onwerkelijk aandoende realiteit, of dat de migrant – in de terminologie van de Nederlandse integratiepolitiek – kan aanvangen met zijn inburgering.
      De tocht die de migrant aflegt is vaak kronkelig en voert langs vele omwegen. Onderweg stuit hij op vele hindernissen, zoals langdurige en ingewikkelde procedures die moeten worden doorlopen om aan een baan of woning te komen, kwetsende bejegening, discriminatie en onbegrip voor zijn anders-zijn. Pogingen van de migrant om een thuisgevoel te creëren kunnen alleen slagen als zijn omgeving meehelpt door op zijn minst een toeschietelijke houding te tonen.
      In zijn lezing in Den Haag vertelt Vamba Sherif over de jarenlange omzwervingen die hij met zijn familie, waaronder zijn ouders, broer en zus, vanuit zijn geboorteland Liberia via Kuwait, Jordanië en Syrië, naar Nederland heeft gemaakt. Zijn vader haakte in Kuwait al af, terwijl zijn broer die zich toch door de zware jaren van onrust en onzekerheid heen had geslagen, zijn pogingen tot nestelen in juist de beoogde eindbestemming Nederland moest opgeven. Het lukte hem niet het labyrint van uitdagingen waaruit het proces van inburgering alhier bestaat, te trotseren, zo verwoordt Sherif het.

Is er zoiets als een eindbestemming of kunnen we beter spreken van een tussenbestemming? Voor de migrant kan er reden zijn om terug te keren als de levensvoorwaarden in zijn geboorteland zijn veranderd of als zijn zoektocht naar een nieuw thuis is mislukt. Maar is terugkeer wel zo eenvoudig? Voor iemand die langdurig in een ander land heeft vertoefd is vaak geen weg meer terug zonder een gevoel van misplaatstheid in zijn land van herkomst te riskeren. Door zijn ervaring elders is de migrant veranderd, net zoals het oorspronkelijke thuisland veranderd is. De teruggekeerde zal de elkaar kruisende lijnen waarmee hij aan de grond van zijn oude Heimat zat vastgepind niet meer terugvinden. Bovendien, hoe zouden de mensen in zijn land van herkomst naar hem kijken? Zouden ze hem herkennen, en omarmen als een van hen? Dat lijkt een illusie.
      Sherif reisde eens terug naar Liberia om vervolgens te ontdekken dat hij zich niet meer herkende in het doen en laten van de mensen in zijn geboorteland. De mentaliteit was er verhard, de onderlinge compassie van vroeger verdwenen. Des te meer drong het besef tot hem door dat het vinden van een thuisgevoel in Nederland zijn enige optie was.
      Van de Indonesische ballingen op Cuba heeft intussen niemand zich blijvend in Indonesië gevestigd, ondanks hun glanzende groene paspoorten. Dat schrijft de Indonesische historicus Vanessa Hearman in haar artikel The last men in Havana: Indonesian exiles in Cuba. De enkelen die terug zijn geweest hadden het gevoel in een volstrekt vreemde wereld rond te lopen. ‘Alsof ik een land bezocht waar ik alleen de taal kende,’ zei er een in een interview met Hearman. Een ander sprak van een meedogenloze maatschappij waarin burgers helemaal op zichzelf zijn aangewezen, doelend op de erbarmelijke sociale voorzieningen en geprivatiseerde overheidsdiensten.
Nee, in het Indonesië van nu aarden, dat zal niet meer gaan. Dan hebben ze toch liever het sobere leven op Cuba, waar ze tenminste kunnen rekenen op basale gezondheidszorg en de solidariteit van buren, vrienden en de staat.


5

De bagage van opgehoopte ervaringen en herinneringen van de migrant bestaat uit lagen die zich met elkaar vermengen en soms met elkaar in botsing komen. Het zijn herinneringen uit de landen van herkomst en aankomst, die zich samenvoegen tot iets nieuws waaraan de migrant zijn identiteit ontleent. In zijn bekende boek Imagined communities, waarin de oorsprong en betekenis van het nationalisme in de afgelopen tweehonderd jaar wordt onderzocht, wijst de Amerikaanse politicoloog en historicus Benedict Anderson op het ontstaan en voortbestaan van verbeelde gemeenschappen van mensen die dezelfde taal, cultuur en geschiedenis delen. In de kern snijdt hij hiermee de kwestie aan van een persoonlijk en cultureel gevoel van behoren tot een bepaalde nationaliteit. De verbeelde gemeenschap is een soort ‘horizontaal kameraadschap’ die hardnekkig gedijt over grote afstanden, het overbrugt soms ook verschillen van politieke overtuiging of sociale status. De kameraadschap houdt zich levend in een groeiend web van contacten, voortgestuwd door de zich alsmaar verder ontwikkelende communicatietechnologie. Leden van de verbeelde gemeenschap herkennen in dit web een belangrijk deel van hun identiteit, aan dit web laven zij zich.

Voor Wirjo en zijn lotgenoten op Cuba verdiepte zich, mede door hun paspoorten – erkenning van hun nationale identiteit – hun onderdompeling in de imaginaire Indonesische gemeenschap. Van een definitieve terugkeer naar hun geboorteland is het niet gekomen, maar des te geestdriftiger hebben zij zich geworpen op het web van contacten dat deze gemeenschap vormt.
      De moeizame communicatie per post had al eerder plaatsgemaakt voor contact per email. Dat internettoegang op Cuba beperkter is dan elders zit betekenisvolle communicatie niet in de weg. In hun sociale verkeer worden de ballingen geholpen door een ambassade, die in deze zaken actiever is dan ooit sinds de consolidatie van socialistisch Cuba het geval was. Die verandering is een gevolg van de volledig herstelde diplomatieke relaties tussen beide landen na de val van Suharto. De ambassade faciliteert culturele uitwisseling en introduceert Indonesische kunst op het eiland. Er worden Indonesische dans- en muzieklessen voor geïnteresseerde Cubaanse jongeren georganiseerd. Deze nieuwe lifeline heeft de ballingen omgevormd tot ambassadeurs van hun eigen cultuur, zij dragen hiermee hun identiteit met verve uit. Het is niet moeilijk te zien dat Sherif en Barbara in hun nieuwe thuisland Nederland hetzelfde doen, de een met zijn schrijverschap, de ander met zijn kunstwerken.

De verbeelde gemeenschap blijft aantrekkingskracht uitoefenen op haar leden. Ze blijft de liefde van haar leden opzuigen, ook wanneer er sprake is van ambivalentie, bijvoorbeeld wanneer een lid zich tegelijkertijd vernederd of verstoten voelt door zijn natie. Hearman schrijft in haar artikel onder meer over het overlijden van Gunar, een van de Indonesische ballingen in Havana. Op verzoek van de overledene werd op zijn doodskist een rood-wit kleed gedrapeerd: de kleur van de Indonesische vlag. Op de begrafenis van zijn vriend en landgenoot sprak Wirjo de volgende woorden: ‘Ook al werd Gun gedurende veertig jaar niet erkend als Indonesische burger, zijn liefde voor zijn geboorteland is nooit verbleekt.’
      Hoe werkt de verbeelde gemeenschap op het gevoel van thuis-zijn in het land van aankomst? Ook hier komt een opmerkelijke tegenstrijdigheid aan het licht. Wanneer de migrant zich gesterkt voelt in het koesteren en uitdragen van zijn eigen culturele identiteit voelt hij zich ook sterker om banden aan te gaan in zijn nieuwe omgeving. Hij zal zich er meer thuis gaan voelen. Maar het kan evengoed andersom werken. De verbeelde gemeenschap kan ook een vluchtoord uit de dagelijkse werkelijkheid worden. Misschien kan je dan spreken van een imaginair thuisgevoel.
      Proberen je ergens thuis te voelen, het is als balanceren op een wipplank. Bovendien vraag ik me af of in de losgeslagen wereld van nu niet velen van ons, met of zonder migratieachtergrond, geneigd zijn te vluchten in onze eigen ‘imaginaire gemeenschap’. Misschien voelen velen van ons zich gevangen in een tijdperk van verbanning, voortdurend op zoek naar een gevoel van thuis-zijn.

Gepost in Essays | Getagged , , | Plaats een reactie

Vandaag kom ik Adriaan tegen, door Willemien de Rooy

Ik weet niet of hij Adriaan heet, maar ik herken hem van verre aan zijn gitaar en zijn dichtgeknepen ogen, een zwerver denken de mensen, zo eentje die ’s morgens al vroeg aan de drank gaat.
Zeiden we elkaar al jaren geen gedag in liefhebbende herkenning? In een koud zonnetje in de Hortus, soms samen met een vrouw en een kinderwagentje.
Nooit, nooit vrolijk.
Wij wel, mijn man en ik, altijd vrolijk, blij om de bomen te kunnen zien in de Hortus, de bloesems, de latijnse namen, de vijver, moeiteloos onderwerpen vindend om met elkaar te praten.
Eens kreeg ik een stroopwafel van Adriaan. En precies zoals hij die stroopwafel zodra hij mij zag voor mijn mond hield, zo omarmden wij elkaar vandaag in de Donkersteeg, plotseling in de sneeuw.
‘Jaja,’ zegt Adriaan, ‘jaja. Jaja, jaja.’ Weinig anders dan jaja. Met plotseling wijd open ogen, verbaasd en toch eigenlijk ook helemaal niet. Jaja.
En dan: ‘Hoe heet je?’
‘Willemien,’ zeg ik, ‘en jij?’
‘Adriaan’.
‘Adriaan,’ zeg ik, maar met een andere klank dan die hij gebruikte. Ik voel dat hij warmte nodig heeft en geef hem die.
Adriaan zegt: ‘Wat ben jij lief.’
Hij lijkt te schrikken van wat hij zegt, maar even later zegt hij weer: ‘Jaja.’
Wanneer ik denk dat hij zijn rust heeft hervonden steekt hij onverwacht zijn tong in mijn mond, een vette hondetong. Ik vind het niet lekker en wijk wat terug, mijn mond doe ik dicht.
‘Heb je het koud?’ vraag ik, ‘hier is wat warmte.’
‘Jaja,’ zegt Adriaan en steekt zijn tong weer uit. Ik wijk wat verder terug, maar streel hem wel om het goed te maken. Hij lacht.
We trekken de aandacht van de mensen die voorbij lopen, maar nog meer van de mensen die bij Simon de Wit en in een daarnaast gelegen schoenenwinkel werken.
Ze gaan bij elkaar staan, wat lacherig pratend, in afwachting ook. Alsof een omarming al om te lachen is, denk ik.

Gepost in Columns, Proza | Getagged , | Plaats een reactie

De columns en gedichten van Michiel Hanon

Vanaf het prille begin van Extaze tot aan de dag waarop u dit leest heeft Michiel Hanon met gedichten en columns bijgedragen aan onze website geleverd. De hieronder geplaatste column ‘Uitzicht’ is de meest recente in die reeks.
Inmiddels heeft Hanon zijn gedichten1 en zijn columns en korte verhalen2 in twee afzonderlijke delen uitgegeven.
De gedichten zijn anekdotisch en doordrongen van een nu eens opwekkende, dan weer weemoedig stemmende humor:

Verloren

Dingen die je niet kunt Googlen zijn waardevol
De ongewone voorkeurwoorden van mijn overleden vader.

Probeer ze met mijn innerlijke google terug te vinden.
Een paar kwamen op: ‘sapperloot’, ‘sodeju’, kwast’.

Ik lach er samen met mijn broer om.
Zijn werktuig zoekt anders, hij vult nog wat aan.

Maar het is vast niet alles.
Fuck you Google, hier zal iets verloren zijn gegaan.

De korte verhalen doen dagboekachtig aan. Ze beschrijven zonder omhaal van woorden de dingen die de schrijver van dag tot dag meemaakt, bizar, ergerlijk, pijnlijk, komisch, hilarisch, al naargelang de gebeurtenissen.
Een beter voorbeeld hiervan dan het hieronder geplaatste verhaal kunnen wij niet geven.


Uitzicht

I

De verstedelijking neemt verder toe. Noodgedwongen moeten er steeds hogere woontorens worden gebouwd. Als je hoog woont is het uitzicht vaak erg mooi. Hoe hoger, hoe verder je kunt kijken, naar een groot deel van de stad, naar mogelijk aangrenzende weilanden, naar de zee. Als je rijk bent kun je – in plaats van een groot penthouse te kopen – een oude watertoren laten verbouwen, en bovenin van het uitzicht rondom genieten.

Je kunt ook gebruik maken van moderne technieken, en het omgekeerde doen. Je kunt ondergronds gaan wonen, bijvoorbeeld als je niet het geld hebt om een mooi en hoog appartement te kopen of te huren. Dit kan een oplossing voor de woningnood zijn. In plaats van een raam kun je elders in huis (bijvoorbeeld boven, waar er wel een is) een camera voor dat raam plaatsen, en het beeld projecteren op een raamvervangend scherm. Een beetje zoals een aquarium of een brandend haardvuur als versiering van tv-schermen.

Als je nergens een raam hebt, kun je een camera op je huis plaatsen en binnen een ‘uitzicht’ creëren. Je kunt de camera laten draaien, waardoor dat uitzicht wisselt. Iets dergelijks zie ik op het Belgische CANVAS-televisiekanaal wanneer er geen middaguitzending is: de ‘rolkrant’. Je zou een camera kunnen plaatsen op een gehuurde plek met een mooi uitzicht dat niet vanuit je huis te zien is. Je zou via zo’n beeldverbinding een blik in de mooie tuin van een ander kunnen huren (zonder je om het onderhoud ervan te hoeven bekommeren). Of je zou een schijnbare werkelijkheid kunnen creëren waarmee je iedere dag op een andere verdieping van een woontoren woont. Wellicht is het mogelijk je op camerabeelden van ver weg (een Afrikaanse jungle, een Mongoolse toendra) te abonneren, zodat je voor weinig kosten thuis je vacantie kunt vieren, met – genomen vanuit een auto, boot of drone – bewegende camerabeelden van mooie vacantieoorden, zonder de rompslomp en vermoeienissen van het reizen. Voor sommigen een uitkomst.


II

Er was een man die had gehoord van deze moderne technieken. De ramen in zijn huis waren klein, er was weinig zonlicht en hij had geen fraai uitzicht. Hij beschikte echter over een grote, droge kelder. De man besloot een camera op zijn huis te plaatsen, een die kon draaien. Het scherm en de camerabediening plaatste hij in de kelder. Hij vond het leuk om de camera op de ramen van zijn overbuurman te richten. Zo kon hij zien waar deze zich zoal mee bezighield. Hij voelde zich wel een beetje een voyeur, maar ja, wat niet weet, wat niet deert.

Na enige tijd bespeurde de man iets nieuws aan het huis van de buurman. Hij zoemde er met de camera op in. Ongeveer op dezelfde plek waar op zijn huis een camera stond, had de buurman exact eenzelfde apparaat geplaatst waarmee hij de vertrekken van zijn huis kon filmen. Had de buurman zijn camera ontdekt en volgde hij op zijn beurt zijn doen en laten? De buurman had tenslotte net zo’n huis als hij, met weinig zonlicht en uitzicht. Had de buurman dezelfde voyeur neigingen? Of gebruikte hij de camera alleen als bewaking? De man onderhield geen contact met zijn buurman en schrok ervoor terug hem over de pijnlijke kwestie aan te spreken. Moest hij nu maar voltijds in de kelder gaan leven, opdat de buurman hem niet zou kunnen volgen? Het zou makkelijker zijn om vitrage of gordijnen in zijn huis op te hangen. Privacy ging voor hem boven alles.

De man besloot zijn camera weg te halen, hij hoefde tenslotte niet in de kelder te leven. Zijn woonkamer had dan wel kleine ramen en weinig uitzicht, maar hij zou het daar wel gezelliger kunnen maken. Een paar mooie vitrages zouden de sfeer ongetwijfeld verhogen. Na verloop van enige tijd zag hij dat zijn overbuurman zijn camera ook had verwijderd. De reden kon niet zijn dat hij was verhuisd, want hij zag hem nog regelmatig lopen. Was de buurman op dezelfde gedachte gekomen en wilde hij ook zijn goede wil tonen? Of werd de camerabewaking bij nader inzien niet nodig bevonden? Dat laatste was toch minder voor de hand liggend, dacht de man. Waarom had de buurman geen gordijnen opgehangen, als hij zich bespied voelde?

Het leven zonder gerichte camera’s gaf de man een prettig gevoel. Het was alsof de staatshoofden van twee machtige mogendheden een voortgaande bewapening hadden afgewend. Maar in die wereld gaat dat wel gepaard met topbesprekingen en het nodige voorafgaand diplomatiek overleg. Machtige mensen moeten met elkaar in gesprek blijven, anders wordt het vijandbeeld steeds groter. De man moest ook denken aan de camera’s en verrekijkers waarmee de grensbewakers van Noord- en Zuid-Korea naar elkaar tuurden. En aan de satellieten waarmee de grote mogendheden elkaar bespiedden om op de hoogte te blijven van elkaars reilen en zeilen. Hij bedacht dat het goed zou zijn eens bij zijn buurman langs te gaan. Elkaar wat beter leren kennen had immers alleen maar voordelen.

De man twijfelde of hij de moed zou kunnen opbrengen om zijn buurman aan te spreken. Natuurlijk had hij dit moeten doen voordat hij de camera op zijn huis had geplaatst. Dan had hij zijn buurman tegelijkertijd kunnen garanderen dat zijn privacy gerespecteerd zou worden. Ze hadden toch goede afspraken kunnen maken? De man dook zijn kelder in en bekeek het scherm dat daar nog altijd stond. Hij had een vakantieabonnement genomen, en het scherm toonde nu het beeld van een zonnig San Remo. Hij kreeg er inderdaad een vakantiegevoel van. Toch was de man – nu voornamelijk boven de grond wonend – blij het directe contact met de buitenwereld te hebben hervonden, al was het maar weinig afwisselend en slechts door een klein raam. Hij sloot niet uit dat hij op niet te lange termijn zou verhuizen naar een andere woning. Naar een huis met een groot raam en mooi uitzicht. Dat in ieder geval.

Michiel Hanon

1 Michiel Hanon, Niets kan blijven. Gedichten, Den Haag 2019 (Michiel Hanon Boeken
ISBN9789082996333 NUR 306
2 Michiel Hanon, De milde monarch. Columns, korte verhalen, Den Haag 2019 (Michiel Hanon Boeken)
ISBN 9789082996319 NUR 325, 303
w.hollenberg@kpnmail.nl

Gepost in Columns, Poëzie | Getagged , , , | Plaats een reactie

Kralingen – de Patissier, Manuel Kneepkens

Wie snoept er daar van het Heelal
hoog boven de Avenue Concordia?

Wie strooit daar fondanten sterren
op de borsten van zijn Liefste
elk van haar tepels liefkozend
als een gekonfijte
framboos?

Het is de dichter met zijn zinnelijk alfabet
van chocolade-
letters

Het is de marsepeinen vrouw in hem
het is de echtgenoot van karamel
in hem
de coole minnaar van Pralines de Bruxelles

die zich verlustigt in het Jaren Vijftig-kind 
dat ooit  in de snoepwinkel van Jamin
(heimelijk) graaide in de dropflessen

want de dichter is een patissier hors concours

Hij suikert zijn duistere kant

(uit: Gelukkige dagen in Kralingen, work in progress)

Gepost in Poëzie | Getagged , | Plaats een reactie

‘Dagboek’ is het thema van de nieuwe Extaze

Op donderdag 16 mei werd de nieuwe Extaze: ‘Dagboek’
gepresenteerd in de Houtrustkerk in Den Haag.

E X T A Z E  B E S T E L L E N

Cover Extaze nr. 30: DagboekDe nieuwe Extaze is te verkrijgen vanaf 16 mei

Dagboek

ESSAYS
Waarom worden dagboeken geschreven en wat kun je er nu precies in lezen?
Deze vragen stelt Monica Soeting in haar essay ‘Dagboeken’.
In ‘Ik is een ander’ beantwoordt Jaap Goedegebuure de dubbele vraag als volgt:
mensen schrijven dagboeken om zichzelf te doorgronden, de maat te nemen, zichzelf
vermanend toe te spreken. Of ze vullen het boek met aantekeningen die dienen als
geheugensteuntje, die soms worden uitgewerkt tot iets essentieels. Monica Soeting zal het met Goedegebuure eens zijn, maar weet dat dit persoonlijk aspect pas laat in
de geschiedenis van het dagboek tot uitdrukking is gekomen.
Goedegebuure’s overtuiging dat een gepubliceerd dagboek pas de moeite waard is
als het de lezer laat delen in de innerlijke verkenningen van de auteur krijgt bevestiging van het in 1957 uitgegeven dagboek van J. Slauerhoff. In ‘Flarden van een zelfportret’
haalt Hein Aalders de kriticus Johan van der Woude aan, die in dat dagboek een
dynamische verschijning herkent, scherpziend, dromerig, rancuneus en idealistisch.
Een beschrijving die aansluit bij het beeld dat Aalders van de schrijver schetst.
Een citaat uit Harry Haarsma’s korte essay over beeldende dagboeken sluit onbedoeld aan op het essay van Clara Bolle: ‘Het dagboek is een donkere kamer, het licht wordt spaarzaam toegediend want licht vreet aan de waarheid’.
Clara Bolle’s essay, dat verder reikt dan het genre van het dagboek, leidt langs
poëtische wegen naar de moeilijkheid van het wijkende woord: de schrijver geeft woorden aan het bestaan, hij wil de essentie grijpen, maar op het moment dat hij
het wil vastpakken is het verdwenen.

KORTE VERHALEN
Chrétien Breukers
Evelien Flink
Leonie Pas
Lydi Groenewegen
Pieter Drift

GEDICHTEN
Hanz Mirck
Jeanet Kingma
Job Degenaar
Mart van der Sterre
Mattijs Deraedt
Willem van Toorn
Steven Van Der Heyden

BEELD
Arpaïs Du Bois

 

Gepost in Home, Nummers | Getagged , , , , , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Nieuwe recensies! E. de Haan, De Zwijguren; Trudy van Rooij-van Mil, Zo heb je mij genoemd en Marcel de Roos, De tijd van ons leven

Maar liefst drie nieuwe recensies zijn er te lezen in de Extaze-rubriek Nieuwe recensies

E. de Haan, De Zwijguren. Vijftien literaire reisverhalen en een zeeslag,
Haarlem 2019 (In de Knipscheer).

Recensie: Cor Gout

De zwijguren

 

 

 

 

 

 


Trudy van Rooij-van Mil, Zo heb je mij genoemd,
2019 (Theseus’ Ship Publishers)
Recensie: Hein van der Hoeven

Omslag Zo heb je mij genoemd.indd

 

 

 

 

 

 

 

Marcel de Roos, De tijd van ons leven,
Woerden 2018 (Tresoor)

Recensie: Felix Monter

De tijd van ons leven, Marcel de Roos

Gepost in Geen categorie | Getagged , , , , , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

16 mei, Extaze in de Houtrustkerk, presentatie Extaze 30: ‘Dagboek’

Extaze in de Houtrustkerk 30

Voor deze alweer 31e presentatie van een nieuwe Extaze (laten we het 0-nummer niet vergeten!) staat het publiek weer een gevarieerd programma te wachten met voordracht, film, beeldende kunst, poëzie en muziek. Het thema van de avond is ‘dagboek’.
De eerste vragen die je hoogstwaarschijnlijk over dit genre zult stellen, zijn: waarom worden dagboeken geschreven en wat kun je er nu precies in lezen? Monica Soeting (samen met Mirjam Nieboer oprichtster van het Nederlands Dagboekarchief)
zal deze vragen in haar lezing beantwoorden.
Hein Aalders, hoofdredacteur van het literair-historisch tijdschrift De Parelduiker en met Menno Voskuil bezorger van de nieuwe editie van J. Slauerhoff Verzamelde Gedichten, zal spreken over de dagboekschrijver Slauerhoff en niet nalaten dit onderwerp op te nemen in het bredere kader van de ‘Slauerhoff-kunde’.
Jonas Bruyneel, dichter en schrijver, treedt voor de tweede maal op tijdens een Extaze-avond. Zijn eerdere performance met Peter Depelchin (samen optredend als ‘Boonyi’) oogstte veel succes. Ditmaal zal hij voor de pauze gedichten en na de pauze fragmenten uit zijn roman Vijd declameren, hierbij begeleid door Klaas Tomme (gitaar) en Esther Coorevits (altviool), tesamen vormend het ensemble ‘Vijd’.
De in Brussel woonachtige dichter Mattijs Deraedt zal gedichten voordagen op de van hem bekende wijze: melodisch en indringend.
De beeldend kunstenaar van Extaze 30 is de Belgische Arpaïs Du Bois. Zij maakte voor deze avond een film over haar werk.
Haar Nederlandse collega Harry Haarsma schreef een kort essay over beeldende dagboeken. Dit genre beoefent hij ook zelf, soms van dag tot dag, dan weer van onderwerp tot onderwerp en vaak ook van gedachte naar gedachte of van emotie naar emotie. Op een kort filmpje zie je hem bezig met het uitknippen van teksten en beelden voor een collage. Achter op het toneel zal hij een vitrine met enkele beeldende dagboeken plaatsen en tegen de muur een ‘dagboek-leporello’.

Locatie: Houtrustkerk, Beeklaan 535, Den Haag (hoek Houtrustweg).
Parkeren kan gratis op het erf van de internationale school aan de overzijde.
Aanvang: 20.15 uur precies. Deur open van 19.45 uur tot 20.10 uur,
dus graag op tijd aanwezig zijn.
Entree: € 10,00 (alleen contant te betalen).
Reserveren: redactie@extaze.nl
Presentatie: Cor Gout
Licht en geluid: Anton Simonis (Adesign)

Gepost in Home | Getagged , , , , , , , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Het grootste orgaan,
Werner de Valk

Het is vijf uur geweest dus alles wat we nu nog doen is vrijwillig. Ik verzamel mijn papieren, doe ze in mijn map en klap mijn laptop dicht. Maar de mensen aan mijn tafel kijken mij aan.
‘Waar ga je heen?’ vragen ze.
‘Ik ga even douchen.’
Ja, dat is wel nodig.’ Ze lachen. ‘Maar daarna kom je nog terug, toch?’
Ik haal mijn schouders op.
‘Dat is toch gezellig… Drink nog een biertje!’
‘Misschien,’ zeg ik.
‘Een wijntje is ook goed. Als dat meer bij je past,’ zegt er een, en de anderen gniffelen. ‘Wat is er verder nog te doen in dit hotel?’
Ik doe mijn tas dicht en mompel iets wat ik zelf ook niet kan verstaan. Ze kijken me vragend aan, allemaal.
‘Er hangen interessante schilderijen in de gangen,’ zeg ik, nu hardop.
‘Interessant?’
‘Natuurlijk niet allemaal,’ zeg ik. ‘Maar er paar wel.’
‘Dat geklieder,’ zeggen ze. ‘Dat kan ik zelf ook.’
Ze lachen, en eentje zegt: ‘Dat kan mijn vrouw zelfs.’ Weer lachen ze, nog harder, en een ander zegt: ‘Ja, je vrouw kan inderdaad lekker kliederen,’ en dan brullen ze en ik sta op.
‘Ik ben zo terug,’ zeg ik.

Ik neem niet de kortste route. Die zou me langs het restaurant voeren en daar zitten zeker nog een paar collega’s. Ik kijk snel op een plattegrond en stippel uit hoe ik moet lopen. Plots passeer ik een schilderij dat me doet stilstaan. Ongelofelijk dat het hier hangt. Ik zou zo graag langer willen kijken, het verdriet dat uit de ingetogen strepen spreekt is zo subtiel, zo klein, dat ik er eigenlijk alleen met echte aandacht naar wil kijken. Maar ik hoor ze verderop in de gang al lachen.
Ik ga de hoek om, dit zou mijn gang moeten zijn. De gang is lang, aan het einde een deur met gewapend glas die naar buiten leidt. De nooduitgang. Ik kan niet door het glas kijken, het is al donker buiten. In de weerspiegeling zie ik de gang met daarin een gedaante, mijn gedaante, die steeds dichterbij komt. De nummers kloppen niet. Het komt niet uit, ik moet een verdieping hoger zijn. Toch loop ik door, de uitgang zal vast naar een trappenhuis leiden. Als ik de deur nader zie ik in de weerspiegeling nieuwe gedaantes verschijnen, enkele figuren achter mij. Ze zijn ver weg, maar toch kan ik ze verstaan.
Ze roepen mijn naam. ‘Ben jij dat?’ vragen ze.
Ik open de deur en stap de avond in. Het regent. Ik haal opgelucht adem.

Weer terug in mijn kamer lees ik een brochure over het hotel. Er is een sauna. Ik ga erheen. Ik zit er in mijn eentje en ik denk aan niets.

Het zweet op mijn huid spoel ik weg met koude stralen. Ik kijk naar mijn vel, mijn grootste orgaan, de beschermlaag tussen mezelf en de wereld, en ik besluit om extra lang te gaan zwemmen. Honderd baantjes in een verlaten bad. Ik wil opgenomen worden door verkoelend water, één worden met het bad, ik wil dat mijn huid helemaal zacht wordt en het onduidelijk is waar ik ophoud en het water begint. (En dan de huidschilvers en het zweet dat in het water drijft even vergeten.)
Het bad wordt bezet gehouden door een groep bejaarden die aan het aquajoggen is. Een vrouw met microfoon doet voor hoe ze zich moeten bewegen. Haar stem en de beukende muziek galmen koud door de ruimte.
Ik ga op een zwembadstoel liggen. Ik kijk naar de mensen, staar naar de glinsteringen op het plafond, lichtscherven van het water. In mijn buik en in heel mijn lichaam is een grijs moeras dat almaar zwaarder wordt. Nee, geen moeras. Want dat leeft, zelfs een grijs moeras leeft. Ik ben een kinderspelletje dat verkeerd gaat. Een kubus waarin vormen geduwd moeten worden, de driehoeken in de driehoeken en de cirkels in de cirkels, maar de verkeerde vorm wordt in het verkeerde gat geduwd. Het plastic geeft niet mee en het duwen gaat maar door, al past het niet, al is het fout, helemaal fout. En als het wel een moeras is, dan is dat maar om erin te kunnen vallen, om jezelf in te verzuipen.

De vrouw met de microfoon zegt dat de mensen dit nog een minuut moeten volhouden, ze is zo terug. Ze komt naar mij toe gelopen.
Hoewel dat echt niet hoeft, houdt ze haar buik in als ze naast me komt zitten. Het zitten vormt bij haar geen vetrollen, eerder rimpels. Dit is een vrouw die op jongere mannen valt. Haar nieuwe borsten passen nog niet in hun huid, spannen die op.
‘Wat doe jij hier, helemaal alleen?’ vraagt ze.
‘Ik wilde zwemmen,’ zeg ik. ‘Maar dat kan niet meer.’
‘Wil je meedoen? Van mij krijg je een gratis lesje, voor jou wil ik wel een uitzondering maken.’
‘Dat is aardig van je,’ zeg ik. ‘Maar dat hoeft echt niet.’

Ik wilde dat ik een onzichtbaarheidsmantel had zodat ik ongemerkt de gangen in kon glippen om rustig naar de schilderijen te kijken. En ik wilde dat ik zo jong was dat ik nog over onzichtbaarheidsmantels mocht dromen. Dat ik iemand had om mee te praten, echt te praten, en dat ik nooit meer naar teambuildingweekenden hoefde.

Onderweg naar mijn hotelkamer zie ik Frank lopen, mijn potentiële metgezel. Frank is nieuw. Hij lacht zacht en alleen als het de bedoeling is om te lachen. Maar het is geen echte lach, geen Duchenne-lach, zijn ogen doen niet mee.
Hij ziet me nog niet, lijkt in gedachten verzonken, kijkt naar de schilderijen. De gang om hem heen lijkt groter te zijn geworden. Hij loopt wat ineengedoken en langzaam, en ik denk dat hij zo zal blijven lopen totdat hij mensen ontmoet die zijn ogen wel laten meedoen als hij lacht. Hij blijft stilstaan bij een schilderij, dus ik loop naar hem toe en vraag: ‘Wat vind je ervan?’
‘He! Jij hier! Ik had je niet gezien.’
‘Vind je het mooi?’
‘Ja,’ zegt hij. Het schilderij is donker, erg donker. Dikke, slordige strepen die een vaag bos laten zien waarin een figuur wandelt. En verder niemand.
‘Ken je Nighthawks, van Hopper?’
‘Niet meteen. Misschien als ik het zie,’ zegt hij. ‘Hoezo?’
‘Het deed me eraan denken.’
We kijken in stilte naar het schilderij, en het kalmeert me meer dan de sauna, alsof we samen door dat bos sjokken. Twee puzzelstukjes weggenomen uit een puzzel waar ze toch niet in pasten – maar in dat bos wel. We wandelen en we praten, echt praten, we leren elkaar kennen en dan maak ik hem aan het lachen. Een vriendschappelijke mop, niet eens zo goed, een beetje flauw eigenlijk en vooral zwartgallig. Maar hij vindt het wel lollig en als hij dan eindelijk lacht, glinsteren zijn ogen.
Ik vraag: ‘Zin om een biertje te drinken?’
‘Gezellig,’ zegt hij. ‘Ik was net onderweg terug naar de zaal.’
‘Ik zag een café aan de overkant van de straat, dat zag er veel gezelliger uit.’
‘Je wilt de groep ontvluchten op een teambuildingweekend?’
Ik glimlach naar hem, sla hem op zijn schouder. ‘Grapje. Ga maar naar de zaal. Ik kom er zo aan,’ zeg ik. ‘Ik ga eerst nog even douchen.’

Weer terug in mijn hotelkamer bel ik mijn beste vriend. Hij neemt niet op.

Ik pak een flesje water uit de koelkast en wil geen tv kijken, want dat doen mijn collega’s ook als ze in hun hotelkamers komen, omdat ze niets anders kunnen bedenken.
Dan bel ik mijn ouders. Mijn moeder, ze zegt: ‘Is het goed als ik je morgen terugbel? We zijn net een spannende film aan het kijken.’
Ik wil zeggen dat het morgen niet meer nodig is, dat ik nú wil bellen omdat het niet langer gaat, dat mijn huid met de minuut dikker en verstikkender en nog meer ondoordringbaar lijkt te worden, maar ik zeg: ‘Dat is goed.’

De tv laat ik uit. Ik lees de brochure nog een keer. Ik heb geen berichtjes op mijn telefoon. Ik kijk naar het flesje water dat ik uit de koelkast heb gepakt, blijkbaar heb ik het nog niet geopend. Het water, gevangen in een huid van plastic, verliest zijn koelte door het contact met mijn eigen huid. Ik probeer het open te draaien, maar de dop klemt.

Mijn beste vriend belt terug.
‘Hé!’ zegt hij. ‘En, is het zo beroerd als je dacht?’
‘Fijn dat je belt,’ zeg ik. ‘Het is niet geweldig, nee.’
Eindelijk krijg ik het flesje open. Ik zet het aan mijn mond en het water stroomt en stroomt alsof het dat altijd al wilde.
‘Jammer dat je er gisteren niet was,’ zegt hij. ‘Het was echt een leuk feestje. Fijne mensen. De helft was stoned, supergrappig. Van die vrije types, weet je wel? Artistiek gedoe, echt iets voor jou. Fucking jammer dat je er niet was, ik had je graag aan hen voorgesteld.’
‘Klinkt leuk.’
Hij zegt iets, maar ik kan hem niet verstaan.
‘Sorry,’ roept hij. ‘Het waait hier een beetje.’
‘Waar ben je?’
‘Ik ben onderweg naar Sandra. Die is jarig. Ik wilde je eerder bellen, maar het kwam er niet van,’ zegt hij, en dan hoor ik weer een enorme windvlaag. ‘Jezus, het stormt hier! Maar vertel, zo beroerd kan het daar toch niet zijn?’
Ik vertel hem over mijn collega’s, over Frank. Ik wil iets over het grijze moeras zeggen maar dat gaat niet, dus beschrijf ik de situatie in het zwembad. Hij zegt: ‘Vet! En, ben je het bad nog ingedoken?’
Nee,’ zeg ik, en ik wil het uitleggen, wil alles uitleggen, maar er buldert een nieuwe windvlaag uit mijn telefoon, harder nog dan hiervoor.
‘Sorry, wat zei je? Ik hoor niets, door deze wind. Misschien kan ik je beter op een ander moment bellen,’ zegt hij. ‘Ga een biertje met ze drinken!’
En tegen de bulderende wind zeg ik: ‘Ja, misschien doe ik dat wel,’ en we hangen op. Ja, misschien doe ik dat wel.
Maar ik eerst ga nog even douchen.

 

Gepost in Columns, Proza | Plaats een reactie

Nieuwe recensie: Kasper van Hoek, Geen sinecure door Hein van der Hoeven

Lees hier de recensie.

geen sinecure

 

 

 

 

 

 

 

recensie

Gepost in Geen categorie | Getagged , , , | Plaats een reactie

Er nooit dichter vandaan,
Theo van der Wacht: Over (h)eerlijk òverdrijven gesproken…

Bubbels en bellen

Zowel aangewaaid als aangelokt,
het horen en aanzien van bellen en
bubbels, van prullen als proppen op
de kermis verschoten, glans van niets
zeggende dingen, plastic roos van de
troostprijs, de nasmaak van zoetstof,
die verzaligde, smoezelige glimlach.

Lot
Soms als het lukt
opstijgende lucht,
de haren ten berge,
de pijn van geluk.

Geluk?

Een handkom zee te wijden aan de zon.
Het woord is aan de temperatuur: verhit
ontdoet het zoet zich van het zout – Eerst
nog geen wolkje aan de lucht. Tot kunst
het geloof de hand reikt, en omgekeerd.

(H)Eerlijk overdrijven

Gouden roos. Oude doos. Waar komen die antikiteiten zo gauw vandaan?
Paard op stal. – O, zit dat zo! Maar wees wel voorzichtig: infectiegevaar.
Van een zwaar hoofd langzaam bij te komen. Het brein op halve sterkte,
dat kan mijn robot moeiteloos aan, want hoe ernstig kan het zijn? Angst
achter een glimlach te verbergen, grijns om te verbijten, grimas aan een
paljas op te hangen? Wat is er nu tegen een (h)eerlijk potje overdrijven?

——

[tag]..that willing suspension of disbelief for the moment,…
T.S.Coleridge, Biographia Literaria

KUNST EN (ON)GELOOF

Extase
Kunst en geloof spannen een uiterste
seconde een eeuwigheid samen.

Met al die verschillende meningen over
kunst, wordt het ongeloof zwaar beproefd.

Geloofwaardig of niet, een altijd weer
terugkerende vraag.
– Waarheid? Zandkorreltjes eeuwigheid.
– Kunst? De schaduw van de verloren tijd.

Heilig geloof heeft ook de kunst
een strijd op leven en dood bezorgd.

Geloof. Bijgeloof. Ongeloof.
De kunst er mee om te gaan.

Van kunst dromen om
niet te hoeven geloven.

Blind geloof in kunst,
wedijvert met brodeloos.

Kunst versus werkelijkheid.
Geloof versus tijdelijkheid.

Een kunst die het uitschreeuwt – gauw, vlug,
anders is de kans voorbij, triomfeert opnieuw
het geloofswoord, dat zich slim verbindt met
een verpakking, die de houdbaarheid verhult.

Geloof is bedwelmend,
kunst overstelpend,
en v.v.

Avant garde
Nieuw geloof
De mens wikt
God slikt

Het geloof als vraagstuk.
De kunst als waagstuk.

Schepping. Kunst. Ontwerp.
In tijden dat de chaos droomt.

In tweestrijd door het geloof,
wendt de leer zich tot de kunst,
lonkende plank in het drijfzand.

Toen ik er net in begon te geloven,
stak er een writersbloc op.

Uit ongeloof de schepen achter je verbranden,
in de hoop dat je zinnen eindelijk gaan vlammen.

tabula rasa
In het niets geloven
om met een schone lei te overwinnen.

Geloof in een hiernamaals.
Lees dit bij twijfel als een
gebiedende wijs.

Het geloof verdoezelen,
het laten ontaarden in kunst.

Waag je niet aan kunst wanneer je
geen geloofscrisis hebt doorleefd.

Als kunst niet stinkt, er zelfs geen luchtje
aan kleeft, toont het zich ongeloofwaardig.

Teleurgesteld in de wijsbegeerte, sloeg ik Dante maar weer eens op,
diens Goddelijke Komedie, blader door het Voorportaal, laat de Hel
nu maar eens de Hel, om me stap voor stap te verdiepen in het boeten
en louteren, in oprecht vernederen, in het hardop slaken van zuchten.
Om dan eindelijk het kwaad te boven, mij te verblinden aan het licht,
mij te vergapen aan het spektakel, en nu hardop te lezen wat er staat:
‘Uit mijzelf reik ik niet zo hoog, lijk door een bliksemschicht geraakt’,
O Hoogmis, met veelstemmige Engelenkoren en Bach zelf op de bok,
– Hosanna. Hossana. Etcetera.

Niemand heeft aan de kunst
zoveel te danken als god.

Welke hulp kan de kunst bieden aan een
gelovige die zijn onschuld heeft verspeeld.

Geloof zetelt in het hoofd,
kunst in de bloedsomloop, en omgekeerd.

Die vinger van God.
Niet te geloven!

Bach op het orgel
Geloven maar…

Kunst, de grootste plunderaar
van mythen, geloof en bijgeloof.

 

Promenade

Op Scheveningen, strandtheater aan de haven.
Viool speelt de Bumblebee, het ballet zwermt
uit over het toneel, als honingbijen om de korf.
Prima donna neemt open doekjes in ontvangst.

In de pauze pierenwaaien met Neptunus, sushi
en biertje inclusief. Een knalvuurwerk de sfeer
verhit, de natuur op tilt. Grimmig boven zee op
een Olympisch onweer afgestemd, in F majeur.

In de orkestbak barst de hel los: ‘Donderslagen
op muziek’. Slagwerk.Toeters. Een symfonische
kanonnade, bominslagen. Publiek in alle staten.

Zeekant. Een brandje hier en daar. Voorportaal.
Een Dantesk bacchanaal van bedwelmde darren.
De partituur? Die ontkomt niet aan dit vagevuur.


Dichter in zee

Om het niet alleen bij woorden te
laten, in Adamskostuum de zee te
beproeven, onbedekt de branding
te tarten. Kopjes onder. Prikogen.

Ziltproeverij annex kwallenbuffet.
Wat steekt is de jeuk, de natuur die
sart en bevleugelt. Regenbooglicht.
Schuim.Venus op de lippen. Glitter.
Trek naar het diepe. Langere deining.
Lome golven. Briesje. Drijfvermogen. 

 

Stapvoets

Vraag is of dit vers zich ervoor leent.
Probeer daarom eerst maar een paard.
Borstel de huid, poets het tuig, baad
in het zweet, ben òp voor ik het weet.

Maar wees alert, wat er briest, komt
stapvoets werkelijk op ons af. Koets,
kraaien en hoefslag doen hun beroep.
Wat is erger, een trap of een stomp.

Breken wij ons gedwee de nek over
de bloemen, de snacks, de toespraak.
Hoe er te komen, te voet of te paard.

Bevleugeld rouwen, afloop onzeker.
Niet te beteugelen anderhalve regel
er vandaan. Stampvoet. Snik. Zegel.
 

Klein geluk

Bal, een balletje hooghouden,
mooier en langer dan het jouwe,
erop vertrouwend dat het mij eens lukt,
vermijd ik haast, onderlijn ik mijn geduld.


Tweedracht

Zo-even bij mijn brein aangekaart waar wij ons
komende tijd mee verstaan. Een samenstel van
taal, hersenspinsels, goede zin brengt ons waar

wij moeten zijn, hier-nu, socratisch in duel met
elkaar. Op gevaar af voor pretentieus te worden
aangezien, ogen wij tot hoe ver we kunnen gaan,

nemen wij zwart en wit als absolute grenzen aan,
regenboog als decor, koppelen we darm aan rede,
omarmen wij de tweedracht blij maar ontevreden.

 

Winters

Zo goed zo kwaad ingezoemd op de
plaats waar ik winters naar reikhals,
de symbiose van laagland, sloot, ijs.

Schaatsen uit het vet, dus toerrijders
opgelet: ‘t kan vriezen, kan dooien,
laat je niet foppen door mooipraat.

Nat pak te riskant? Wacht dan nog
een nachtje af. Waaghals bij hoog
en laag? Bewijs het in mijn plaats.

 

Op tilt

Een naar zuidwest krimpende wind. Storm
in de maak. Voorspellende woorden, tekst
slaat op tilt, zwalkende zinnen haken naar
een houvast – een bolder, touw op de tast.

 

Catche a falling starre.
John Donne

Climax

Me afgevraagd wat mij vandaag op de been
houdt. Onzinnige gedachten voeren mij naar
een riskante plek, een rondschouw die opgaat
in een climax: van een zon die kakelbont  uit het
zicht verdwijnt, waar men op de kim scènes uit de
hel uitbeeldt, en ikzelf, in het licht van die vuurstorm,
nu het kan, die nog onbekende, vallende staartster vang.

 

Passage Achterberg

Wie doet er nu nog Dante aan? Diens voorportaal
bestormde ooit als een visioen van Jeroen Bosch
mijn puberale brein – O schilderij, o schilderij.

Een Haagse rode maan verft een gevaar: Twee
mensen hand in hand, de Passage vliegt in brand,
de ijssalon in vlam en vuur en Francesca biedt mij
naast de cassata ook haar vingers aan, geniet een
voorjaarlang van mijn gesmul, meeliftend op mijn
tong…maar glimlacht telkens net iets te jong – O!
schilderij van Hel en Hemel en Voorbij.- Het is
nu donker in dat land, gehangen aan de wand.

Naamloos

 

 

Foto: Carel Steijn, schilderij: C. Troost

Buiten beeld

Het kunststuk volbracht, handmerk gezet.
Met zand aan de kwast, stofjes op de lens.

Kom vooral dichterbij, plek genoeg op dit
strand. Markant, zelfs de ezel hier is echt.

Voel mee, het doek is nog nat van de verf,                     |
mix van blauw, grijs en licht. En de stoel?

Schilder zelf blijft buiten beeld, – doel ìs en
blijft het zeezicht, en wat kijker ervan vindt.

Troost

 

 

 

 

C. Troost

Het zich legen
tot de laatste letter

Overvolle
luchtspiegeling

Zwanenstal

 

Gebeeldbraakt

Op een ongemakkelijke plaats verzeild
geraakt, grensvlak van beeld en spraak.

Waar deze locatie mee correspondeert
of naar verwijst.- Een verholen zin? Een
code die moet worden gekraakt?- Klank?
Geur? Pijn? De godsonmogelijkheid van?

Wat blijft is de hoop die nooit opgeeft,
een kompaan die de eindeloze afstand
te lijf gaat, al inpratend op het graniet,
waaraan elk zieleroersel zijn kop stoot.

 

Degas op zijn Nederlands

corneliatroost

 

 

 

 


C. Troost

Het naschilderen van een tableau op
ware grootte, en wel zo precies dat je
kijk!, al bijna geen verschil meer ziet.

Aan de wand pronkt onze ballerina van
Degas: even fragiel, even typisch Frans.
Helaas is onze voertaal het Nederlands.

Op een goede dag, het licht valt ideaal,
bekijken we haar eens opnieuw.- Ik zie
je frons, een blijk van twijfel misschien?

– Nog even fraai, brom je, maar de taal..   
                                                                                                                    

Aan de kunst

Wat het ook inhoudt, waar het
ook opdaagt, wie die het weet

Onder het ontbijt raadpleeg ik
Google, worden Adam en Eva
gelinkt aan het schilderkundig
begin van de mensheid, elk toe
aan een opknapbeurt, digitaal
ingekleurd, met heilige dagen
en al.

Het rare van kunst blijft dat je er
a. van houdt
b. niets mee kunt
c. soms te veel op vertrouwt

 

pallas

 

 

 

 

 


Pallas Athene, Kurhaus Kleve

Kloof

Gisteren hoor ik haar weer
de uil rond het huis

Die ontluisterde godin
onderschat in haar marmer
de kloof

Voet die aandringt,
ogenblik die duizelt

 

Monnik aan zee

caspar david friedrich

 

 

 


Caspar David Friederich

Kijk, langzaam raakt het zichtbaar – ‘licht’
vermengt zich met het ‘donker’, contouren
komen uit de verf, een droom op zoek naar
de idee om werkelijk en onvervalst in zee
te kunnen gaan met de mens daar in habijt,
die wijst noch wenkt, maar het kaarsrecht
aan de schilder en de elementen overlaat.

 

Waterverf

Geen woorden voor. Zee even onwerkelijk
als de plastiek die hier oprijst uit het niets.
‘Stof waarvan dromen zijn gemaakt’, licht
doorstoofde waterverf, unicaat, òp is op.

CorneliaCornelia Troost/2016

Stek

In de wiegeling op de stek
de visvorming

Zet de plaats af.
Stel de klok in.
Leg de maat vast

en vertrek.

 

’t

Jij (ik?) dacht het uitgewerkt,
maar nu het zuigt, schootsveld

ogenschijnlijk, de schrijfhand
in zijn ziel geraakt, digitaal

woorden briesend naar wat zeg
paard aanspoort, ’t horen laat –

Iedere maand een nieuw gedicht van ‘monnik’ Theo van der Wacht

 

Gevrijwaard

Stofwoorden die opstuivend de pluizige lente
verraden, zuidzuidwest, schapenwolken in het
blauw aangestipt, gevrijwaard van zwaarte

en hemelvrees, als een trekvogel op doorreis,
bovenwinds op de luchtstroom meedrijvend.
Jij? Ik? Zwichtend voor die onmogelijkheid?

Met onze vlerken gekortwiekt, uitkauwend bij
kunstlicht, het oude lied van al hoger en hoger,
John Keats, zonder leeuwerik in het verschiet.

 

Alle maanden

We schrijven een antieke oktober, Augustus is keizer in
Rome, ongerust over een baby die in maart is ontloken
– Mars, oorlog, Joden, Vandalen. – Duikt november als
elf op in de annalen – ‘Rijmt mooi, maar waar bleef Jezus
in dit verhaal,’ vraagt onze meester, die eind december
geen stal maar een dennenboom optooit, ons al eerder
besmuikt verhaalde dat september de bronstmaand is –
Met burlende herten, een afgedankt gewei. – Winter?
Die is haast al voorbij, één wit –

regel , en de woeste wil van april staat weer centraal,
le sacre du printemps, waar de natuur buiten zinnen op
mei aanstuurt, met hopelijk iets nieuws op het plankier –
En juni zich modieus aan het optutten is, selfies uitdeelt,
schouwspel door martelaren verafschuwd, als Julia ruw
door opa Saturnus wordt belaagd, februari met januari
op de vuist gaat, om wie ‘t eerst mag, de boete achteraf –

 

ontnuchtering

 

 

 

Ontnuchtering

Os staat verbaasd op stal, en voor ezel heeft het
balken allengs afgedaan, maar de ganzen slaan
milieu-alarm, en ik?, die vat in een bevlieging
Pegasus bij zijn staart, maar dit raspaard keert
zich briesend af, zelfs geen hoefslag kan er af –

Daarom blader ik prozaïsch door wat kranten,
zie de foto’s, spot de ellende en share mijn wel-
bevinden op Kletsboek met een selfie voor al
mijn vrienden voor vandaag en nog heel even

Jezus en ik, wat hebben we het samen fijn: Hij
veilig in de warmte van de stal, ik ontnuchterd
door de mistletoe, dennengeur en schone schijn –

Piet en Sint

De Piet van Sinterklaas

Die Piet, of ie nu pimpelpaars, pikzwart of spierwit
door het leven gaat, de duvel en zijn ouwe moer of
erger nog, een betovergrootvader als voorzaat heeft,
het zijn z’n lach, zijn springerigheid en de ondeugd
waar hij voor staat.- O middeleeuwse Piet, wanneer
deed jij nu òoit een braaf oppassende kleuter kwaad –

 

licht

Echt licht

Lichtsnelheid – Botsing – Beng!  Split second – onze capsule spat   uiteen, kernsplijting op papier, door een oneigenlijke bril bezien,  en digitaal weerspiegeld en geformuleerd voor wie het navertellen kan en wil.. U misschien, vanaf de Dierenriem? – Filmt men daar straks niet het Sint-Elmusvuur van ons ‘allerlaatste uur ……..?’

Ik klap mijn laptop dicht, blik een oogwenk in echt licht, bedenk ‘schaduw van de zon’ en beklim in een flow het eerste de beste hoge duin. Met GPS stand by ontdek ik het terras aan zee waar de anderen ogenschijnlijk al zijn.- Wars van angst, kies ik de kortste weg  naar het strand: Prikkeldraad. Winkelhaak. Bloeddruppels in het mulle zand –

Nieuws-app meldt:  Er is een onvermoede zonsondergang voorspeld.

 

theo2

Pi

‘Be willing to be blind, and give up all longing to know the why and how,
for knowing will be more of a hindrance than a help’

The Cloud of Unknowing,
anonymus medieval English.

Reeds als ezelsbrug om veel te houden van: Wie ù kent, o getal (…..)
Zo gewoon als ik mij verliefd betoon: deze omhelzing = omcirkeling, een
kwestie van niet bang zijn vóor – ons gekromd heelal in vierkant op papier.
Dit taalt naar kwadratuur, naar geest die huist waar nog niet eerder iemand is geweest, boven die wolk van niet weten uit, waar nog van alles mogelijk lijkt..

(Wie verzint er nu zoiets, bromt professor Wit, aanhanger van de lege blik.)

Pluto of Venus, een baksteen of een kus.- Die plotse zonsverduistering komt
mij goed van pas.- Ik klamp me in pikkedonker vast aan het getal, laat Pi zijn
Odyssee verrichten in mijn dromerige brein: Sterrenschepen bewegwijzeren
de kosmische woestijn. Tijdreizigers cirkelen af en aan, spelen stommetje,
een spraak die mij verstaat.- Waar het almaar vroeger wordt, ontwaak ik vast
te laat..

 

theo

OFFERANDE

Wat er àl niet in die twitterende hoofdjes rondwaart –
Je vraagt het je amper af, of jouw naam schalt door
de klas, en verspringen vrees en durf spontaan van plaats,
zit jij daar plots als primus inter pares een overjarige
heldensage op te dissen, benevens de list die Atlas voor
eeuwig met zijn last opzadelt. Van de gezichten rond je
druipt het ongeloof af, hoogste tijd dus om de woorden
nous, thumos,epithumia te arceren, Plato’s Phaedrus een
kans te geven, de aura van een geleerde aan te nemen –
En sta je later werkelijk als leraar voor een gehoor dat
zijn oor het liefst toch aan zo’n smartphone leent, sla
dan de handen voor je ogen, zoals Oidipoes de blinde,
en smeek Apollo, of hij jouw offerande wèl aanvaarden
wil, en reis daarvoor nù naar Delphi af, stante pede

Idee: Eva van der Wacht (gymnasium 5)
Tekst: Theo van der Wacht
juli 2015

 

Badkoorts

Over de zee schrijven, na er enkel maar over te hebben gelezen, dat deden zelfs
gelauwerde poëeten. Zulke onvertrouwdheid hoeft op zich niet altijd in mindere
gedichten te resulteren. Zeeziekte en zeebenen, daarover kun je twisten, maar al
via een schep badzout laat je dat ouderwetse ligbad herleven, waarin je als kind
ooit werd gekielhaald – de shampoo prikt weer in je ogen, schuim spat van de
golven, jouw erectie rijmt op Aphrodite, en je boekte al een cruise naar Cyprus.

Op de Mediterranee zet de schipper alle zeilen bij om aan Scylla en Charibdis te
ontkomen. De scheepsomroep orakelt: ‘Zeven korte stoten plus een lange op de
scheepsfluit betekent Schip verlaten. Eerst de bejaarden.’ Beneden oefent moeder
La Mer op de piano. Badwater gorgelt in de afvoer. Mijn badeend raakt volledig
onbestuurbaar. Ons zeekasteel begint nu te trillen en te deinzen. Terwijl ik uit het
bad stap en mij afdroog, raakt de reddingsboot te water. Schipbreuk is voor later –

 

theo van der wacht

Doodmoe van politiek geknoei en blabla die gast
een Haags middagje zeebad te offreren – ligstoel
badhanddoek parasol.- Maar of ie zal toehappen,
wie zal ons vandaag onbewolkt weer garanderen –
– Ober! Eén portie ballen! Gloeiend heet, svp.
Ik relax en rol een sigaretje, en verbeeld me
zijn vlammenzee tegenover mijn saffie, hij
het langste.., ik het kortstonderige eindje…
En hoor hem ja nu in de verte al brommen:
– Bruinbakken? Kijk je uit voor je weet wel, ventje.
Pfff. – Wie lust er een bal van me, wie een trekkie?

 

Juni van muziek

Zon hier woord dat zich opdringt wel
is waar enkel kunstlicht afscheidt toch
met juni en deze duinpan in het zicht

een tropisch tintje aan de ingezoemde
klank verleent, melodieuze frase door
ooit een kind baarmoederlijk beleefd

roze noten, broederlijk brein verkleefd
nooit meer dichter in de buurt vertoefd
wit de zee die dit geneurie onderbreekt.

 

Sinds de oorlog vermist

De vader ‘Is over the ocean’, en leeft sinds
de oorlog voort als vermist. De moeder, tipsy,
knoeit met bokking op haar corrigeeerwerk en
gebaart de buurtende zoon om een vaatdoek.
Tot de hond die haar onbedaarlijk te na komt:
‘Wacht maar als de captain zo thuisvaart!’, en
wuivend naar diens ovale, vergeelde portret:
‘Die is nu al ruim een halve eeuw onderweg.’

Of ik Dido’s klaaglied nog eens opzet, liefst het
vertrouwde met kraak. Onderwijl kijkt ze terug op
de moffentijd, en praat zelfs als ik Purcell brul, wijs
richting langspeelplaat, onverstoord door over mij,
het lastpak, dat luid op straat ‘We gaan naar Engeland’
begon te zingen in het ‘soldaten’ Duits.
Onvergetelijk
blijft mijn doorgevraag waarom de kat van boven niet zo.n
 ster draagt: – Mam, mag Tomi dan wel bij ons, straks?

En opnieuw vaar ik over een opengevouwen zee
mijn daddy achterna, en weer als we Tunis aandoen,
slaat er die brandbom in, vlak bij ons in de buurt –
De gevreesde vuurstorm blijft uit, het dodental beperkt
en ik, de grootadmiraal, wip onder de tafel vandaan
met mijn bordkartonnen vlaggenschip.
Tijdens zo’n
uitvaartdienst speelt moeder de treurmuziek; thuis
zwoegt ze op wat zij noemt De Ontembare Zee
La Mer lees ik, vurig spellend, op de partituur.

’Evacueren’, rebbelt ze, ‘hield in dat je tegen je zin ..’
‘Haast je rep je moest verhuizen’, overstem ik haar,
’wat voor ons uitdraaide op inwoning bij een boer.’
’O, die smeerboel als de beerput overliep!’, roept ze uit.
‘Fecaliën, moeder, die in jouw woorden toen, á la de
Armada samenschoolden in de goot….’
‘Wat ìk nog goed weet’, verzucht ze, ‘is hoe wij daar
op het platteland tandakten naar een schep zeelucht.’

Weer hoor ik mijn nieuwe schooljuf bidden tot een ‘Heer’
die niet bestond (als ik mijn moeder geloven mocht); zèlf
dorstte ik naar de periodiek  ‘Wie,Wat, Waar,Wanneer?’,
met als mijn favoriete premieplaat de beeltenis van een
raadselachtig bloot, Aphrodite Anadyomene genaamd.

‘De dokter’, zegt moeder, ‘typeerde jouw val in vijandelijk
prikkeldraad als een vuurdoop, en ..’
Duurde het wachten in de
kliniek een eeuwigheid – tijd genoeg om te bepeinzen waarom
die zogeheten almachtige god dit alles toch toestaat, dat kwaad,
die rot oorlog (alleen al de Deutschfeindliche scheepsruimte
– in bruto registertonnen – die er de eerste oorlogsjaren volgens
persbureau Reuters dagelijks ’in de grond werd geboord’…)
– het hechten van de wond daarentegen was in een oogwenk
gebeurd.

Een projectiel als de halfjaarlijkse brief van het Rode Kruis:
het ergste vrezend zie je haar die openritsen – dood?
vermist? of misschien toch weer een levensteken?
Is het een wonder dat de uitdrukking ‘strakjes als’
permanent vóor in moeders mond bestorven ligt?

Wanneer honger en winter hen aan bed binden,
wijst de moeder de zoon in Duizend en Een Nacht,
net voor ook dit boek wordt verstookt, op de zeeman
Sinbad
– diens schipbreuk, diens volharding, diens geluk.
Enkel de kindertekening van een boot, wat kranten
tegen de tocht, en de wereldkaart aan de wand
(knopspelden registreren er het ‘landjepik’)
blijven nog zo lang voor de kachel gespaard.

Op de dag van het bericht dat ook deze vader
officieel wordt vermist, sneeuwt het haring en
Zweeds wittebrood uit de wolkenloze lucht –


Uit de diepte

ter nagedachtenis aan
M.P.J. van der Wacht,
Den Haag, 1906 – Sardonische zee, 1944

Er zwemt iemand over mijn graf.- De juiste plek?
Die staat exact in de scheepsverklaring vermeld.

Al sinds die oorlog rusten mijn resten hier op een
geïmproviseerd bed, maar mijn dood houdt dankzij
een nabestaande hardnekkig stand, al nadert de rij
overlevenden thans in een versneld tempo zijn eind –

De zee hier is twee honderd vaam diep. Op je eentje
duiken lijkt me te gewaagd. De toegang die de mijn in
de scheepshuid sloeg, staat als altijd open voor bezoek –

 

feut

opnieuw lente een gloed
tussen dood en geboorte

waar een feut zit te broeden
op de ingevroren narcissen

met de vreselijke woorden
van geen zon die wil gloren

 

lente bij hoog en bij laag

Opvlucht van dwarrelende blink wiens
saltomortales zich mengen met mus en getsjilp
omstreeks het daktuimelraam alwaar mijn
onzalige, buitelende kater

Tik later weerstaat zwaan de slagkracht
van een minnaar – plons kreet en snavel
in poldervaart die op eindeloos uitloopt

Na zo’n moment waar je bij hoog en bij
laag zwoer dat hij echt was die leeuwerik

 

Afvragen

Nadenkend over stad rijzen er  vragen  als
Verhaal of gedicht?  Voor jong en/ of oud?
Schepje zoet, puntje zout? Wie is hier ik?       

Waarom hij nu net een bankkraak beraamt,
zij op de fiets haar cliënten bezoekt, en jij
aan een stickie sabbelt in de koffieshop.

En ik? Die overziet op de luchtkaart vrijwel
alle buurten en straten. Weegt risico´s.
Vraagt af. Ziet heuse kansen –  Jenseits von
Gut und Böse? –

Verzwijgen

Wil het stilletjes ondersneeuwen
Voluit betekenisloos witte vegen

Met geen winterwoord te verven
Door geen oogwenk in te perken
Niks dan niets wordt er vergeven

Hartklop adem matglas doorkijk
Hoor hoe die het ook verzwijgen

 

Op het nieuwste jaar

(astrofysica)

‘im Ganzen is immer schon alles gezählt’
R.M. Rilke

…als in het morgenrood van ooit, op die eerste
ochtenstond, waar behalve licht geen ander
schrift bestaat, geen priemgetal, geen maat…

…wat later
met roze champagne en vodden bij de hand,
wij, als halfproduct van oerknal, god en
pandorische kunst en wetenschap…

Pandora

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pandora
John W. Waterhouse

 

Tante Sint en oom Piet
een moraliteit

sintenpiet

Voor wie gelooft duikt de vliegboot uit
Spanje weer op.- Mijn oom speelt voor
Piet, mijn tante voor Sint. Oom besnord
En bebaard, tante zorgvuldig onthaard.
Oom zweert bij een tok, tante bij naakt.

Verwacht hier geen kadoos uit de zak van
Oom Piet, geen ‘lief of stout’ uit de mond
Van mijn tante de Sint, ook niet het wit en
Zwart door het oog van een kind, noch het
Blindvaren op, en wie doet dat soms niet..

Op een speelse tik heb ik oom Wim zelden
Betrapt, de schoot van tante Fien verwekte
Blosjes die ik pas heel veel later doorzag –
En mijn tante Sint en oom Piet?- Die twee
Bruinen zich behagelijk ontkleed, zo niet
Aan Spaans strand, dan toch wel op hun

Zonnebaadbank

 

Herfstcyclonen

herfstcyclonen

 

 

 

 

 

Weer peren, Eva, herfstcyclonen.
Hoogseizoen voor oude dromers:
zijn blote hand onder de bank en
zij die deed of ze niks zag, maar in
de nablijfklas schrijft opa zich een
lamme arm, strafregels levenslang
Dwars door de schaamte heen want
straalverliefd kwadraat maal pi – de
afstand tussen rijtjeshuis en Paradijs

– en altijd keurig voor het eten thuis.

 

Veredeld licht

Een simpele vingerveeg, en we zwerven uit
over het wereldnet. – Ontdek jij nu een passende
voorgeschiedenis, dan test ik de nieuwste app.

Gehaaide diginauten zonder pen en boekenlast –
Knipogend naar Slim O’Dysseus, praten zij rad
Trojaanse paarden en hun aanhang van het web

En surfen ze op golven veredeld licht, aldoor
laverend tussen onbekend en gerenommeerd,
van Genesis naar Jongste Dag, en omgekeerd.

 

Obsidiaan

Oersteen om voor tot op de bodem te gaan.
Naam stamt van Obsius de ontdekker ervan.
Ons klompje vulkaan meet een kilo of drie.

De glasmeester heeft wel oren naar onze idee.
– Kwestie van chemie, vakwerk en fantasie.
Vaste prijs voor ieder van ons: een splinter

ziel. –
Een loopje met Faust? – Kom doe niet
zo flauw! –
En zo zoeken wij nog altijd naar
de enige naam voor deze trofee, van dit glas
hard glinsterend zwart

 

Voetbalheldendom

‘Ik heb mezelf nooit als een held gezien’
Wim Kieft

Voetbalheldendom Theo van der Wacht

Vier tassen markeren het plein tot een speelveld,
de mat van fijn asfalt.-  Je speelt er om de eer van
je straat, vandaag 6 tegen 5, wij buiten kijf met een
vliegende kiep, wiens bloedende knie ìnstaat voor
felheid en strijd.- ‘Zat deze nu wel ja dan niet, of
was het “over en naast”, dat balletje van een cent’.

De fluitist die er bij ons aan ontbrak staat de volgende
dag in de sportkrant, om de pienantie die hij al dan niet
gaf, om de schwalbe die hij als enige niet zag…

En nooit
zullen we zijn uitgepraat over dat schot zijkant paal
in de laatste minuut, over die teenlengte pech in de weg,
het minieme verschil tussen uitzinnig geluk en
peilloos verdriet.

Toch gaan we vandaag opnieuw onversaagd uit ons dak –
in de clubkleur, mèt spandoek, in ons eigenste vak –
voor een spelletje en een relletje, als eerbetoon en ter
herinnering, aan het voetbalheldendom

 

Nachtegalen

Zinnebeeld? Idool? Sinds mensenheugenis de eerste
viool in mythen, sprookjes, en verhalen. Wereldwijd
drager van namen als bulbul, rossignol, nightingale.

Vogel met zo’n staat van dienst, en toch de echte niet.
Die verbergt zich op een kwartiertje gaans van hier
in de gure voorjaarsnacht, in de afgerasterde natuur.

Daar nu te staan kleumen onder een straatlantaarn –
Zonder mobiel. Zonder woorden. Zonder partituur.
Met alleen maar die trillers uit een keel, het vurig
begin van sneeuw –

 

Cader Idris

De imker spreekt slechts Gaelic, vandaar
de gebarentaal, hem vroeg je naar de weg.

Je had je danig voorbereid op deze tocht
maar door damp en een kompas dat miswijst –

Terwijl je samen honing eet, melk drinkt
van de geit, keer je vliegenvlug

terug in de tijd. Je staat nu hoog
op de plaats zoals een voorzaat die beschreef:

behalve de sneeuw, alleen steen, gruis.
Er nooit dichter vandaan treur je thuis.

( Cader Idris: bergrug te Wales. ‘Wie er de nacht
doorbracht, ontwaakte er ’s morgens alleen als
krankzinnige of dichter…’.)

 

Alle vogels

‘April is the cruellest month’
Wasteland, T.S. Eliot

Vrij verklaarde vogel op de vlucht; een valstrik
plukt hem aanhalig uit de lucht.- Doodsangst tergt
de omgeknoopte strop, opschortend het finale moment –
de onwerkelijkheid: alle vogels behalve jij en ik

 

Verwachting

Nog 1 keerlus en het land ligt braak
Golvende kluiten schitterend zwart

Vorst vreet al nachten aan de grond
Verwachting dat het sneeuwen gaat

De stramheid van de ochtendkilte
Alleen het koffiezetsel zich betuigt

Buiten dolt de zon met nevelslierten
Regenboog om verzen in te weiden

 

Marcel van Eeden

Vloek

Zuidzuidwest
Der
Nordost wehet. Zeelicht inkt gewolkte zwart
legt blikseminslag bloot
Zo’n beeld verstaat zich
tegendraads
met wat de kijker leest
kantelt
de ogenblik die zwalkend
gat op gat bikt in de tijd.
Op het ontbijtbord restjes
gekleurde hagelslag als
bloedcel
voor de nieuwste dag die
aanschreeuwt uit het boek
van woorden licht en vrees, verenigd tot een vloek –

Citaat uit Andenken van Friedrich Hölderlin
Tekst geïnspireerd door een Vloek van Cor Gout en
het Tekenwerk van Marcel van Eeden

 

Barrières

…al is je mond gortdroog, je lippen gebarsten
en brandt je tong van wat je verzwijgen zal

Onvergelijkelijke herinnering aan, je zou het
willen uitschreeuwen maar

Kinderen, buren, de taalbarrières van….

 

Aloude nachtegaal

Al vroeg in China maakt men hem knap als
mechaniekje na, favoriete speeldoos van
menig potentaat en kunstenaar
………………………………………..Zanger, verleider,
bedrieger
……………Bulbul in het Perzisch, naleesbaar
in het Chinees
…………………..De mijne verbergt zich het gehele jaar door
op een zoekopdrachtje gaans –
……………………………………..zie de pixels waaruit hij
bibberend ontstaat, beluister de klanken
waarop hij ons blikkerig onthaalt –

Solist in digitaal grijs
…………………………….zijn silhouet
echt als surrogaat

 

Atopia

“Nooit iets van waarde meenemen op reis (…)
je moet bereid zijn alles te verliezen’.
Redmond O’Hanlon

Die naam praait om een schip
compleet met kraaiennest en uitkijk, zware ijsgang,
walvissen en mist
‘Ahoi boots, land in zicht.’

~~~~~~ ^^—-#~~~ Dit krabbeltje als eerste aanzet van
de cartograaf. – Nieuw land wordt onbegrensd
in kaart gebracht.

~~~~~~~~~~~~~~~

Een plof, een schok, en nu het helder wordt, blijkt dat ìk
de noodlanding heb uitgelokt
Ik gesp mijn gordel los,
doe afstand van bagage en mijn pas
‘Dear Liberty’,
met dank aan William Wordsworth volg ik als gids en
toeverlaat de eerste de beste wandelende wolk
I cannot miss my way’,

kompas noch kaart, laat staan een laptop, belemmeren
mijn gaan
te voet en liftend On the road die mij alles doet
vergeten wat ik er van weet
kriskrassend over de planeet.….

Grenzstein 37 –
foto Tanya van der Wacht
Stemwede- Levern

 

Tango en vrouw

O Màlena, hoe jij als tango en als vrouw:
zelfs in mijn slaap (ik droom een rokerig
lokaal) omhelzen wij La Yumba en elkaar

Onvermoeibaar achter-, zijwaarts, gancho,
zwaai – in overrompelende taal de zweepjes

van vocaal en bandoneon, tot plotseling die

schel

Nee, aan dit café kleeft geen nachtverbod,
enkel de timer van mijn radioklok, belletje
waarvan ik wakker schrok, als jammerlijk
slotakkoord.

[/tag]

Gepost in Home, Poëzie | Getagged , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Festival Poetry in the Park 2019

Kom 28 en 29 mei naar het Huijgenspark!
Het park is open, dicht mee!

Festival Poetry in the Park 2019
Huijgenspark, Den Haag
28 en 29 mei 2019
van 19 tot 22 uur
gratis toegang
Meer informatie: huisvangedichten.nl 

Gepost in Home, Poëzie | Plaats een reactie

Nieuwe recensie: Jos van Daanen, Soldaten door Felix Monter

Lees hier de recensie.

Soldaten, Jos van Daanen

Gepost in Home, Poëzie, Recensies | Getagged , , , , , , | Plaats een reactie

Nieuwe recensie: Nafiss Nia, 26 woorden voor schoonheid door Felix Monter

Lees hier de recensie.

Nafiss_Nia_26_Woorden

 

 

 

 

 

 

 

recensie

Gepost in Home, Poëzie, Recensies | Getagged , , , , , | Plaats een reactie

Nieuwe recensie:
Dorien De Vylder, Vertraagd stilleven door Jonas Bruyneel

Lees hier de recensie.

Doryn de Vilder

 

 

 

 

 

 

 

Recensie

Gepost in Home, Poëzie, Recensies | Getagged , , , , | Plaats een reactie

Lezing Stalker, Artien Utrecht

Lezing voor de presentatie van Extaze 29, 7 februari 2019.

De film Stalker uit 1979 van de Russische cineast Andrej Tarkovsky is in mijn beleving in de eerste plaats een dystopie.  Het is een aanklacht tegen de grondbeginselen en praktijk van de Sovjetmaatschappij in zijn nadagen. Een verborgen aanklacht, dat wel. Eentje waarover een deken van mysterie gedrapeerd ligt, waardoor de inhoud ervan voor vele interpretaties vatbaar is. Onder een totalitair regime waar maatschappijkritiek verboden is,  kan kunst een uitweg bieden. Kunst kan kritiek vertalen naar tijdloze allegorieën. Met de kracht van zijn poëtische beeld- en geluidstaal beheerste Tarkovsky deze kunst als geen ander. Maar niet slechts daardoor werden zijn films getolereerd en gefinancieerd. Dankzij zijn ongeëvenaard meesterschap en internationale faam genoot Tarkovsky een zekere artistieke vrijheid. Dit was een groot privilege in een land waar alleen de machtige staats-gedirigeerde filmindustrie besliste welke films het volk te zien kreeg en welke niet.  

Middelpunt van Stalker is De Zone, een door prikkeldraad omheind, militair bewaakt en strikt verboden gebied. Op overtreding staan zware straffen. Een gids, net als de titel van de film de Stalker geheten, smokkelt twee mannen De Zone in. Dit zijn de Schrijver en de Professor. Het doel van de reis is de wenskamer, een kamer waar eenieder die het hachelijke traject er naar toe heeft doorstaan zijn of haar meest innerlijke wens mag uitspreken. De twee reisgenoten van de Stalker hebben elk hun eigen motief om De Zone te willen bezoeken. De Schrijver is het nut van het schrijven kwijtgeraakt – misschien kampt hij wel met een writer’s block ; de Professor zegt als wetenschapper alles van het gebied te willen weten.

En voor de Stalker zelf, wat betekent De Zone voor hem? Waarom heeft hij zich toegelegd op deze ronduit gevaarlijke job als reisgids naar dit vreemde oord? Hij heeft uitoefening van dit beroep nota bene reeds eerder moeten bekopen met een gevangenisstraf. Van waar die hardnekkigheid om deze onderneming toch weer op te pakken?  De film licht langzaam een tipje van de sluier op over wat de Stalker bezielt. 

Voor de Stalker is De Zone een gebied van hoop. De Zone is immers alles wat de bewoonde wereld niet is. De Zone is niet de wereld van de afstompende industriële slavernij – het is niet de wereld waarin kunst alleen mag bestaan in dienst van het collectief beleden vooruitgangsgeloof . De Zone is niet de wereld waar  menselijke dromen en verlangens als nutteloze hersenspinsels worden weggehoond, omdat ze buiten de officieel verklaarde waarheid vallen – het is niet de troosteloze omgeving van rokende fabriekspijpen, kale huizen en het zware gedender van voorbijrijdende treinen.  De Zone is niet sepia bruin, De Zone is bladgroen, stil en tegelijkertijd spannend, het prikkelt de ziel en wekt diepliggende aspiraties van de mens tot leven.     

>> FILMFRAGMENT: reis in karretje op rails, aankomst in De Zone met MUZIEK van Mensimonis

De Zone, groen en sereen. Maar … is dat wat we ook zien? Het land glooit, overdekt met weelderige struiken, groepen bladrijke bomen staren de bezoekers minzaam aan. Vogels tsjilpen, uit de verte is het geroep van een koekoek te horen. Een hond huilt. Maar verder is het stil. Op de voorgrond steken scheve elektriciteitspalen uit het groen omhoog. Met iedere stap dieper De Zone in openbaart zich een nieuw element dat verbaast en bevreemdt. Onder het woekerende struikgewas doemen vormen op die herkenbaar zijn als overgebleven wanden van een gebouw, een legertank, een berg oud ijzer, resten van een uitgebrande auto. Overal liggen grote plassen water. Het is een post-apocalyptisch landschap, ontwricht door een ongenoemde ramp; sommigen beweren dat het de inslag van een meteoriet moet zijn geweest. Het landschap is ook fluïde, het lijkt voortdurend te veranderen. Wat de camera op het ene moment registreert als een ruïne is het volgende ogenblik verdwenen achter een dikke laag mist. Een enkele keer steekt er op de voorgrond een fikse wind op, maar de takken van de bomen verder weg blijven roerloos. Er lijkt een constant geluid van stromend, soms druppelend water te zijn, maar het kolkend geraas van een waterval horen de mannen niet aankomen.  De wilde watermassa overvalt hen, en de kijker. Als de camera over het oppervlak van zacht stromend water heen beweegt zien we op de bodem vreemde voorwerpen liggen: een koperen huls, een injectienaald, nog een injectienaald, een beeld van Jezus. Er hangt een waas van verraderlijkheid over De Zone. Hoe paden lopen is niet duidelijk, soms lossen ze in het niets op. Volgens de Stalker mag de wenskamer niet langs een direct pad worden genaderd. En, zegt hij, de wetten van De Zone bepalen dat er nooit naar een plek langs dezelfde weg teruggekeerd mag worden. De wetten van De Zone..? Alleen hij, de Stalker, kent de nukken van dit gevaarlijke oord. Voordat een pad wordt bewandeld, wordt de veiligheid ervan getest door het vooruitwerpen van een metalen gewicht: drie ijzeren moertjes elk gewikkeld in een stoffen band.   

Verontrusting tekent het gelaat van de Stalker.  Maar het is niet de onheilspellende omgeving die hem zorgen baart. Het zijn de reacties van zijn reisgenoten op zijn bespiegelingen over de zin en mysteries van het leven. ‘Niet alles wat we zien en ons diep in het hart raakt is verklaarbaar’, daar gaat het hem om. De Professor doet zijn overpeinzingen af als stom bijgeloof; de Schrijver geeft met zijn eindeloos geratel blijk van een uiterst nihilistische levensvisie. Geloven deze mannen nog wel ergens in?

Wanneer de drie reizigers zich door een manshoge betonnen pijp of tunnel bewegen doen ze dat sluipend, halthoudend bij iedere bocht, erop beducht plotseling te worden overvallen door iets dodelijks. Het volgende ogenblik waden ze tot borsthoogte door water dat oogt als chemisch of radioactief afval.

De wenskamer is niet ver meer. De mannen staan al discussiërend in een ruimte waar een gloeilamp brandt. Kennelijk is er elektriciteit op deze plek in de onbewoonde Zone. En dan begint plotseling een telefoon te rinkelen.  Is Big Brother watching?

Op de drassige drempel van de wenskamer wordt de dialoog tussen de mannen stekeliger, soms ronduit agressief.  De Stalker somt nogmaals de zegeningen van de wenskamer op. Wie gaat als eerste naar binnen? De Schrijver weigert pertinent, schreeuwend dat er niets te wensen valt. Intussen blijkt de Professor geen geheimen te hebben. Hij draait een nummer op de telefoon – het apparaat dat we eerder hoorden rinkelen – en roept in de hoorn iets over een bunker, bunker nummer 4. Uit zijn rugzak haalt hij een metalen buis die op een bom lijkt. Heeft de Professor soms instructies gekregen om de wenskamer op te blazen? Gelukkig laat hij het afschuwelijke wapen, een twistwoordenwisseling verder, het water in zakken. De Schrijver duwt in grote woede de Stalker de waterplas in. Die richt zich proestend uit de plas op en vervalt in een lange hartverscheurende jammerklacht.

De beelden in Stalker zijn niet in een keer zien te bevatten. Evenals De Zone voor de drie mannen steeds verandert, lijkt de film bij iedere kijkbeurt weer anders te zijn. Enkele scenes die zich bij de eerste keer kijken op mijn netvlies hadden gebrand waren bij de volgende keer verdwenen. Waar is het houten kruis op de bodem van de vijver gebleven? En omgekeerd, ontdekte ik bij de volgende keer scènes die mij eerst helemaal niet waren opgevallen. Zoals een roodgloeiend houtskoolvuurtje waarlangs de mannen lopen; en de vrouwelijke stem aan de andere kant in het telefoongesprek die de Professor voert.    

De dystopie die Stalker is werpt zijn blik naar het heden van de film. Maar soms blikt het ook terug naar het verleden. De Schrijver zegt dat de betonnen tunnel waar ze doorheen lopen hem doet denken aan de beruchte ‘gehaktmolen’, ongetwijfeld een martelwerktuig uit de tijden van de goelag. Herinnering aan dat gewelddadige verleden leeft voort in het heden, waar de realiteit van alledag kennelijk geen mysteries meer toelaat.  Gebroken door zijn mislukte missie naar de wenskamer, huilt de Stalker – koortsig op bed – zijn schrijnende desillusie uit bij zijn liefhebbende vrouw. De wenskamer is voor hem het ultieme bewijs dat God bestaat. Maar hij lijkt de enige overgebleven gelovige te zijn. Als zelfs zij die de gevaarlijke tocht door De Zone hebben getrotseerd weigeren de wenskamer te betreden, wat blijft er dan nog over aan menselijke spiritualiteit  in deze harde wereld waar de geest gedwongen wordt te dolen in pure rationaliteit?  

Tot slot. Stalker gaat ook over de donkere zijde van ongeremde technologische vooruitgang. Want wat kunnen we zeggen over de post-catastrofale aanblik van De Zone? Wat als de ramp die de menselijke habitat in De Zone verwoestte nou geen meteorietinslag was geweest, maar een nucleaire ramp? Ook de Professor betwijfelt of het werkelijk een meteoriet was. Mensen werden geëvacueerd, velen werden ziek en gingen vroegtijdig dood, zo weet hij. En, vertelt hij aan de Schrijver op het moment dat de gids zich een ogenblikje van hen heeft afgezonderd, er wordt gefluisterd dat de dochter van de Stalker slachtoffer is van diezelfde ramp – ze is kreupel, ze kan niet lopen.

Toen de film werd gemaakt was het publiek geheim dat al in de jaren vijftig een verafgelegen industriestad werd getroffen door een explosie van dodelijke gassen. Het is de stad Ozyorsk, die onmiddellijk moest worden verlaten en sindsdien van alle beschikbare landkaarten is gewist.

De dystopie Stalker werpt ook zijn blik vooruit. De Zone prijkt op de eerste pagina van een recent boek over Chernobyl, de kernramp die zeven jaar na de productie van de film plaatsvond. Op die pagina beschrijft  de auteur van het boek, een zekere Serhii Plokhy, zijn bezoek aan het gewezen rampgebied. Hoe dit gebied er ligt, in 2016, doet de auteur onmiddellijk aan De Zone uit Stalker denken: een bijna verstild stuk land, onwerkelijk, dreigend en mysterieus.  

Gepost in Geen categorie | Getagged , , , , | Plaats een reactie