Imagine, door Manuel Kneepkens

Yoko Ono Painting to Hammer a Nail 1966
Yoko Ono ‘Painting to Hammer a Nail’ 1966

Ik zag Trotsky in zijn wit pak in het Beatrixpark
terwijl jij dacht dat het John Lennon was

Ik lachte, noemde je
‘mijn Yoko Ono’

:”Kom, laten we naar bed gaan in het Hilton!”

Maar vlak voordat we de gordijnen sloten
plofte er iets uit de hemel

vlak langs het raam

Later bleek dat het Herman Brood was…

 Jij óók altijd met je John Lennon!!!

Yoko Ono John Lennon Hotel Hilton Amsterdam 1969


Yoko Ono John Lennon Hotel Hilton Amsterdam 1969

Yoko Ono Painting to see the skies 1961Yoko Ono ‘Painting to see the skies’ 1961

Gepost in Poëzie | Plaats een reactie

De beklimming van de Lochemse Berg, door Boudewijn van Houten

Op 10 mei 2015 bereikte Roland Kamminga als eerste de top van de Lochemse Berg, de hoogste berg van de Achterhoek. En dat ook nog zonder zuurstofapparaat! Maar we laten hem zelf aan het woord. Hier volgt zijn bescheiden verslag van deze heroïsche tocht. De hoogte van de Lochemse Berg, de reus van de Achterhoekse heuvelrug, bedraagt niet minder dan 49,2 m.

‘Mijn Vlaamse vriend Bruno Deroovere en ik namen een intercontinentale lijnvlucht naar Doetinchem. Daar stapten we over op een nationale vlucht naar Hummelo, vanwaar een bus ons tot Vorden bracht. Daar waren we aan de voet van het Achterhoeks Gebergte en begon de tocht te voet. Daar hoorden we ook dat in de voorgaande week een lawine een heel tentenkamp met 180 sherpa’s had weggevaagd. Dus extra op onze hoede zochten we onze weg door ijs en sneeuw tot aan het basiskamp, dat in onze kringen van alpinisten voor de grap Hotel De Lochemse Berg wordt genoemd.
Hier voegden zich 26 sherpa’s bij ons om onze lunch te dragen. Ja, we wilden de tocht – heen en weer – binnen één dag doen. En omdat de weersvoorspellingen goed waren, besloten we maar meteen de volgende dag op stap te gaan. We vertrokken direct bij zonsopgang om niet in tijdnood te komen. Terwijl de top van de Lochemse berg zich vaak in nevelen hult en door de sherpa’s ‘De Verborgene’ wordt genoemd, konden we ‘m nu heel duidelijk zien. Ons doel!
De sherpa’s hadden in de voorgaande nacht reeds touwen aangebracht, waarlangs we ons behaaglijk omhoog konden trekken. Deroovere wilde alles op eigen kracht doen, maar ik verkoos het comfort en liet me af en toen door twee sherpa’s dragen. Misschien kwam het juist hierdoor – men dient zich nooit te overschatten in het alpinisme – dat Deroovere op de lange X-Gletsjer uitgleed en slechts tot stilstand kwam omdat wij met het bekende touw aan elkaar verbonden waren. Hoewel ik de man zonder veel moeite omhoog had kunnen trekken, was mijn besluit al gauw genomen en haalde ik mijn mes tevoorschijn.
‘Nee, nee!’ riep Deroovere in doodsangst.
Maar sport is sport en het gaat om het bereiken van het doel. In één haal had ik het touw doorgesneden en we zagen hoe Deroovere met toenemende snelheid over de gletsjer gleed om daarna met een akelige schreeuw uit ons gezichtsveld te verdwijnen. Opgewekt trokken we verder. En haalden zowaar de grootste klimmer aller klimmers, Arnon Grunberg in, die ondanks het feit dat zijn sherpa’s onder zuurstofflessen gebukt gingen, al hevig hijgde. Ik gaf hem toch maar de raad naar het basiskamp terug te keren en daar meteen aan een krantenartikel te beginnen. Ik, man van de daad en niet van het woord, moest verder. En alles liep zo voorspoedig dat ik op de top zelf mijn lunch kon gebruiken. De sherpa’s knaagden op gedroogde rat, volgens hen het lichtste en toch energierijkste voedsel in dit bergland.
Ik was intens voldaan en genoot van het prachtige uitzicht over Zwiep en omgeving, maar ik besefte me niet te lang aan dit alles te mogen overgeven als ik het basiskamp nog voor de avond wilde bereiken. We werden trouwens tijdens de afdaling nog even opgehouden door een macabere vondst. Opeens zag ik een arm en een kont uit de sneeuw steken. Omdat mijn zuurstof begon op te raken, meende ik eerst een visioen te hebben – alpinisten kunnen dan namelijk de raarste dingen gaan zien – maar ik zag echt wat er was: een lijk dat ongetwijfeld door de lawine van de vorige week was blootgelegd. Omdat de uitgestoken arm een sterappeltje omvatte, wist ik bijna zeker met de klimmer Maarten ’t Hart van doen te hebben, die al enkele decennia vermist was. Maar voor alle zekerheid sneed ik toch maar een stukje uit zijn bil – nam ik een biopt als het ware – opdat het DNA met dat van Kees ’t Hart vergeleken kon worden.
En na nog een lastige etappe langs turquoise gletsjerspleten – afdalen is altijd lastiger dan klimmen – bereikten we het basiskamp, waar vele klimmers ons juichend opwachtten. Uiteindelijk hadden we een record gevestigd. Jammer dat Bruno Deroovere er niet bij kon zijn. Ik legde evenwel aan de pers uit dat ik hem onmogelijk had kunnen redden en dat het alternatief geweest zou zijn dat we samen in de diepte waren gestort. Deroovere had dit maar al te goed begrepen en  me – sportieve kerel dat hij was – gesmeekt om het touw door te snijden, hetgeen ik na een onvoorstelbare gewetensstrijd dan maar gedaan had. ‘Op Deroovere’ riep een klimmer en dus hieven we het glas ‘Boerenjongens’ – een lokale alcoholische drank – op mijn zo tragisch omgekomen vriend. Ik hoef waarschijnlijk niet te melden dat enkele sherpa’s ook het leven lieten – een van hen toen hij mij op de top mijn lunchbag aanreikte – maar dat hoort bij hun vak en is ‘all in the game’.
Denk niet dat ik het bij deze triomf ga laten. Binnenkort ga ik me wagen aan de beklimming van de Barchemse of Kale Berg, de op een na hoogste top van de Achterhoek. Die mag dan wel slechts 46,5 m hoog zijn, met zijn gevreesde ‘Barchem-Noordwand’ vormt hij mogelijk een nog grotere uitdaging.’

Gepost in Columns | Getagged , , , , , | Plaats een reactie

Vlamingstraat 42, door Manuel Kneepkens

Vermeer Het straatje
Johannes Vermeer ‘Het straatje’

Touringcars vol toeristen uit China (& Japan)
deinen over een autobaan van VOC- porselein
richting Delft 

om selfies te gaan maken – in craquelé

bij de Dames Schoongeschrobd

Ochtendfile 
in het Straatje van Vermeer

waar alles stil staat al eeuwen…

Gepost in Poëzie | Getagged , , , , | Plaats een reactie

Beste Penelope, door Theo van der Wacht

 (On)mogelijke brief aan ‘mijn’ bet-betbetovergrootmoeder

Waarde oma,

Als ik in Griekenland ben om de plaats te bezoeken, waar op ruim honderd vadem diep de overblijfselen van mijn vader op de zeebodem rusten, moet ik altijd even aan u denken, u, die jaar in jaar uit, uw man’s terugkeer zat af te wachten, en ondanks aanhoudende geruchten over diens vermeende dood, nooit de moed geheel zou opgeven. Uw vroegrijpe zoon scheepte zich op een goede dag in om elders in de Griekse archipel nieuws over zijn al zo lang vermiste vader te vergaren. – Sprakeloos en met betraande ogen zag u hem de haven van Ithaka uitvaren. Maar helaas kon ook hij u bij zijn behouden terugkeer geen enkel levensteken over zijn vader, uw geliefde leeuwenhart, bezorgen.

O, schrandere Penelope, wat heb je in al die jaren niet tal van slimmigheidjes en smoesjes moeten verzinnen om je al die trouwlustige ruwhartige vrijers van het lijf te houden…
Intussen vraten de twijfels aan je, de ingeblazen dromen die je gemoed verwarden, naast de influistering dat iemand’s noodlot zelfs niet door de goden is af te wenden …..
En intussen nadert steeds dichter de dag dat je een keus zult moeten maken. Immers het begin van baardgroei bij je zoon ligt alweer jaren achter hem, en dat doodshemd dat je zo tegendraads aan het weven bent … jouw bedrog zal op een dag toch aan het licht komen.

Dierbare Penelope, hoe had ik jou ooit kunnen leren kennen buiten de verzen om waarin
Homerus, jouw schepper, je zo levensecht afschildert. Zoals die bard ons toont hoe jij je
kunt verwonderen over het gedrag van je opgroeiende zoon, of ons medeplichtig
maakt als hij je betrapt op een glimlach die is voorbestemd voor een god…Maar ook lezen we bij die dichter hoe innemend je kunt zijn, of hoe gewiekst je, als
het je goed uitkomt, verlegenheid weet voor te wenden.
O jij, die de geschiedenis zou ingaan als het symbool van kuisheid en huwelijkstrouw.
Niet voor niets zegt een dichter van jou: Van haar zal nimmer de glorie vergaan.
Een ander typeert je nogal flauw als De huisvrouw van een held op sokken, weer
een ander noemt je De tegenpool van Klytemnestra,en nog eentje noteert
mysterieus: Zijn ware Penelope was Flaubert.

Penelope, het wordt nu langzamerhand tijd uit de doeken te doen waarom ik je zo nodig dit epistel moest schrijven.Welnu, als zoon van een vader die in een oorlog vermist raakte, weet ik uit bittere ondervinding maar al te goed wat wachten is. Te zijn vermist, dat betekende ook in die naoorlogse jaren dat er nog iets te hopen viel. Een hoop die oplaaide als we weer eens  in de krant lazen dat er op een verafgelegen eiland een schipbreukeling levend en wel was aangetroffen.
Wachten ja…. Wachten? Maar ja, hoe lang had mìjn moeder dan niet minstens moeten wachten? Die moeder van mij, Penelope, die beschikte niet over de buitengewone karaktertrekken waarmee Homerus jou heeft toegerust. Noch werd zij, zoals jij, door bovennatuurlijke krachten in haar geloof gesterkt.  En ik? Ja Penelope, aan mij knaagt nog altijd het zelfverwijt waarom ik niet, zoals jouw Telemachus, zo gauw mogelijk op zoek ben gegaan in die Griekse wateren nabij Poros, waar mijn vader’s schip door die fatale Duitse mijn tot zinken werd gebracht. Waarin ik wel overeenkom met jouw zoon, Penelope, is dat ook ik moeite had de heren te accepteren die de plaats van mijn gesneuvelde vader maar al te graag zouden bezetten…  de wens van mijn moeder ooit nog te willen hertrouwen, nog maar buiten beschouwing gelaten.Voor haar bleek mijn vader al  spoedig de man die ‘tijdens oorlogshandelingen omkwam op zee’. Wat er zou zijn gebeurd als mijn vader naderhand alsnog zou zijn opgedoken? Daarover kunnen we alleen maar fantaseren, en dat laat ik, Penelope, maar liever aan de dichters over.

Penelope, opnieuw herlas ik met rode oortjes hoe jouw Odysseus na twintig jaar toch nog levend en wel thuis kwam gevaren. Het leek wel een sprookje! Geen wonder dat jij het eerst niet kon geloven – jouw man, een koning nota bene, die zich vermomd als  bedelaar bij je laat aandienen. Jouw aanvankelijke ongeloof verbaast me dan ook niets – pas als hij zich met jullie oude geheimpje aan je bekend maakt, val je hem hartstochtelijk om de hals, en wordt er nog urenlang nagepraat in dat ‘onverzettelijke’ bed van jullie.
Maar nu in alle ernst, Penelope, die Homerus van jou is natuurlijk wel een poëet, zo eentje die zich in zijn werk allerlei vrijheden toestaat, het met de waarheid soms niet al te nauw neemt. Plato, die beroemde nazaat van je, heeft dit soort praktijken flink gehekeld, maar dat even terzijde.
Beste Penelope, mocht deze brief je, tegen iedere verwachting in, toch ooit bereiken, dan zou je nuchtere commentaar misschien kunnen luiden:
‘Beste Theo, de dichter die volgens jou zulke aardige verzen aan mij heeft gewijd, kende ongetwijfeld het publiek van zijn tijd uit en te na, en heeft van deze overlevering niks anders dan een lekker spannend verhaal met een troostrijke afloop willen maken. En mag ik dan, Theo, ook jou een gezegende ouderdom toewensen.’

Uw achter-achter-achter-achterkleinzoon

Theo van der Wacht

Gepost in Columns | Getagged , , , , | Plaats een reactie

Wie zijn wij, een ABC-tje, door Duco van Weerlee, tekeningen Diederik Gerlach

Van zeg eens Ah naar slaap maar Zoet. Van ademen naar zoemen. Van aandacht naar zien. Is dat moeilijk, is dat makkelijk, nee het is moeiteloos, een abc-tje. Natuurlijk is het simpel, anders zouden alleen gestudeerde mensen gelukkig kunnen worden. Voor deze categorie is het eerder lastig, want het ligt zo voor de hand dat je het over het hoofd ziet. En om maar meteen een antwoord te geven op de vraag wie wij zijn, citeer ik met graagte de dichter K. Michel:

Wij zijn de zee

Wij zijn de schipbreuk

Wij staan op het strand.

En wie mag dan wel de taalkundige zijn die dit ABC-tje opschrijft? Zie onder de e van ego.

Het gaat hier om een geheimschrijver, een bezonken clown, die om zich heen kijkt met een beetje spot, overwegende dat de diepte begint aan de oppervlakte. Het praktisch nut van bezinning is levenskunst. Leve de ruime blik. Zie de p van perspectief.

A A N D A C H T

Aandacht is een levensnoodzaak. Kinderen die geen aandacht krijgen, verkommeren en gaan dood. Ouderen die geen aandacht krijgen, vereenzamen en verliezen hun levenslust. Aandacht is liefde –  gerichte, praktische liefde, die het alledaagse, het vale en kleurloze, geur en kleur geeft en het doet schitteren en blinken. Je hebt er niets en niemand voor nodig, geen geld, geen opleiding, zelfs geen verstand. Vandaar dat kinderen en armen van geest een voorsprong hebben, want die hebben geen last van hun verstand. Die zijn gewoon wat ze zijn, vitaal en stralend, blij verrast en wreed.

Aandacht kan naar binnen gericht zijn en naar buiten. De naar binnen gerichte aandacht is als een accu die wordt opgeladen door hem aan te sluiten op een energiebron. Mensen zijn wandelende takken, planten op pootjes. Doordat we niet met wortels vast zitten in de grond, lijken we mobieler en zelfstandiger dan we zijn. Maar we zijn ooit in het leven geschopt door dezelfde kracht die ons in leven houdt zolang we ademen en dat moeten we ons soms even herinneren. Al was het maar om onszelf in de juiste proporties te zien en de afgescheidenheid op te heffen. Die innerlijke aandacht is een vorm van eigenliefde die niet mag worden verward met narcisme. Je kunt aandacht voor anderen net zo goed een vorm van eigenliefde noemen. Bemin je de ander niet als jezelf?

 

B E W E G I N G

De fundamentele beweging is IN – UIT. Inademen – uitademen. Eb en vloed, laten komen en laten gaan. Eventueel kun je van de eendimensionale beweging een tweedimensionale maken, nl een cirkel: lente – zomer – herfst – winter. Innemen en uitscheiden wordt dan hap-slik-verteer-poep. Jeugd – ouderdom, oftewel uitdijen – inkrimpen, wordt jeugd – volwassenheid – middelbare leeftijd – ouderdom. Opgaan – blinken – verzinken. Water verdampt, vormt regenwolken, die zich ontladen in de zee, etc. Dat gaat maar door. Het gaat om de onbestendigheid van elke vorm. En om het proces waarin de vorm een voorbijgaande fase is. Inzicht in deze beweging inspireert tot overgave, tot meegeven. Je schrap zetten kost energie en leidt tot frustratie. Alles stroomt. Wat niet wil zeggen dat je niet zinvol kunt zwemmen in de stroom. Je kunt versnellen en vertragen, rotsen vermijden, het riet in koersen, op je rug drijven, watertrappelen. We doen wat we kunnen. Dat is veel, maar lang niet alles, want we zijn en blijven onderdeel van de natuur. Dat besef is niet zo populair bij de mens die zich graag verheven ziet boven de schepping, alsof hij zich niet voortplant en spijsverteert als elk ander zoogdier.

C R E A T I V I T E I T

Wij zijn scheppers in licentie, maar lang niet ieder is zich zijn creativiteit bewust. We denken dat creativiteit het voorrecht is van kunstenaars, mensen met een talent. Maar iedereen droomt zijn eigen wereld, of hij nu wakker is of slaapt. Er zijn tobbers en positivo`s, krekels en mieren. Waders and floaters, lichtzinnige fantasten en mensen met een horror-movie studio in hun kop. Iedereen schept zich een eigen telenovela binnen het assortiment van structuren en mogelijkheden dat de wereld ons aanreikt. Hoe persoonlijk die eigen creatie is, valt op als je ziet hoe kinderen uit hetzelfde gezin hun eigen interpretaties meedragen. Voor de een was pa een tiran en ma een sloof, voor de ander was ma een manipulante die pa volledig in haar macht had. Kijk eens samen met een goede vriendin naar een film en merk hoe zij een totaal ander verhaal meemaakt dan jij. Creativiteit is ook het kind in ons, het vermogen om te spelen. Wie dat vermogen levend houdt, heeft altijd een opening naar binnen, een connectie met de bron des levens.  En dat kan van pas komen, als zwaar weer dreigt in de vorm van somberheid, uitzichtloosheid of walging. Zodra je het opbrengt op je gitaar te tokkelen of de tekenstift te hanteren, slaat ergens een motortje aan. Je doet het zelf (wie anders?), maar tegelijkertijd overkomt het je, dat is het mooie.

D E P R E S S I E

Een depressie is een psychische doodval uit de alledaagse werkelijkheid. Een moment van onachtzaamheid en je ligt gevloerd. Het akelige van die conditie is, dat je het gevoel hebt nu eindelijke de echte, grauwe en barre werkelijkheid te beleven en onder ogen te zien. Je goede humeur van zoëven was een illusie. Je was een koorddanser die zich aan de wetten van de zwaartekracht waande ontstegen. Je hebt straf verdiend en die heb je nu maar als een grote knul/meid te dragen. Een vriend van mij, die het leven van een kluizenaar leidt, schreef me dat hij zich nooit verveelt. ‘Verveling heeft net als depressie zijn diepste wortels in jezelf en niet in de buitenwereld. Aan beide valt dus veel te doen.’

Zo zit dat. Het goede humeur van weleer was misschien een (aangename, leefbare) illusie, maar die onsympatieke depressie is net zozeer een waan. Je hebt maar te kiezen in welke droom je wilt wonen. Wil je de gevloerde cynicus zijn, of de welgemutste koorddanser? Als je echt zo’n realist bent als je denkt, dan is de ene droom niet echter en waarachtiger dan de ander. Misschien is er alleen wat moed voor nodig en vertrouwen om overeind te krabbelen en een nieuwe act in het circus te verzinnen.

Maar dat zijn overwegingen waar de man in het zand even niet van wil horen. Hij geeft zich over aan zelfbeklag, oeverloos zelfmedelijden. Hij wenst gerespecteerd te worden in zijn nihilisme en compassie te oogsten van het begane publiek. Hij wil soppen in zijn ellende.

E G O

Het ego is een aardig instrument, dat meestal wordt overschat en dan veel ellende oplevert en weinig plezier. Het markeert onze positie meer dan dat het onze essentie weergeeft. Zoiets als een postbus, een e-mailadres, een fiscaal nummer. Dat zijn gegevens die iemands uniciteit weergeven, maar eenieder is nog zoveel meer. We hebben een ego nodig om te kunnen opereren, zoals we software behoeven om op internet te komen. Het ego is een werkhypothese. Een virtuele positie zoals het nu dat is tussen verleden en toekomst, of de vouw in een blad papier. Als je er goed naar kijkt, blijft er niets van over. En prettige bijkomstigheid is dat je niet meer te beledigen of te kwetsen bent, als je geen ego hebt dat hoeft te worden verdedigd. Er wordt wel beweerd dat men om verlicht te worden zijn ego moet ombrengen. Dat lijkt mij een weinig verlichte benadering. Wel is het zaak je ego te behoeden voor zelfoverschatting. Soms gedraagt het zich als een kundige manager die zich verbeeldt voorzitter te zijn van de raad van bestuur en president curator. Een beetje relativering kan belachelijke kapsones voorkomen.

Je kunt je ego zien als een waarnemer. Natuurlijk levert dat een zekere gespletenheid op, want je kijkt naar jezelf en hoort jezelf denken: kijk eens aan, daar doe ik het wéér! Strikt genomen is de waarnemer net zo’n illusie als dat ego waarnaar het kijkt, maar het is een hulpconstructie die werkt in de dagelijkse werkelijkheid. Als we konden leven in een grotere, aan het dualisme ontstegen,  wereld, zouden we geen ego nodig hebben en ook geen waarnemer. Dan was alles gewoon wat het is. In de dagelijkse werkelijkheid kan het dienstig zijn in veel spiegels te kijken.

Misschien vieren mensen hun ego, omdat ze denken dat het alles is wat ze hebben. Maar dat is in alle opzichten een illusie. Je bent tegelijkertijd niets en alles:

Zie mij eens spatten:

Een regendruppel

In volle zee.

F E N O M E E N

Fenomenen vormen de waarneembare, tastbare werkelijkheid waarin wij leven en die we delen met soortgenoten. Maar de enige werkelijkheid is hij niet. Al was het maar omdat iedereen in zijn eigen droom en verbeelding leeft. Metafysica is voorts de studie van de natuur voorbij wat waarneembaar is of waarneembaar kan worden gemaakt. Met enige moeite kunnen we ons vanuit ons driedimensionale wereldbeeld een tweedimensionale wereld denken – het platte vlak. Meer moeite hebben we ons vier- of meerdimensionale werelden voor te stellen, maar het is heel goed mogelijk dat die bestaan. Als de tijd als dimensie wordt gezien, kunnen we ons met enige inspanning een beschouwer voorstellen op een plek ergens ver in de ruimte die naar ons doen en laten kijkt zonder te worden beperkt door de tijdsdimensie. Die ziet misschien ons leven als een eenmalige gebeurtenis zonder tijdsverloop. Heden, verleden en toekomst vallen dan samen.

Misschien zijn helderzienden of andere bevoorrechten die in de toekomst kijken even aan de klem van de tijd zijn ontkomen. Zij zijn als bewoners van Platland die een uitje maken in onze driedimensionale werkelijkheid. Wat voor de bewoners van Platland een raadselachtige fenomeen is: een groeiende cirkel die afneemt, steeds kleiner wordt en dan verdwijnt is voor ons gewoon een bol die door een plat vlak zakt.

 

G E V A N G E N

De meeste mensen bouwen hun eigen cel en zetten zich daarin gevangen. Ik ben dit, ik ben dat, ik doe zus, ik denk zo. Dit is mijn identiteit en waag het niet die te ondermijnen of mijn cel open te breken, want dan krijg je met de cipier van doen. Die ben ik toevallig ook zelf.

Wat erachter zit, zal wel angst zijn voor het ongewisse. Dan schept men zich een vorm en klampt zich daaraan vast. Schreeuwend duiken we op uit het vruchtwater en brullend klampen we ons vast aan ons stervend karkas. In de tussentijd scheppen we vormelijke illusies, een markante persoonlijkheid, een man met een rotbaan, een vrouw met een pesthuwelijk. En om die vertrouwde ellende te behouden vechten we ons bijkans dood. Alles beter dan eigen verantwoordelijk te nemen en te proberen een leukere droom te weven dan die bekende nachtmerrie. Dat zou immers hoogmoed kunnen betekenen en die komt voor den val. Dan worden we uitgelachen. Liever dus doortobben en klagen, want dat levert medelijden op en dat is als koffieleuten: gezellig, veilig en onnozel.

 

H I E R N A M A A L S

In het hiernamaals verblijven we volgens kenners in de hel of in de hemel. In de hel wonen leuke en slordige mensen die hun leven lang hebben geslempt en gehoereerd. In de hemel verblijven de oppassende burgers, die zich hebben onthouden van wat vies en voos is. Sommige mensen proberen bij hun leven al een beetje een hemel te bouwen door zich met niet geringe inspanning te onthechten van aardse lusten en in plaats daarvan verdienstelijke dingen te doen.

Nu heeft het leven in de hel zijn nadelen door de aanwezigheid van pesterige wezens, de zogenaamdse duivels, maar een rechtzinnige hemel lijkt ook wat saai om in te verblijven. Eigenlijk zou een tussenvorm het aantrekkelijkst zijn, een beetje avontuur, maar niet al te obsessief. Matig in de losbandigheid en in de versterving. Een kluizenaar met op zijn tijd een borrel en een vriendin. Een levensgenieter met diepgang.

Maar die tussenvorm hebben we toch al? We hebben dan misschien niet de hemel op aarde gerealiseerd, maar een extreme hel hoeft het ook niet te wezen. De opgave lijkt goed en kwaad te integreren en de enige manier daartoe is voor de spiegel te gaan staan, beide kanten in jezelf te onderscheiden en die te verwelkomen.

 

I N C A R N A T I E

Als ik me stukken van eerdere levens herinner, vraag ik me af: verbeeld ik me dat, of was ik er echt eerder? Wellicht rijgt de ziel een ketting van kralen en is iedere kraal een incarnatie. Ik was misschien niet die joodse leraar die in 1857 omkwam bij een pogrom  in Lodz, maar ik zie hem levendig voor me. Mijn huis stond in brand, ik raakte bekneld onder een balk en ik had best gered kunnen worden door mijn medebewoners, ik was een lastpak en ze vonden het wel handig op deze manier van me af te komen. Verzin ik dit alles? Als ik een boek lees over de jeugd van Tolstoi, droom ik de nacht erop dat ik door een Russisch dorp rondwandel.

Het lichaam is eenmalig en leeft misschien nog een beetje voort in de genen van nazaten. De geest en de persoonlijkheid met zijn eigenaardigheden gaan ook teloor, wat is er dan wat overblijft? De ziel – whatever that may be? En wat is de relatie tussen die incarnaties? Een persoonlijke unie? Keren onopgeloste problemen terug en zijn nieuwe incarnaties een soort herkansingen?Ook in mijn laatste incarnatie (begin 20ste eeuw) lag ik dwars. Ik was een soort mentor in een Tibetaans klooster, speciaal belast met de zorg voor de novicen. Dat waren vaak kinderen van 12, 13 jaar die lagen te huilen in hun bedje. Ik begreep dat ze hun moeder miste en probeerde ze een beetje te troosten, maar daar waren mijn superieuren het niet mee eens. Die persoonlijke hechtingen moesten worden uitgeroeid. Ik van mijn kant begreep niet waarom een godsdienst die compassie preekt, zo hard kon zijn.

Mooie plaatjes in mijn levensroman waarvan het huidige bestaan een hoofdstuk is. In mijn volgende leven lig ik vast weer met mijn superieuren overhoop.

 

J I J

Jij is de ander, het spiegelbeeld, de wensdroom, de autoriteit, de geliefde. In de ander zien wij onszelf, onze mogelijkheden, onze angsten. Daarom moet je zo uitkijken als je over een ander oordeelt, want alles wat je zegt, ben je zelf. (Je zuster zul je bedoelen.)
Alvorens de geest te geven vatte de geliefde van Trudie haar hoofd in beide handen en stamelde met alle intensiteit die na twee beroertes nog voorhanden was: ‘Jij – jij.’ Zelfs met een tot bijna nul gereduceerde woordenschat kan men nog welsprekend zijn.
Is jij de eeuwige ander, liefdesobject van de Soefi’s? Hier verruimt zich egotiek tot erotiek. Hier kan een intieme relatie worden geformuleerd met het Opperwezen. Of hoef je het zover niet te zoeken en moet je alleen maar afwachten tot je smoorverliefd wordt op een kankerpatientje en in haar of zijn ogen de oneindigheid in het vizier krijgt?
De ander is vaak het deel van jezelf dat je niet graag omarmt. Wat een manipulant is die ander, wat een doortrapte boef, wat een praatjesmaker en wat durft hij niet een hoop oordelen over anderen te vellen…
Elke ander is een spiegel in wie je jezelf ziet, soms vertederd, soms verlangend, maar meestal met afschuw of irritatie. Er zijn zelfs filosofen die beweren dat wij bestaan bij de gratie van de anderen. Alleen op de wereld wordt dan wel echt alleen. Of leven we altijd in een dergelijk isolement en bedenken we die anderen alleen maar als virtuele speelkameraadjes? Dat is de solipsistische opvatting. Wat je denkt dat de wereld is, ben je allemaal zelf. Waarop de tegenvraag kan worden gesteld: denk je echt dat je die symfonieën van Mozart zelf hebt gecomponeerd?

 

K I N D

Het kind is de larve van de volwassene, speels, vitaal en vertederend. Wie het een beetje slim speelt, hoeft het kind niet prijs te geven met het ouder worden.
Ik ken een schilder van 89 die het kind in zich levend heeft weten te houden en die zich dus soms in de ogen van anderen onvolwassen, impulsief en dwars gedraagt, maar zich ook open, charmant en verrassend opstelt.
Het kind is een beest, onschuldig, onmatig en direct. Onbehouwen, ongepolijst, nog niet voorzien van goede manieren. Een woest spuitende geyser die tot een beschaafde fontein moet worden omgebouwd. In aanleg is alles al aanwezig, maar er moet nog wat worden aangeleerd en afgeleerd. Later kijkt men met enig heimwee terug op deze oerstaat van trial and error. Toch is jong zijn niet altijd een pretje, al was het maar omdat je afhankelijk bent van anderen die je niet voor vol aanzien. Evenwicht en discipline, verantwoordelijkheidsbesef en incasseringsvermogen, dat alles komt later. Veel avontuur, verrassing en opwinding worden opgeofferd voor de rust van de volwassenheid.
Maar er is een uitkomst! In de derde levensfase, de oude dag, kun je wat flexibeler worden en je eigen onverantwoordelijke gang gaan. Dat leidt in het algemeen tot een goede verstandhouding tussen grootouders en kleinkinderen. In extreme gevallen noemt men bejaarden die kind zijn met de kinderen wel kinds. Dan is er meestal sprake van gebrek aan decorum en maling aan wat het verstand verordonneert.

 

ducoLL I J D E N

Leven is lijden, zegt men. Niet noodzakelijk, denk ik, want lijden is een keuze, een antwoord op moeilijke en bijna onverdraaglijke situaties. Er zijn ook andere antwoorden mogelijk, te beginnen met aanvaarden wat het geval is en daarmee aan de slag gaan, vindingrijk en bescheiden. Je kunt vrij zijn in een dodencel. Ik heb ooit op de EO-televisie een christen gezien die de Heer dankte dat Hij hem had geslagen met kanker.
Deze keuze heeft te maken met acceptatie en overgave, maar ook met creativiteit en eigenwaarde. Het is een vorm van self-management, dat vroeger werd aangeduid als rentmeesterschap. Zie je beperkingen, maar ook je mogelijkheden en woeker daarmee, maak er het beste van. Al lukt het niet helemaal, de inspanning vervult je met milde trots. Je hebt je geweerd, je hebt gedaan wat je kon.
Maar eerst moet je inzien dat je een keuze hebt. Veel mensen voelen zich verplicht te lijden. Ze kunnen er zelfs een verdienste in zien. De uitdrukking ‘ik heb veel geleden’ verschaft hun geestelijke adeldom. Ik zou hem willen veranderen in ‘ik heb veel doorstaan’. Luctor et emergo in plaats van Multatuli.

 

mM E D I T A T I E

Meditatie is de aandacht verleggen van buiten naar binnen. We zijn zo gewend van 1 via 2, 3, etc.te tellen tot oneindig dat we de ruimte tussen 1 en nul over het hoofd zien. Toch is het mogelijk je net zo ver een breuk te tellen: ½, 1/3, ¼, etc.
Het is een manier om innerlijke stilte en ruimte te ervaren door zo weinig mogelijk te denken en te doen. Omdat het moeilijk is helemaal niets te doen of te denken, wordt geadviseerd de radio af te zetten (het innerlijke getetter), je oogleden te laten zakken en je ademhaling te volgen – en daarin te volharden. Als er een gedachte opkomt, gooi je die losjes over je schouder: jij komt later aan bod.
Die bewuste ademhaling is een tweesnijdend zwaard. Je kunt niet stoppen met ademen, want dan stik je, maar je merkt wel hoe gejaagd en oppervlakkig je gewend was adem te halen. En dat is jammer, want adem is een godsgeschenk, even ontastbaar als concreet. Hij voert zuurstof aan en stikstof af, hij is je lifeline. Je kunt een of meer dagen buiten eten en drinken, maar geen minuut zonder adem.
Mocht het niet lukken je helemaal te ontspannen, dan nog is de poging zinvol, omdat je als het ware wandelt door je lichaam en zo ontdekt waar zich spanning ophoopt. Het is een kwestie van liefdevolle aandacht voor jezelf. Een warm badje met massage. Het tijdig onderkennen van spanningen kan pijntjes en erger voorkomen, want het lijf is een heel aardig instrument om disharmonieën in het vizier te krijgen.

 

duconN U

Door te spreken over het nu probeer je met de tijd te doen wat je met jezelf doet, als je gaat vertellen dat je een ik bent, Jantje of Marietje zo-en-zo. Het nu is niet te grijpen, want als je dat probeert te doen is wat je te pakken hebt al geen nu meer, maar verleden tijd. Een regendruppel is net zoiets, een sneeuwvlok, een golf, een hartslag. Het lijkt iets, omdat je het kunt benoemen, maar het is niet in een doosje te doen.
Wel kun je het NU zien als een positie van waaruit je toekomst schept. Wat je ook in het verleden verkeerd hebt aangepakt, je kunt NU besluiten het anders te doen. Inderdaad heeft het verleden je gemaakt tot wie je NU bent, maar het initiatief ligt uiteindelijk bij jou. Keuzes uit het verleden  hebben hun gevolgen – actie wekt reactie, dat is de wet van karma – maar fouten kunnen worden hersteld. De enige voorwaarde is, dat je je aan die nieuwe keuze houdt. Je verlegt de loop van een rivier en dat is geen vrijblijvende ingreep. Ook hier regeert de wet van karma. Gods water stroomt door Gods akker, maar een ingenieur van waterstaat heeft de bedding verlegd.

Wordt vervolgd (regelmatig verschijnt hier een nieuwe letter)

 

de oO V E R G A V E

Overgeven doe je als je maag van streek is, of als je vijand te sterk is. Maar je kunt je ook overgeven aan jezelf. Aan de innerlijke bron die altijd bereid is te spuiten, zoals de zon er altijd is om te stralen, ook al ontgaat ons dat soms wegens dichte bewolking. Het is ons beperkte denken, het kleine zelf, dat de belemmeringen opwerpt. Dit mag niet, dit kan niet, terwijl juist dat gepast is en dat moet. Ik beweer dat alles kan, je kunt het zo gek niet bedenken. De verbeelding aan de macht! You are what you think, having become what you thought.
Overgave is inkeer, bezinning op de kracht die zich in jou manifesteert. Je wist niet dat je het in je had, want meestal kijk je niet verder dan je neus lang is en je willetje reikt. Maar je bent een instrument van de Wil, die je heeft voortgebracht en in leven houdt totdat je eraan sterft. En wieweet wat daarna gebeurt. Ik weet het niet, want ik ben dom en weet niks. Voor zover ik het kan bekijken, rest ons weinig anders dan meegaan met de stroom en zwemmen voor ons leven. En ondertussen verwonderen we ons om dat bederflijke vlees, die leren zak met botten en bloed, die we ons lijf noemen en die met ons meegroeit, zolang we leven.
Een centimeter onder de opperhuid is het al donker, maar dat hart klopt maar door, of we nu slapen of eten, werken of vrijen. We begrijpen er niets van en besluiten dan in onze armoe dat gewoon te vinden, hardstikke normaal. Totdat er na zestig jaar iets hapert en dan worden we met spoed naar het hospitaal gebracht, waar we wat beteuterd en beledigd op onze neus kijken.

 

de pP E R S P E C T I E F

Ik zeg elke ochtend tegen mezelf dat ik niets weet, niets wil en niets moet. Zo veeg ik elke ochtend mijn schoolbord schoon, waarna ik open sta voor wat zich aandient – zonder vooroordelen, voornemens en lastgevingen.
Het lijkt zo simpel, maar het is haast onmogelijk te zien wat is. Altijd kruipt het denken er tussen. Dan zien we niet wat is, maar wat we verwachten, denken, hopen, geleerd hebben, verwachten dat is. C.O.Jellema schreef:
‘Doe in je hoofd uit de lamp, hoor wat er is,
ademt en ritselt, kwaakt in de kikkers.’
Het is al heel wat waard, als je de beperkingen beseft waarin je naar de wereld kijkt. Om te beginnen zijn dat de opinies en opvattingen, die je van huis uit hebt meegekregen, of in de loop van de tijd hebt ontwikkeld. Die lijken natuurlijk en vanzelfsprekend, dat is het verraderlijke ervan. We geven die structuren ongaarne prijs, omdat we ons ermee identificeren en daar geen blijk van angst in zien, maar karakter. Ik ben nu eenmaal wie ik ben. Ik haat Mozart en ik ben gek op bruine bonen.
In het verlengde liggen de sociaal-culturele beperkingen die je door je omgeving worden aangepraat. Wil je gewaardeerd worden dan moet je de normen en waarden van de samenleving waarin je leeft respecteren. Wel of geen hoofddoekje, wel of geen tweede echtgenote. Je riskeert een ketter of zonderling te worden, als je teveel van het gangbare durft af te wijken.
Misschien is de  belangrijkste beperking is die van tijd en ruimte. We kunnen niet uitsluiten dat er een grotere werkelijkheid is dan die waarin we ons bevinden, maar dan nog is onze eerste plicht de huidige, beperkte realiteit te aanvaarden en ermee aan de slag te gaan. Meer dan meditatie of welke oefening dan ook is de praktijk van het dagelijkse leven ons werkterrein.
Sta open voor alles en hang je nergens aan op. Laat je verrassen. Let op het springen van de lintworm. Wees je eigen held en droom je eigen droom. Geef het initiatief niet uit handen. Sta niemand toe jouw ervaring te beperken. Elke poging is goed, want ook al mislukt hij, dan nog levert hij ervaring op en bewustzijn. Niet goed, ook goed. Nooit geschoten, altijd mis.

deQQ U A N T U M –
T H E O R I E

De quantumtheorie lijkt vanuit de moderne fysica de vermoedens van mystici te bevestigen dat alles niet is wat het lijkt en in elk geval minder vast en zeker dan we hadden gedacht. We moeten volgens de moderne fysici de zogenaamde werkelijkheid meer benaderen in termen van mogelijkheden dan van feiten, want afhankelijk van de positie van de waarnemer (die deel uitmaakt van de waarneming) is iets een deeltje of een golfbeweging. Geen vorm is bestendig. De ruimte is even leeg als het electron.
Dat geeft de mysticus moed en de auteurs van aloude vedische geschriften een verrassende status.

 

deRR E A L I T E I T

De zogenaamde realiteit is het scherm waarop eenieder zijn eigen droom projecteert. ‘s Nachts dromen we ons suf en soms verwarren ons die creaties van ons onderbewustzijn, maar ook overdag, als we denken dat we wakker zijn en bij de tijd, dromen we wat af. Alleen beseffen we niet dat we dat doen en weigeren we er verantwoordelijkheid voor te nemen. Het is altijd iemand anders schuld als het niet zo’n gezellige droom wordt: je rotbaas, de rotvrouw, je rotkind. Er zijn krekels die flierefluitersdromen verzinnen, maar de meeste mensen zijn mieren die heel wat aftobben. Ik ken iemand die overal op is voorbereid en die derhalve in een eng bos vol gevaren leeft. Die vindt zichzelf een zinnig burger vol verantwoordelijkheidsbesef. Zo lopen er veel wat spitsburgers rond die hun eigen leven en dat van hun geliefden verzieken. De ergste gevallen worden opgesloten in grote huizen, gevestigd in lommerrijke omgevingen, nabij de zee of een spoorbaan.

 

de SS T R O O M

Het scherp van de snede staat voor het maken van onderscheid, wat weer iets anders is dan het vellen van oordelen. Soms moet je kiezen en aan die keuze vasthouden. Het juiste doen, het onjuiste nalaten en volharden in beide. Onderscheid dient gemaakt te worden tussen wat je kan en mag aanrichten in de wereld en datgene wat je niet aangaat of wat je macht te boven gaat.
Schipperen en sjoemelen doen we allemaal op zijn tijd – leugentjes om bestwil, een beetje sjaggeren met de waarheid kan tijdelijk zinvol zijn om de lieve vrede te bewaren – maar uiteindelijk moet alles helder en klaar worden, als je eerlijk en onbevreesd je leven leidt. Achter leugens schuilt angst en die kun je alleen ontkrachten door confrontaties aan te gaan. Voor wie of voor wat zou je eigenlijk bang moeten zijn? Illusies hoef je niet te beschermen. Transparantie is een deugd van de held die in ons huist. Die krabbelt niet terug, die verdoezelt niets. Hij zegt waarop het staat, maaiend met het zwaard des onderscheids.
Het leven is een stroom en alles wat die stroom blokkeert of traineert is verwerpelijk. Darrtoe behoeven we waterstaatkundig beheer, rotsblokken en wrakken opruimens, onhelderheden en sabotage bestrijdend. Als leven de wet is, is het belemmeren van leven een zonde. Je mag fouten maken wat je wilt, maar weigeren te stromen is een ernstig vergrijp en op zelfmoord staat de doodstraf.

 

deTT O E V A L

Toeval is wat de wereld met ons doet. Zelf menen wij voortdurend iets met de wereld te moeten doen, maar soms komt het initiatief van de andere kant. Het is een uitnodiging, die ons verrast, maar vaak ook een leuke kans om te benutten. Het zinvolle toeval noemen we ook wel genade.
Als we het leven zien als een balspel, vervullen we verschillende rollen. Actief slaan we een bal, maar soms ook staan we af te wachten in het veld. Deze receptieve positie wordt geactiveerd door een bal die onze kant uitkomt. Dat moment kunnen we niet zelf bepalen, maar als het zich voordoet, moeten we het wel als kans erkennen en benutten. We vangen de bal en gaan er als een gek mee aan de haal.
Het toeval is receptief en dat is in ons overwegend assertieve bestel een wat hachelijke kwalificatie. Een markant mens dwingt immers het lot zijn succes af. Niks afwachten. Hier en nu moet het gebeuren. De receptieve houding van goed om je heen kijken en wachten op een goede kans, staat niet hoog genoteerd, althans niet in het ferme westen. De oosterling denkt daar anders over. Hij kent zijn plaats evenals zijn niet geringe verdiensten. Hij klimt niet gestaag en nijver op in de hiërarchie, hij wacht rustig af tot er een vacature vrijkomt aan de top. Geduld is zelfvertrouwen, moed in tijd.

 

DeUU I

Een ui is een aardig beeld van het zelf, dat je kunt zien als een integratie van fysieke vorm en persoonlijkheid, van lichaam en geest. Je kunt de ui afpellen – laag voor laag – en aan het eind houd je niets tastbaars over, of het moeten de tranen in je ogen zijn.
De buitenste schil is de eerste aanblik, de fysieke verschijning, de opperhuid, het zintuiglijk waarneembare, het lijf. Dit is je voertuig, je instrument in de wereld. De aardse dimensie. Van de persoonlijkheid is dit de sociale laag, de aangeleerde gedragscode.
De eerste rok daaronder is de mentale dimensie, hoe men denkt, wat men wil, hoe men leert en communiceert, wat voor plannen men smeedt en welke doeleinden men nastreeft, welke strategieën men volgt. Je sociale, instrumentele kant. Lucht. Veel lijkt hier bepaald door cognitieve kwaliteiten, breinfuncties. Talenknobbel of wiskundeknobbel.
Daaronder ligt het gevoel, de manier waarop men reageert, emotioneel in elkaar zit, welke al dan niet bewust drijfveren zich laten gelden. Temperament en seksuele verlangens. Trekken van vader en moeder. Jeugdtrauma’s die zich tot op hoge leeftijd laten gelden. Hier woelt hartstocht, passie. Water. Erfelijkeid speelt je hier parten. Je kunt er pas iets aan veranderen, als je de patronen als zodanig onderkent. En dan nog heb je misschien een therapeut nodig.
Nog een laag dieper kom je bij de ziel, je opdracht, je missie in dit leven. Ideeën,  idealen, intuitieve visies. Dit is je menselijke essentie. Vuur. Daar zit je in de kern van je wezen, je individuele essentie.

 

deVV E R L I C H T I N G

Het gaat bij verlichting natuurlijk om inzicht, om bewustzijn, maar is dat iets dat je moet zoeken of verwerven? Moet je ervoor in retraite of bij iemand in de leer? Is het afzien en oefenen? Of valt inzicht je ten deel als de tijd rijp is?
Ik denk dat verlichting niet kan worden afgedwongen door inspanning, want wat je dan bereikt is hooguit een verlicht ego. Wel kun je het pad effenen, de akker wieden, de ochtendstond voorbereiden. Daarnaast kun je een hoop afleren en je onthouden van allerlei verwarrende onzin. Dat geldt ook voor alle rituele toeters en bellen. Vrome blikken en gevouwen handen, rinkelende bellen, mantra’s, wierook – weg ermee. Wie denk je wel dat je bent, stink je niet als je op de pot zit?
De praktijk van alledag ons oefenterrein. Mocht je daaraan twijfelen dan moet je een keer een satsang meemaken van een of andere goeroe. Aan een tafeltje bij de deur verzoekt zijn echtgenote je met gedempte stem een niet onaardig bedrag aan Euro’s neer te tellen, daarna mag je je voegen in de zwijgende meute die met geloken ogen zit geschaard rondom een man in lotuszit. Als hij het tijd rijp acht, slaat hij zijn oogleden op, laat minzaam zijn blik glijden over de schare en fluistert: ‘Waren er nog vragen?’
Eigenlijk zit je bij zo’n gek al fout als je een vraag hebt, want alles is wat het is, dus wat zeur je nog? Maar goed, niet iedereen is zo ver als hij, niet iedereen heeft aan de voeten van een meester in India gezeten, dus hij is best bereid wat hints te geven. Bij voorkeur one-liners. Of het terugkaatsen van de bal: ‘Heb je daar zelf geen antwoord op?’

 

deWW E R E L D

Levend in een wereld van tweedelingen, onderscheiden we een binnenwereld en een buitenwereld. Ik zou zeggen dat het allebei wereld is, zoals de lucht in een vaas niet verschilt van de lucht eromheen. Het schijnbare verschil wordt bepaald door het gezichtspunt dat je kiest. Kijkt de vaas naar binnen of naar buiten?
Balinezen onderscheiden een kleine wereld – buana alit – en een grote – buana agung. De eerste is de zintuiglijke en sociale wereld die we allemaal kennen en waarover we praktisch en zakelijk kunnen praten. Dat ligt wat moeilijker met de grote wereld waarvan die kleine deel uitmaakt, want daarin leven demonen en goden, overledenen en andere onzienlijke entiteiten. De een heeft daar weet van, de ander niet. Sommige mensen kunnen in trance raken en dan die grote wereld betreden. Het lijkt erop dat de grote wereld een grotere bandbreedte heeft dan de kleine. De subtielere trillingen ontgaan gewone stervelingen, die immers ook doof zijn voor het gesnerp van een hondenfluitje.
Toegang tot het grotere geheel hebben we allemaal wel eens, als we ontspannen zijn en onze intuïtie ruim baan geven. Je mijmert over een vriend die je lang niet hebt gezien en dan rinkelt de telefoon… Je ontwaakt uit een droom en weet zeker dat er iets is met het familielid dat daarin voorkwam.
Ik zat me op een avond wat te vervelen, zittend in een stoel voor mijn huis, toen ik iemand zag staan onder de manggaboom. Het was niet iemand met een solide lichaam, meer een wolk in de vorm van een mens, maar ik herkende hem wel. Het was mijn huisbaas die kort tevoren was overleden. En hij keek heel sip. Hij had zo graag bij ons gezeten, maar dat kon nu niet bij gebrek aan een kont om op te zitten.

 

deXX

Uiteindelijk is het bestaan een mysterie. Dat geldt ook voor de ruimte, het leven en de mens. Wel kunnen we ons best doen het mysterie wat terug te dringen en we weten al veel van het hoe en als dit wat dan, maar prangende vragen over het waartoe en waarom, kortom over de zin van het leven, blijven onbeantwoord. Er zijn wel vermoedens, maar geen zekerheden. Maar is dat erg? Waarom zouden wij moeten tobben over iets dat ons boven onze pet gaat? We gaan toch ook niet hyperventileren als we niet weten hoe ons hart slaat?
Maar vreemd is het natuurlijk wel dat we een verstand hebben om vragen te stellen die we niet kunnen beantwoorden. Dan hebben andere schepsels het gemakkelijker. Die leven maar onbekommerd voor de vuist weg en zonder op hun nagels te bijten. Een instinct dat ze vertelt hoe en waar te paren. Kom daar bij ons mensen eens om. Mysterieus is dus niet het bestaan zelf, maar ons vermogen het als een mysterie te zien.

 

deYY O G A

Yoga is gymnastiek met pretenties. Natuurlijk is er niks tegen lichamelijke oefeningen, want het lijf is een kostelijk instrument en als je dat een beetje in vorm houdt, is dat heel loffelijk. Maar dat je op je kop moet gaan staan of een acrobatische toer moet bouwen om te ontdekken wie je bent, wil er bij mij niet in. Dat zijn allemaal ego-manoeuvres: kijk mij eens interessante dingen doen.
Doe gewoon, zoek waarheid, wees eenvoud. Durf je toe te vertrouwen aan wat er was voordat jij er was en ook nadat je van het toneel bent geveegd er nog zal zijn, zij het in andere vorm. Wees een golf, leef meeslepend, maar verbeeld je niet dat je iets anders bent dan een tijdelijke, verglijdende vorm van water. Spiegel je aan de golf, want hij leeft zich uit en is niet bang te verdrinken. Achterberg schreef: ‘De mens is voor een tijd een plaats van God.’ Je bent dus lang niet mis, want zee. En tegelijkertijd ben je zo goed als niets, een futiele beweging. Dat kun je zien als een enorme bevrijding. Het leven kan zo veilig zijn en zo ontspannen, als je je realiseert dat je er alleen maar hoeft te zijn, spelend met je mogelijkheden, dansend en ademend, Schepper in licentie.

 

deZZ E L F

Wie wij zijn? Wie zouden we anders kunnen zijn dan ons Zelf? We worden als individu geboren en we gaan in eenzaamheid dood, maar ook in de tijd daar tussenin worden we geregeld op ons zelf teruggeworpen. Er leven momenteel zes miljard zelven op aarde.
Maar behalve uniek zijn we ook onderdeel van een soort. Die verwantschap is zo troostend dat we geneigd zijn op zoek te gaan naar een heel bijzonder maatje, een soulmate op wie we onze eigenliefde kunnen projecteren. De natuur heeft het zo ingericht dat we soms verliefd worden en gaan houden van een medemens. Dat is een kwestie van hormonen, maar we weven er hele dromen bij, het alledaagse ontstijgend. ‘This love must have been made in heaven.’
Aan de basis van die uitgaande liefde staat een andere liefde, namelijk die voor het Zelf en derzelver representant: het aardige individu dat je in de spiegel aankijkt. Dat zou je een ingaande liefde kunnen noemen. Er zijn zelfs mensen die masturberen definiëren als de liefde bedrijven met je enige echte geliefde.
Eigenliefde wordt aangezien voor egoïsme of autisme. Het vooroordeel is dat je een ander nodig zou hebben om gelukkig te worden.
Tevreden met wat het geval is, kun je pas zijn als je genegenheid kunt opbrengen voor jezelf en voor je soortgenoten. De eerste verantwoordelijkheid ligt bij jezelf, het meest nabije werkterrein. Pas als je je eigen zaakjes een beetje op orde hebt, kun je eens verder kijken en zien of je iemand anders ook gelukkig kunt maken. Desnoods stel je je kandidaat voor de gemeenteraad. Maar meestal loop je eerder stuk.

 

 

 

Gepost in Columns | Getagged , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Jerzy Kosinski, door Christian Oerlemans

One day he trapped a large raven, whose wings he painted red, the breast green and the tail blue. When a flock of ravens appeared over our hut, he freed the painted bird. As soon as it joined the flock a desperate battle began. The changeling was attacked from all sides…

Inderdaad, uit ‘The painted bird’ van Jerzi Kosinski, het boek waarvoor hij met de dood bedreigd werd door Poolse immigranten in Amerika, omdat hij een wrang beeld schetste van de domme, wrede en kortzichtige Poolse boeren tijdens WO II.

De geverfde vogel werd door zijn soortgenoten gruwelijk vermoord. Kosinski koos deze metafoor, geïnspireerd door een toneelstuk van Aristophanes waarin de Griekse dramaturg vogels opvoert om menselijk gedrag aan de kaak te stellen op een onschuldige manier, in “a land of easy and fair rest, where man can sleep safely and grow feathers”(sic).  Ik herlas het boek omdat het zo onbarmhartig vertelt hoe slecht, wreed, intolerant, afgunstig en mislukt de mens is. Als er een ‘schepper’ is, dan moet deze zich wel voor de kop slaan van spijt. Allemaal verzuipen, zoals tijdens de zondvloed, dat heeft niet geholpen. Als we allemaal afstammen van Noach, dan moet deze man wel erg slechte genen hebben gehad.

In Kosinski’s boek zien we de mens door de ogen van een jongetje van zes, met zwart haar en donkere ogen, in een botte wereld van boeren met blauwe ogen en blond haar. Een vluchteling. Een verschoppeling die regelmatig wordt geslagen, afgebeuld, verjaagd en seksueel misbruikt. Dat mag, omdat hij anders is. Als kind accepteert hij dit. Zo is de wereld nu eenmaal. Waar hij verschijnt wendt men de ogen af, een zigeuner, kind van de duivel, daar laat men de honden op los. Maar het kind weet zich te handhaven, vindt steeds weer in een dorp een ‘beschermheer’ waarvoor hij slavenarbeid verricht en zo overleeft hij de oorlog. Dan is hij 11 en nog vrijwel even groot als toen hij 6 was. Hij is inmiddels zijn stem kwijtgeraakt (kan dus niet meer gillen of protesteren of door verbale communicatie bewijzen dat hij ook een mens is) en komt terecht in een weeshuis voor verloren kinderen. Zijn grote vriend wordt een wat oudere jongen die ‘de stille’ wordt genoemd omdat hij nimmer een woord zegt. Terwijl goedwillende zorgverleners voor de onhandelbare kinderen ouders zoeken, of gewoon maar een thuis, zwerven deze op straat in het oorlogsmanke Warschau. Op een dag gooit de jongen op de markt (waar ze voedsel stelen) per ongeluk een groentekar om en wordt door de marktkoopman volledig in elkaar geslagen zodat hij dagenlang niet rechtop kan lopen. De marktkooplui komen ’s ochtends met hun koopwaar uit de omgeving. Met de trein. Over hetzelfde spoor waarover de transporten met ongewenste mensen naar de vernietigingskampen hebben gereden. Er is een oude wissel, niet meer in gebruik, waar de rails afbuigt naar een ingestorte brug over de rivier. Op een nacht zetten de jongens – een idee van ’de stille’ – de wissel om en wachten af. In de vroege ochtend komt de trein volgeladen met boeren kooplui voor de markt. In een apocalyptische scene ontspoort de trein en de locomotief sleurt de wagons mee de rivier in. Hoe ontredderd, teleurgesteld en boos zijn de jongens als later blijkt dat ‘hun’ marktkoopman gewoon ongedeerd op de markt blijkt te staan. Alles voor niets geweest. Het misvormde denken van kinderen, door verkeerde voorbeelden, door pijn en straf en kansloosheid, waar kennen we dit van? En later, als beide ouders van het jongetje nog blijken te leven. Met tegenzin komt hij in een gezin waarin nog een broertje blijkt te bestaan van 4 jaar. Dit broertje irriteert hem mateloos, dus draait hij de kleuter een armpje om tot het krak zegt. Zonder enige wroeging of spijt. Moeten we het kind hierom veroordelen?

Het is een boek van deze tijd, hoewel geschreven in de jaren ’70. Met de stromen vluchtelingen op mijn netvlies en de recente waanzin in Parijs heb ik ‘The painted bird’ weer uit de boekenkast getrokken. Mijn God, zo die al bestaat, wat een hopeloosheid. Het jongetje leert bidden en er wordt hem verteld dat hoe meer je bidt hoe meer ‘days of indulgence’ je zult bekomen. Hij bidt en bidt, blijft er nachten voor wakker. Maar op een dag vraagt hij zich af waarom God niet alle mensen blond haar en blauwe ogen geeft, dat zou het probleem immers oplossen; iedereen ‘days of indulgence’. In de huidige tijd zou je willen bidden dat God iedereen zwart maakte, zoals we van oorsprong allemaal zwart geweest zijn, omdat de moderne mens, volgens DNA-onderzoek, ongeveer 200.000 jaar geleden ontstaan is in Afrika. Pas 40.000 jaar geleden kwamen de eerste vluchtelingen naar Europa. De mens is zich als primaat meer en meer gaan onderscheiden van andere zoogdieren door intelligentie, door geestelijk bewustzijn. Dat heeft de soort twee dingen gebracht: uitvindingen – zoals bijvoorbeeld de Kalashnikov en de atoombom – en Goden. En daarmee is het vreselijk misgegaan. Want met een God als back-up kun je zonder wroeging of spijt de wapens opnemen. Er staan immers genoeg aanwijzingen en voorbeelden in de heilige geschriften. Dood aan de anderen. Aan de anders gekleurden, aan de geverfde vogels.

Ja, ik zou zeggen, allemaal Jerzy Kosinski nog eens uit de boekenkast pakken.

Gepost in Column Oerlemans | Getagged , , | Plaats een reactie

De Muur, door Kolja Aertgeerts

Hieronder het eerste van drie verhalen van Kolja Aertgeerts die zich afspelen rondom een muur. De muur in kwestie (zie foto) bestaat echt. En het verhaal speelde een rol aan het einde van zijn huwelijk. In de twee afleveringen die volgen, zullen telkens andere mensen een ander soort cruciale ervaring hebben na een confrontatie met de muur.

Kolja Aertgeerts (Antwerpen) verspilde zijn jeugd met rondhangen en occultisme. Eind jaren negentig werkte hij mee aan een notoir literair magazine terwijl hij eigenlijk moest studeren. Daarna verrichtte hij per ongeluk allerlei jobs. Tegenwoordig gelooft hij dat schrijven zijn roeping is. Hij probeert die waar te maken door middel van korte verhalen voor obscure blaadjes en romans die langzaam maar zeker naar literatuur beginnen te neigen. Verder tekent en schildert hij, maakt hij videokunst en gaat hij met tegenzin naar industrial optredens. Hij hoopt, voordat hij doodvalt, uit nihilisme een verlichtende waarheid tevoorschijn te toveren, en die waarheid mag religieus zijn. In 2012 verscheen bij Uitgeverij Macc zijn debuutroman Igor.

I

Uiterlijk was Emke een bepaald type. Ze leek om niets te geven, met haar sigaretje en haar laarsjes en haar blonde, gezonde haar wat scheef bijgeknipt om toch iets onregelmatigs aan haar schoonheid toe te voegen. Innerlijk was ze natuurlijk een bang en onzeker meisje, en overgevoelig zoals al mijn modellen. Het is dat spanningsveld tussen binnen en buiten, onschuld en bevlekking, angst en verlangen, dat ik graag op foto vastleg.

Mijn portfolio bulkt van de schone gezichtjes. Hier onderaan een foto van een meisje met een kinderlijk zilveren diadeempje, dat ik op een andere foto, waar ik het lichaam wilde laten spreken (vaak zijn het ook danseressen) onherkenbaar heb gemaakt met behulp van een sluier. Verderop heb ik de sluier opnieuw gebruikt. In dat geval was mijn model een Braziliaanse. Bij haar gaat het donkerbruin van haar huid in dialoog met het wit van de maagdelijkheid en met het grijs van de grafstenen om haar heen. De stralende zon maakt het geheel belachelijk en unheimlich tegelijk. Hier weegt de diadeem zwaar boven een rosse bos krulhaar en een onzeker voorhoofdje. Groene, enigszins angstige ogen maken het beeld compleet, want ze houdt een opgezette adelaar in haar bleke handen. Een zwarte doek waaiert langs de ruïnes op de achtergrond. Zo staat alles in dreigende beweging bevroren. En deze hier weigerde de sluier. Omdat ik bleef aandringen staan haar ogen zo vurig als je hier kunt zien. De wind komt van achter en het licht van voren, en de menhir – die wel een verbeelding van haar energie lijkt – rijst in het midden van de compositie als een waarschuwende verticaal achter haar op.
Krachtige oude plekken lenen gedwee hun sfeer aan mijn beelden. Ook zij onderwerpen zich aan de technologie, net zoals de meisjes die, eenmaal bedwongen door een sluier en bruidskleed, des te liever uit de kleren gaan. De foto’s vertegenwoordigen macht: de mijne, maar ook die van mijn modellen. We gunnen het elkaar, terwijl het kerkhof, de menhir of de grot als het ware in een jaloerse, machteloze achtergrond veranderen.
Je zou er duizelig, of moedeloos, of simpelweg geil van kunnen worden. Dat is de kunst van mijn fotografie. Maar dan is er dat album van Emke en de nis in de hoge muur – mijn beste foto’s, al zeg ik het zelf. Ik weet niet wat ik ermee aanmoet. Als ik het album doorblader is het vluchtig, ik geef de beelden geen kans op me in te werken. Misschien is er inderdaad iets wat ik niet durf te zien.

Ze was me al opgevallen toen er van laarsjes en een scheve haardos nog geen sprake was, Emke met de eenvoudige naam die haar onschuld nog beklemtoonde. Ze was studente Vrije Grafiek met een voorkeur voor theorie boven praktijk (omdat ze niet zo veel talent had, bedacht ik me, na haar werk te hebben bekeken). Ze was intelligent, en droeg een tijd een kettinkje met een kruisje, maar toen ik haar er later naar vroeg, was het verdwenen. Ze zei me dat ze het alleen in het begin van het semester gedragen had maar daarna niet meer omdat ze er steeds maar over aangesproken werd. Het betekende niets voor haar, maar haar diepgelovige ouders zagen haar er graag mee naar haar studentenkamer vertrekken.
Ze was snel een type geworden, iets wat alle meisjes in het kunstonderwijs onvermijdelijk overkomt. Ik ken ze allemaal en weet ze allemaal naar hun aard te bespelen. Sommigen zijn op een leeftijd dat ze zeker willen zijn dat ze zo mooi zijn als ze denken. Doordat ze  zich willen blootgeven, ontdek ik ze of vinden ze hun weg naar mij. Sommige willen hun onzekerheid compenseren. Ze voelen zich lelijk en komen naar mij om door mijn oog mooi gemaakt te worden.
Ik dacht over haar na terwijl ik Emke door het raam van het klaslokaal observeerde. Hoe ze stond te praten met haar vrienden en niet zo hard schaterde als de anderen, hoe vaak ze de hand naar haar hart bracht als ze een of andere emotie wilde verbergen. Toen ik eenmaal een paar keer met haar gesproken had, begreep ik het: ze wist al dat ze mooi was, maar het was haar innerlijk dat ze wilde ontdekken en ontbloten, om er zeker van te zijn dat dat ook schoon was. Dat was het wat ze de wereld wilde tonen: een zuiver innerlijk. Dit waren mijn woorden, niet de hare, maar ze ontkende het niet. Ik zou het vinden en het voor altijd vastleggen, zwoer ik, terwijl ik haar koele vingers in mijn handen hield en haar diep in de ogen keek in de middeleeuwse bierkelder waar we hadden afgesproken. De ober stak het kaarsje tussen ons aan en zette onze wijntjes neer. Zo werd ons uitstapje vastgelegd.

II

Ze had een witte poncho aan. Ook haar oosters aandoend broekpak, waarvan ze de bolle pijpen in haar bruine laarsjes had geschoven, was verblindend wit. Ze dossen zich wel vaker uit zoals ze op de foto willen, en misschien was er wel iets mee te doen, met dat wit, in dialoog met het groen van de Ardennen en het ruïnegrijs dat we er ongetwijfeld zouden aantreffen. Ik heb wel altijd een extra paar laarzen bij me, zodat ze hun schoeisel niet door de modder hoeven te verpesten, en verder mijn koffer met sluier, diadeem en een selectie kleren waarmee ik hen zo aan kan kleden dat ook hun eigen contrasten aan het licht gebracht kunnen worden.
Het was een rit van meer dan twee uur. Ze had al haar witte tanden bloot gelachen toen ze instapte, maar toen we eenmaal de stad achter ons hadden gelaten, was haar vrolijkheid veranderd in een gesloten peinzen. Mijn grappen leken het alleen maar erger te maken. Los van haar omgeving waar ze een valse kracht uit haalde, werd ze toch een beetje onzeker over de identiteit die ze zich aangemeten had. Zo kwam ze alvast wat dichter bij de waarheid die ik hoopte vast te kunnen leggen.
Toen de poncho gedeeltelijk van haar schouder gleed en met de pompons op de versnellingspook belandde, legde ik hem weer voorzichtig om haar hals. Ze glimlachte kuis en zei dat ik maar op de weg moest letten. Er zat veel overtuigingskracht in haar stem. Eindelijk was de mij bekende spanning in de auto verschenen. Het spel was begonnen en ik was aan zet.

Ik vertelde haar over Nietzsche en de dood van God, wat haar verraste. Zoveel wist ze nu ook weer niet van filosofie, zei ze. Ze keek wat misnoegd toen ik haar vertelde over de heerlijke godverlatenheid van deze wereld, dat wij de aarde erfden van een fantasietiran die onder het oog van de wetenschap en de menselijke intelligentie was vervlogen als damp. Wat er achterbleef was van ons, helemaal van ons, om ermee te doen wat we wilden. Het leven was een licht tussen twee duisternissen en het stond ons vrij de zon en elkaar zo vaak op te zoeken als we wilden, te dansen op de graven en de oude tempels, te lasteren door ons naakt op het oude altaar te leggen en ons over te geven aan oude, dierlijke passies, die we verfijnden en kanaliseerden tot de enige kracht die nog te kennen viel, een kracht zonder gezicht, zonder lange baard, zonder wolkjes en rijstpap: seks.
Ze werd een beetje rood. Die kleur vervaagde langzaam, terwijl achter haar profiel een landschap van weide, heuveltjes en bos voorbijgleed. Nu leek ze een beetje op een beeldje van een godsmoeder in een kapelletje, bleek en onbewogen als goedkope plaaster. Door zich die uitdrukkingsloosheid aan te meten, slaagde ze erin mij even af te stoten. Ik moest inderdaad de weg in het oog houden. Ik zette iets van Bach op om de plooien glad te strijken.

Natuurlijk had ik haar kunnen meenemen naar een van de mij reeds bekende oude kerken, afgelegen kapellen, menhirs en dolmens, dode bomen en grotten, om daar onze sessie te houden. Het weer was heerlijk en we beschikten over een zee van tijd. Toen we voorbij een bepaald dorpje reden, moest ik denken aan het plezier dat ik daar beleefd had met de Braziliaanse Pamela, en aan hoe zacht en droog het gras toen was geweest, en hoe heerlijk het is als de zon op je blote kont schijnt en je donkere lippen proeft die smaken naar witte wijn. Maar voor de onderkoelde Emke leken mijn vertrouwde plekjes ontoereikend. We doken het stomende landschap in. Zelfverzekerd nam ik alle bochten, hoewel ik deze streek nooit eerder had verkend.

 

III

Het weer was omgeslagen. We stonden stil op een hoogte met aan de ene kant een prachtig oud dorpje, compleet met een kasteel en een nederige kerk onder de donkere wolken, en aan de andere kant een vallei met wat heuvels en bosjes. De striemende regen, die banen trok over de ramen en Bach overstemde, kon niet verbergen dat er iets merkwaardigs was aan die vallei. Uit het omliggende woud strekte zich een langwerpige heuvel uit. Deze was aan het eind gekroond met struikgewas dat tot in de velden beneden reikte. Daar waren koeien te onderscheiden als grijs met witte vlekken in de modder. Het hoogste gedeelte van de lange heuvel lag halverwege en was alleen getooid met een dode boom. Het leek alsof aan een van de takken iets als een schommel hing, of een doek aan een touw. Dat punt leek goed bereikbaar, want een smalle asfaltweg verdween in de juiste richting uit het zicht en een lijn van begroeiing, die wel iets weg had van een haag, liep over de rug van de heuvel alsof ze een pad verborg. Het leek er sterk op dat ik neerkeek op een oude weg die naar een oude plek leidde. Ik probeerde te denken als een primitief mens. Als ik ergens zou willen feesten rond een menhir dan zou het daar zijn, misschien wel precies daar waar die dode, grijs met witte boom stond. En als ik ergens Emke zou kunnen vastleggen zoals ze het verdiende, dan zou het daar zijn. Maar eerst zou het weer moeten opknappen. Het werd nu echt donker, ook al was het nog geen middag. De voorbijtrekkende wolk was grijs geweest, de wolk die naderde was zwart. Ik hoorde Emke een kreetje slaken. Ik volgde haar blik omhoog en begreep haar beklemming. De wolk die zich over de horizon uitstrekte en bliksem in zich droeg, en uit de beboste heuvels oprees alsof zich erachter een donderende zee tegen de klippen wierp, leek sterk op een adelaar die zijn vleugels over de ronding van de wereld sloeg. Emke had meer fantasie dan ik had verwacht. Ze joeg zichzelf angst aan. Als ik die angst zou kunnen vangen onder de dode boom, met de zachte en toch dreigende golven van de bossen erachter en het frisse blauw en regengrijs van de hemel erbij, dan zou de tocht geslaagd zijn. Neuken zou er waarschijnlijk niet inzitten. Dat had ik ondertussen wel ingezien.

Het ding aan het touw was een vieze tak zonder duidelijk nut. We hadden meteen wat foto’s genomen van haar in haar witte kleren. Die kon ze trots aan haar vriendinnen laten zien. Maar die waren niet van het soort dat ik verlangde. Ik had de antieke koffer met de kleren meegezeuld en hem met tegenzin een plekje gegeven in het natte gras. Emke stond tegen de boom geleund en keek voor zich uit. We waren helemaal verzonken in het landschap. Onze doortocht over het paadje was dankzij de hagenrijen alleen voor de kraaien zichtbaar geweest. Niemand wist dat we hier waren. Elk woord en elke handeling werden belangrijk.
Ik naderde voorzichtig met de sluier en de jurk. Ze aanvaardde de outfit beleefd en terwijl ze zich verkleedde, draaide ik me om. Wolkenflarden gingen opzij voor de zon. Op het moment dat een spel van licht en donkerte de natte, kale boom in vuur en vlam zette, vroeg ik haar te knielen onder de hangende tak alsof ze iets verloren had. ‘Hier ligt je geliefde begraven. Zoek hem,’ zei ik.
Ze begroef haar handen in het hoge gras. Het mechanische klikken van mijn toestel klonk vreemd in de stilte. Pas toen ze zich wat verward weer oprichtte, niet helemaal zeker of ze met de vertoning mocht ophouden, had ik haar te pakken zoals ik het wilde. Alles kwam samen zoals het moest en het beeld kon alleen maar perfect zijn. Ze schoof de sluier opzij met haar blanke ellebogen omhoog, waardoor haar armen een vragende opening vormden. Haar handen waren vuil door de modder, haar blauwe ogen stonden bijna smekend, angstig, onzeker. Haar lippen gingen van elkaar. Ik antwoordde met het ratelen en klikken van mijn toestel. De juiste sfeer was er nu en dat voelde zij ook. Ze schurkte zich tegen de boom. Haar tepels werden zichtbaar door de stof die steeds natter en vuiler werd.

Ze verzette zich niet toen ik haar ontdeed van haar bovenkleding en haar laarsjes, haar gezicht ontblootte en haar hoofd tooide met de diadeem. Daar stond ze onder de dode takken, als een indianenkind in de volle kracht van haar jeugd, en keek trots in de lens. Het juweel schitterde. De camera klikte keer op keer. Misschien zou er toch nog geneukt worden.

Toch niet. Ze keerde zich van me af en keek verlangend naar haar laarsjes en poncho. Ik begon aan een verhaal om te voorkomen dat de spanning toe zou nemen. Zo bleven haar uitdrukkingen vloeibaar. Het contrast tussen haar gezicht en het onbewogen landschap was een lust voor het oog van de camera. Ik vertelde dat dit zeker een sacrale plek was geweest. Op zulke plaatsen is een lichaam het schoonst. De dansen die hier plaatsvonden in verloren eeuwen waren ongetwijfeld naakt en erotisch geweest. En zij die dansten waren in vervoering geweest, misleid door fantasie en vol onbegrip over de wereld zoals hij werkelijk was, verleid tot dansen en tot copuleren, de daad die het voortbestaan van de soort garandeerde. Wat een schitterende illusies werden er in deze wereld gesponnen. Het was het samenspel van het licht, het landschap en de prikkelende krommingen van de heuvels en de vegetatie dat de magie te voorschijn riep. Althans, zo ervoeren de oude volkeren het toen ze nog geloofden in goden en demonen en elfjes. Nee, tot zulke magie stolden de elementen niet meer. Maar een perfecte foto van dat tastbare en zichtbare distillaat van een moment, van die alchemie van lichaam en landschap en technologie, gezoet met de oprechtheid van een jong meisje, dat was de voleinding van alle fantasie. En zo ben jij in mijn lens gevangen, Emke.
Ze deed een stap opzij, waardoor mijn hand van haar heup gleed.

IV

Voor het eerst voelde het alsof ik een verhaal binnenging dat ik niet zelf verzonnen had, een werkelijkheid die alle verzinsels oversteeg. Deze werkelijkheid manifesteerde zich als een massieve muur, met in het midden een hoge nis, ondersteund door een Romaanse boog die de laatste zonnestralen ving in haar afgeronde wanden. Vanaf de rand van de muur liepen de uitlopers van struiken naar beneden, als blinde, tastende toeschouwers. Maar in werkelijkheid waren er maar twee toeschouwers: Emke en ik. En dan waren we hier ook nog elk alleen. De nis was bijna zo hoog als de muur. Op de grond werd ze omsloten door een halve cirkel van een tiental grote, platte stenen. Daarop stond Emke, met haar kin naar de lege boog gericht. In de halve cirkel had ooit water gestaan, dat bleek uit de kluitjes riet die de grond verstikten. Verderop klonk het klateren van een beekje.

Niet ik, maar Emke had deze plek ontdekt. Nadat mijn laatste pogingen om onze sessie nog mooier te maken mislukt waren, liepen we in stilte het smalle pad weer op. Ik had geen haast en slofte enkele meters achter haar aan. De koffer woog zwaar. Plots dartelde ze naar de rand van het pad en verdween in de haag. Ik riep haar na dat ze moest oppassen, want het was me op de heenweg al opgevallen dat de heuvel daar een onverwachte duik maakte, bijna alsof hij daar was afgesneden. De velden lagen wel tien meter onder ons. Omdat ze niet meteen terugkwam, ging ik haar achterna. Nee, ze was niet gevallen en had ook geen plas moeten doen. Ze zat geknield op een stenen rand boven de bescheiden afgrond. Ik was verrast hier een dergelijk bouwwerk aan te treffen. Hoewel ik last heb van hoogtevrees, waagde ik een blik naar wat haar daar beneden zo aantrok. De stenen rand bleek de bovenkant van een heuse muur te zijn. De bouwstijl kon ik niet meteen benoemen, maar het was iets ouds. Beneden ontwaarde ik nog sporen van architectuur, maar de begroeiing hinderde het zicht. De lange schaduwen vormden patronen die alles nog mysterieuzer maakten. Ook Emke vond het een goed idee om een weg naar beneden te zoeken en te gaan kijken wat er verder viel te zien.

Het was ploeteren, vooral vanwege die koffer. Maar plots kwam er een einde aan het bosje dat ons het zicht ontnam. Emke betrad de open plek als eerste. De muur rees ongenaakbaar en onverwacht op. Maar de grootste verrassing was de nis. Zij was het ware gelaat van deze heuvel. De plek van de oude riten had niet aan de oppervlakte gelegen. Ze lag hier, verborgen in de koele diepte. Ik had het helemaal mis gehad. We betraden een stilte die ik niet durfde te verbreken. Emke was een vreemde schaduw geworden, daar op haar steen. Zij was hier meer thuis dan ik. Even had ik geen macht over haar of over mezelf. Het was aan mij en mij alleen om dit moment voor mij terug te winnen. Anders zou de muur het overnemen. De lege nis zou ons overheersen. Ik moest foto’s nemen.

Emke verkende de plek. Nu we hier al een tijdje vertoefden, was mijn angst veranderd in iets anders, het was me niet duidelijk wat. Waar kwam mijn onrust uit voort? Was het omdat het licht spoedig verloren zou gaan en ik me zou moeten haasten? Of omdat ik een tempel was binnengegaan in een land waarvan ik de gewoontes niet kende? Ik nam foto’s van de nis. Enkele nam ik gehurkt, zodat de hoogte van de leegte tot zijn recht kwam. Andere nam ik niet alleen om esthetische redenen, maar ook als documentatie. Want dit was een ongewone plek, waarnaar ik later onderzoek zou willen doen. De bodem van de nis was vlak en meer dan een meter diep. Ze was zeker niet altijd leeg geweest. Het stuk riet dat tot aan die plek doorliep vertrouwde ik niet. Waarschijnlijk stond er nog wat oud water in. Dus gebruikte ik de telelens om de eigenaardigheden van de muur vast te leggen. Ondertussen hervond ik mijn kracht.

Emke keek me bevreemd aan toen ik begon te praten. Ik vertelde hoe de muur, die fatale muur waar iedere fantasie op stuksloeg, mij met ontzag vervulde. Ze knikte en eindelijk leken we elkaar eventjes te begrijpen. En de nis, was het niet toepasselijk dat ze leeg was? Want welke afbeelding van welke god zou er nog een plaats in vinden? Weer kwam ik terug op Nietzsche en de dood van God en de zalige verlatenheid van de wereld, waar wij tweeën als Adam en Eva nu voor stonden. Maar God had hier geen gezicht of stem meer, of kracht. Alle kracht was aan ons mensen gegeven, niet in het minst de kracht om betekenis aan de dingen te geven, ook waar er geen betekenis was. Ondertussen haalde ik mijn toestel tevoorschijn. Ik keek op naar het licht van de ondergaande zon en naar de nis die ervan vervuld was. Emke’s haar vlamde met datzelfde rood. Ik opende mijn koffer en ik beval haar de sluier om te doen en in de nis te klimmen.

Ze moest huilen. Dat begreep ik. En kwaad was ik helemaal niet, verklaarde ik. Ik moest streng zijn, zoals op een examen. Dit was voor mij ook niet prettig, maar ik zou haar troosten zodra het voorbij was.
De jurk en de sluier had ze volgzaam aangetrokken. Tot op dat moment was er nog geen vuiltje aan de lucht geweest. Maar toen ze het riet moest oversteken, verstijfde ze ter plaatse, terwijl de zon zich een weg baande naar beneden. Ze mocht de boerenlaarzen aandoen, als ze wilde, dan hoefde ze niet op blote voeten door het nat. Maar ze weigerde. Ik duwde haar zachtjes in de rug, tussen haar schouders, zoals je een halsstarrig paard op weg duwt, en maakte een grapje. Toen kwamen de tranen, zonder snikken of ander drama. Ze vielen me pas op toen ze onder de sluier vandaan kwamen om op de stenen uit elkaar te spatten. Op mijn vragen wilde ze niet antwoorden. Wat was er mis? Vanwaar die plotselinge angst? Verlangde ze misschien naar het kettinkje met het kruisje dat ze in het eerste semester had achtergelaten? Wilde ze niet meer met haar zuivere ziel op de foto? Eén foto met en een zonder sluier, meer vroeg ik niet. In de nis, opgericht als een smeekbede. Gekleed in de door modder besmeurde jurk, het gezicht nat van de tranen, en de borsten net genoeg zichtbaar om een zweem van erotiek te suggereren. Een witte gedaante, ontdaan van alle overbodige symboliek zoals kruisjes of pentagrammen of runentekens. Een sexy meid, droef en teder, die zich waagde in de massieve leegte waar alleen het gevaar van onze eigen illusies dreigde. We zouden haar vullen, die nis. De rode gloed wachtte op haar. Het zou perfect zijn. Ik duwde haar nog harder en ze viel languit in het riet. Er lag inderdaad nog water daar beneden, water en modder. Mijn schoenen moesten er dan maar aan geloven. Ik ging haar achterna toen ze van me weg kroop en hielp haar de juiste richting te vinden. Het water doorweekte mijn sokken. Ze maakte zich slap en zwaar, maar ik slaagde erin haar tot aan de muur te slepen. Het riet prikte in mijn kuiten. Ik vroeg me af waarom ze niet om deze belachelijke situatie kon lachen. Maar zelf lachte ik ook niet. We waren er bijna. Ze moest alleen nog maar dat metertje klimmen. De nis wachtte af, veranderde niet. Ik duwde en trok en probeerde haar zelfs op te tillen, maar het lukte me niet Emke in de nis te krijgen. Uiteindelijk zakten we zij aan zij tegen de muur. Het licht was verdwenen.

 

V

Het werden de beste foto’s die ik ooit genomen heb. Zelf heeft ze het album nooit ingekeken. Ik vraag me soms af wat de laatste woorden waren die we wisselden in de minuten voor haar inzinking. We hadden het over de geweldige leegte gehad, over die overweldigende vrijheid die ons mensen in een extase van wellust zou verbinden, mochten we allemaal maar dezelfde moed hebben om de wereld te grijpen en te nemen, haar te zien zoals alleen wij mensen dat kunnen. Gebogen over een goede steak of een lekker lichaam, kijkend in een onverwachte afgrond of genietend van de perfecte foto, zo zouden we onze dagen kunnen slijten. Geen muur zou onze verlangens kunnen stuiten.
Zulke woorden moeten het geweest zijn, die wij spraken. Maar ergens was die werkelijkheid, waar twee mensen tijdens het vallen van de avond samen kwamen bij een bijzonder bouwsel, veranderd in een nachtmerrie van een worsteling en witte, scheurende zijde. Lang zocht ik naar een oorzaak hiervan, naar een schuldige. Ik besloot dat elk langdurig contact van twee zo verschillende psyches wel explosief moest eindigen. Bovendien was zij, alle artistieke schijn ten spijt, een hysterica die ergens in een kneuterig dorpje een onverwerkt religieus trauma had achtergelaten. Ik kreeg een bevestiging van dit vermoeden toen een medestudente van haar, die me assisteerde in het atelier, me wijzer maakte over het lot van de mooie Emke, die zo onverwacht van school verdwenen was. Aanvankelijk had ze nog contact gehouden met enkele vriendinnen. Die wisten dat ze lang bij haar ouders zou blijven, omdat ze de sfeer in het dorp nog steeds verstikkend vond. Een paar keer was ze teruggekeerd naar haar studio en had ze geprobeerd de draad van haar studies weer op te pikken. In het café was ze weinig spraakzaam en niet erg onderhoudend. En zedig, vooral heel zedig. Uiteindelijk kwam ze niet meer terug. Wat haar vriendenkring vooral verbaasde waren de geruchten die de ronde gingen doen. Niet alleen psychiaters, maar ook een heus gesticht speelden nu een rol in het verhaal van Emke. Eén van haar medestudenten maakte nog een omweg tijdens een feestbezoek aan Amsterdam en zocht haar op. Ze kwam terug met een beschrijving van een bleek, mager en gebroken poppetje met een kettinkje met een kruisje om haar hals en onzekere woorden. Het kapsel was niet langer asymmetrisch. Het gesticht was een oud klooster, zo een met torentjes en Romaanse bogen.

Voorzichtig stelde ik de studente wat vragen over Emke’s interesse voor fotografie, maar de scherpzinnige meid liet niets los waaruit kon blijken of ze ooit iets over onze sessie had losgelaten. Toen ik vroeg of zij interesse had in fotografie werd ze al veel loslippiger. Bij een glas rode wijn toonde ik haar het album. Al bij het zien van de eerste foto’s sloeg ze de hand voor haar mond. Emke’s blauwe ogen waren kil en uitnodigend als Zweedse meren en haar borsten werden het middelpunt van primitieve landschappen. Ik verzekerde de studente dat het inderdaad Emke was en sprak over de magie van de lens en zelfs over de ziel. Verderop in het boek zaten enkele foto’s van een stenen constructie, die in de hoogte onder onkruid verdween, van wat bossen riet, van een leeg vloertje en van wat lange grijze stenen in het gras. Ik sloeg het album dicht. Ze legde haar hand op mijn dij, dichtbij mijn kruis. Ik legde het album op de salontafel. Ging ze maar weg.

Eindelijk is ze weggegaan. Onze sessie zal volgende week ergens plaatsvinden, in het atelier desnoods. Er is nog wijn over. Met haar glas ga ik meteen naar de wasbak, spoel de lippenstift van de rand en zet het terug in de kast. Mijn eigen glas was ik niet uit. Ik giet er het laatste restje verzuurde wijn in. Opnieuw neem ik het album ter hand. Er staat nu een rode vochtring op de kaft. Ik sla het open en kijk weer naar de foto’s van de lege nis. Bang ben ik er niet meer voor, nu de afstand in tijd en ruimte zo groot geworden is. Als het al angst was die ik voelde. Had ik het geen ‘ontzag’ genoemd, lang geleden? Ik weet niet wat het was en ik weet niet wat er daar met Emke is gebeurd. De angst is weg en misschien mis ik haar. Wat ik vannacht voel is erger en gaat dieper. Ik voel me leeg.

de muur

 

Gepost in Columns | Getagged , | Plaats een reactie

Extaze in Den Haag Centraal

9-11-15DHCDen Haag Centraal, 6 november 2015 (jrg. 9, nr. 442)

Gepost in Geen categorie | Plaats een reactie

Goethe moet je wezen, door Boudewijn van Houten

Vandaag de nieuwe Extaze uit de bus gehaald. Hij/zij ziet er weer prachtig uit.
Zelden ben ik zo bezig geweest met boeken als de laatste weken, want ik ga weer verhuizen – moet verhuizen vanwege geldgebrek. Het betekent dat ik mijn boeken weer moet inpakken.
Voor verhuizen ben ik eigenlijk te oud. Dat heb ik bij de volgende verhuizingen al vastgesteld. Ik bezweek er bijna aan. Het zal deze keer niet beter zijn en zo wordt het sowieso de laatste verhuizing.
Omdat ik steeds kleiner ging wonen, moest ik mijn boekenbezit steeds verder inkrimpen. Zakken vol boeken gingen naar De Slegte, keer op keer. En nu opnieuw. Het doet pijn, maar het lucht ook op. Je komt tot de kern.
Mijn boekenbezit groeide indertijd erg aan doordat ik recensent was. Dan kun je veel aanvragen bij de uitgevers. Ik moet wel zeggen dat het bijna nooit de boeken waren die echt belangrijk voor me waren – die moest ik gewoonweg kopen, in de eerste plaats omdat het doorgaans buitenlandse boeken waren en in de tweede plaats omdat het vaak antiquarische boeken waren. Het merendeel van de aangevraagde boeken verkocht ik trouwens meteen al na de recensie geschreven te hebben. Je gaat toch geen Vantoortelboom bewaren?
Maar er is nog iets. Ik heb de afgelopen vijfentwintig jaar niet in armoede geleefd. Voor mijn kleine behoeften had ik genoeg geld. Maar dat was niet veel geld – en dan beperk je je tot kleine inkopen. Een huis kopen, een paar maanden in Patagonië gaan wonen – daar komt het dan niet van. Je koopt alleen goede whisky en… boeken. Uit Aken of Lille kwam ik steeds met een massa boeken terug. En hoewel mijn muren nog niet verzakten als bij Martin Ros, dreigde het wel te gebeuren. Een deel van mijn boeken bracht ik bij vriendin A onder, een ander deel bij vriendin B. Het werd dus tijd er het mes in te zetten.
En nog steeds heb ik veel boeken. ‘Doe ze toch weg,’ zegt vriendin A. Nu zou ik kinderen wel wegdoen, maar boeken toch niet? Dus gaan ze in zakken en dozen, terwijl ik ze tevoren kritisch bekijk of ze nog ‘van nut’ zijn.
‘Maar lees je al die boeken nog,’ zegt vriendin A. ‘Ik zie je maar zelden met zo’n boek van vroeger in de hand.’ In de eerste plaats kijkt ze dus niet goed, maar het zit ook anders in elkaar. Natuurlijk worden al die boeken niet geregeld opengeslagen, maar het is een luxe dat wel te kunnen doen – want dat je tegenwoordig ‘alles op internet vindt’ is onzin. Ik vind er tenminste niet alles wat voor mij iets betekent. En zelfs het ruggetje van een dierbaar boek windt me op. Het is de enige seks die me nog blijft.
Ik ga bij vriendin A wonen en ze zal na mijn dood de boeken alsnog wegdoen. Dan lopen de mensen op de rommelmarkt van Gent of Brussel eroverheen. Niet echt een prettig vooruitzicht. Ik ben jaloers op Goethe, wiens boeken nu nog steeds keurig op hun plaats staan in zijn huis in Weimar. Goethe moet je wezen: respect tot eeuwen na je dood. Dan ben je inderdaad onsterfelijk.

Gepost in Columns | Getagged , | Plaats een reactie

Betoverend Suiderduyn, door Mischa van den Brandhof

Recreatie binnenland

Hotel Hout & Rust opent binnenkort haar deuren! Kom logeren in een sprookjesachtig duinlandschap, pal achter het stille strand. Het ecohotel, gelegen aan het Scheveningse zuiderstrand, is gemaakt van duurzaam rozenhout en ingericht naar de behoefte van vele soorten kerfdiertjes. De rustieke sfeer en nectarrijke omgeving zal niet alleen vlinders, kevers en lieveheersbeestjes behagen, maar ook aan hommels en solitaire bijen is gedacht. Alle kamers in de 90 centimeter hoge toren kijken uit op wuivend helmgras, bieden beschutting tegen wind en regen, en hebben een balkonnetje op het zuiden. Zoekt u iets exclusiefs? Overnacht dan in één van onze suites en geniet van een spectaculaire zonsondergang! Zelf-catering is uiteraard niet toegestaan; we serveren een lopend buffet (voor elk wat wils). Bij Hout & Rust is altijd iets te beleven. Bijv. Friday Night Jazz met The Grass Hoppers. Activiteiten en spelletjes, zoals tapdansen voor duizendpoten, wie-heeft-de-meeste-stippies voor lieveheersbeestjes, en natuurlijk korfbal voor de bijen. Onze avontuurlijke vliegexcursies: schatzoeken met de jutters (een aanrader voor de graafwesp) of wildspeuren in Westduin/Wapendal. We hopen u te mogen begroeten!
Nota bene: gegarandeerd spechtvrij

Gepost in Columns | Getagged | Plaats een reactie

Avondlog Wim Noordhoek over de nieuwe Extaze, Van Eeden en Van Oudshoorn

Het zwarte licht van dit seizoen. Het duistere groen. Als de bladeren nog aan de bomen hangen, de zon laag staat en de eerste stormen nog niet geweest zijn. Dat is het licht, de duisternis van Marcel van Eeden. Als hij met kleur werkt, zoals de laatste tijd vaker, maakt dat zijn zwart alleen maar intenser.

Het nieuwe nummer van Extaze werd gisteren in Den Haag gedoopt met onder meer een animatie door Els Kort van zijn tekeningen. Eens was Van Eeden bibliothecaris aan de Haagse Vondelstraat. Hij leest. Sinds jaar en dag is Van Oudshoorn (1876-1951) een voorkeur. Door hem ging ik het teruglezen. De onvergetelijke dronken struikeltocht door stad en duinen naar zee. Van Oudshoorn, de diplomaat die jaren in Berlijn zat, een Duitse mannequin trouwde en terugkeerde naar een heel Haagse portiekwoning. Waar zijn vrouw hem overleefde. En nu schrijft Marcel van Eeden een stukje waarin van Oudshoorn opduikt, die het eens probeerde aan de Haagse Academie. Wat niet lukte.

‘Nee,’ schrijft Marcel, ‘veel beter beschrééf Van Oudshoorn wat hij zag. Soms duiken er fictieve tekeningen op in zijn verhalen. Beelden, door niemand gezien, die alleen kunnen ontstaan in het hoofd van een lezer (..) ‘.

En dan citeert hij Laatste dagen (1927), waarin ongeziene etsen voorkomen:

‘Half werktuigelijk op zijn schreden terugkerend, bevond hij zich even later alleen tegenover twee grote gekleurde etsen. Zij stelden beiden phantastische gebouwen voor, waarvan het doel niet te doorgronden leek. Het eene was een grillige, roode, compacte steenmassa, zonder deuren of vensters, te midden van een woest zomerlandschap; het andere daarentegen was uit enkel dunne ijzerstangen opgetrokken, ontelbaar vele en die, omgeven door een grauwe, grauwe regenhemel, aan het geheel iets onuitsprekelijks van troosteloosheid verleenden.’

En Marcel besluit: ‘Zulke beelden bestaan alleen in de literatuur. Ze worden nooit concreet. Toch blijf ik het proberen.’

Avondlog Wim Noordhoek, 9-10-2015

 

Gepost in Geen categorie | Getagged | Plaats een reactie

Het nieuwe nummer! ‘Verwantschap’

B E S T E L L E N

cover Extaze 15Verwantschap

Essays
Johanneke van Slooten onderzocht de verwantschap van componist,
dirigent en essayist Pierre Boulez met de poëzie van Stéphane Mallarmé
en René Char en de muzikaal georiënteerde schilderkunst van Paul Klee.
Thomas Langerak beschouwt leven en werk van de in Oost-Rusland geboren dichteres
Svetlana Kekova, wier politieke houding steeds meer naar het nationalisme neigt.
Léon Hanssen deed onderzoek naar de verwantschap van Menno ter Braak
met de Duits-Britse socioloog Norbert Elias.
Annemarié van Niekerk en Pieta van Beek beschrijven de verwantschap
van het Afrikaans met het Nederlands en alle overige invloeden
op de ontwikkeling van deze taal.
Cees Bronsveld verbindt in zijn opstel de antropologie van Claude Lévi-Strauss –
waarbinnen ‘verwantschap’ een fundamenteel thema is – met de revolutionaire
taalwetenschap van Noam Chomski.

Verder verhalen van Marcel van Eeden, Bram Esser, Boudewijn van Houten, Mohana van den Kroonenberg, Giuseppe Minervini, Isolde Sanders, Astrid H. Roemer en Niki van Zuylen. Gedichten van Erika De Stercke, Dorien Dijkhuis, Svetlana Kekova
(ingeleid door Thomas Langerak), Renée van Riessen en Theo van der Wacht.
Het beeld in dit nummer is van Nina Roos.

Gepost in Home | Getagged , , , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Huilend onthaald als helden, Orchida Bachnoe

In de Middeleeuwen begonnen vele gelovigen hun bedevaartstocht naar Santiago de Compostella vanuit de Grote Kerk in Den Haag. Een bedevaart vol fysieke beproevingen waar elke voetstap de gelovige dichter bij God brengt. Dat is het vlammende doel waar zij heilig in geloven. Niet anders is het met de miljoenen bedevaartgangers die jaarlijks naar Mekka gaan voor de hajj. Zij komen vanuit alle windstreken aangevlogen. Ook vanuit Den Haag, zoals mijn 70-jarige moeder Amida Bachnoe-Joemmanbaks. Zij vertrok op 4 september jongstleden samen met haar acht in Suriname wonende ooms en tantes. Gehoor gevend aan de roep van haar hart ondanks de hoge leeftijd.

Het was een pittige periode ook voor de familie die achterbleef. In een speciale Whatsapp groep deelden de achterblijvers informatie met elkaar. Zo waren ze virtueel met elkaar en met de pelgrims in Saudi-Arabië verbonden. Wat mij opviel in deze periode is dat er in de Nederlandse pers en ook bij mij, niet het besef was dat er drieduizend (!) Nederlanders op hajj waren en dat deze reis een enorme impact heeft. Zeker toen de dramatische gebeurtenissen zich ontvouwden met als gevolg vele honderden doden.
Bij aankomst op Schiphol werd duidelijk hoe groot de spanning was geweest, meer nog dan in voorgaande jaren. De bedevaartgangers werden huilend onthaald als helden met spandoeken en welkomstliederen. Ze kregen bloemenslingers omgehangen en er waren dadels en thee. Samen met de familie hebben we de verhalen en foto’s vastgelegd. Dit is een kort stukje geschreven met het verhaal van mijn moeder.

Op de dag dat ik terugkeerde naar Nederland prijkte er een supermaan aan de hemel die veranderde in een bloedmaan. Die bloedmaan staat voor mij symbool voor de bloedigste hajj in vijfentwintig jaar. Het staat symbool voor de bescherming die Allah onze groep heeft gegeven. Bescherming die werd versterkt door de dua’s (gebden) van de familie in Nederland en Suriname.
We waren beschermd toen op 11 september de storm uitbrak die de kraan deed neerstorten op de moskee. We waren beschermd doordat we op tijd de plek hadden verlaten in Mina waar niet veel later vele honderden bedevaartgangers het leven zouden laten. We waren beschermd doordat we telkens de weg naar elkaar terug wisten te vinden ondanks de miljoenen mensen.
Ik kan nog steeds niet onder woorden brengen wat ik allemaal heb gezien, ervaren en gevoeld. Het was overweldigend om in de voetsporen van de profeet te lopen. Om zijn graf te zien. Om de heilige plekken waar ik over las in de Koran en in de Hadith met eigen ogen te zien, dat is een zegen. Om mijn plicht als moslim te hebben volbracht. Ik heb nog meer respect gekregen voor mensen die de hajj volbrengen. Ik weet nu hoe zwaar het is bij die overweldigende hitte. ’s Ochtends vroeg om tien uur was het kwik al opgelopen tot 43 graden en in de middag soms tot 48 graden. Zonder een zuchtje wind. Ik heb alleen nog meer respect voor de profeet en zijn volgelingen gekregen.
Dat ik de hajj met mijn ooms en tantes heb mogen doen, is een zegen. Het deed me af en toe denken aan mijn kindertijd, toen mijn veel te vroeg overleden vader Hamied mij meenam naar de religieuze bijeenkomsten bij dada (opa) thuis. De liefde voor mijn geloof is daar ontstaan en is sindsdien alleen maar sterker geworden. Voor mij is het volbrengen van de hajj niet alleen het volbrengen van een islamitische religieuze plicht en het uitkomen van een langgekoesterde wens, maar vooral ook een kroon op mijn leven.
Ik dank mijn ooms en tantes voor deze onvergetelijke ervaring. Geen onvertogen woord is gevallen, we steunden elkaar onvoorwaardelijk vanuit een liefde voor elkaar. We vonden kracht in ons geloof en bij elkaar. Samen hebben we onze plicht volbracht.
Mijn gebedskleedje waar ik in Mekka mijn gebeden op verrichtte, heb ik opgerold en meegenomen. Het is een stille getuige van mijn hajj. Ik zal er in Nederland op blijven neerknielen voor Allah. Uit dankbaarheid.

Gepost in Columns | Getagged | Plaats een reactie

Stradivarius, Manuel Kneepkens

Er gaat een man
een antiekzaak binnen
in de Passage in Den Haag

Hij koopt daar een Stradivarius
Die stond al maanden in de etalage
Te duur voor gewone stervelingen

Hij neemt de tram naar Scheveningen
de Stradivarius onder zijn arm
Het wordt al avond

De kindercarrousel draait al niet meer
De lichten op de Boulevard pinken
een voor een aan

De man daalt traag de trap af naar het strand
En loopt… rechtstreeks de branding in
dieper en dieper in zee

De Stradivarius houdt hij met beide handen
boven zijn hoofd
Zo gaat hij kopje onder

De Stradivarius drijft op de golven
En zinkt dan plotseling ook
Die is nu niets meer waard

Misschien dat een zeemeermin
die eens zo kostbare viool terugvindt
en er dan Mozart op speelt of Bach…

En dat die zelfmoordenaar daar dan naar luistert
gelukzalig, met schelpen
op zijn oren…

wie weet…

Zonde van die Stradivarius is en blijft het !

Gepost in Poëzie | Plaats een reactie

Tragi-komisch gedicht, door Astrid H. Roemer

Astrid H. Roemer (Paramaribo, haar werkzame leven grotendeels woonachtig in
Den Haag, woont nu in België) debuteerde als auteur in 1970 en brak door naar een groot publiek met de roman Over de gekte van een vrouw (1982). Behalve romans publiceerde zij toneel, poëzie, columns en verhalen. Eind jaren negentig beschreef ze het Suriname
van na 1980 in de romantrilogie Gewaagd leven (1996), Lijken op Liefde (1997) en
Was Getekend (1999). De jaren daarna leed ze een teruggetrokken bestaan, maar ze bleef schrijven.

Dit jaar is ze uit de zelfgekozen anonimiteit getreden, mede vanwege de documentaire
De wereld heeft gezicht verloren van Cindy Kerseborn, die in december 2015 in première zal gaan.

In Extaze 15, dat op 8 oktober in de Haagse Kunstkring zal worden gepresenteerd, is een voorpublicatie uit haar roman in wording Olga en haar driekwartsmaten opgenomen.
De redactie van de Extaze-website heeft het genoegen een nieuw ‘tragi-komisch’ gedicht van haar hand te mogen afdrukken. Het gedicht ‘Op een zomerhit’ uit dezelfde nog te publiceren cyclus verscheen in nummer 3 | 2015 van De Gids.

 

Op Poes Steffi

1.
Miauw ik ben wakker en
krijg ik een kus. Niet op mijn
tenen maar op mijn slaapmuts.
Ik heb je gemist.
Je was niet in mijn dromen.
Je lag naast mij in bed.
Ik heb jou niet meegenomen. Maar jij
bent mijn maat en mijn betere helft.
Ik wil voor je zorgen tot in het uur
dat je sterft.

2.
Miauw kom gauw eten van je voorkeurskost
dus havenverse zeevis tot brokjes
geplet. Ja, ik blijf bij je zitten en doe
een poezengebed. Er is niets
in de wereld wat jou en mij
nog trekt.
Ik verdraag je klauwen dichtbij
me, o schat en jij neemt mijn kuren
in zonder grommen. Loopt niet weg.
En wacht.

3.
Je stapt op mijn lijfstukken maar
blijft altijd preuts.
Ben ik lief geweest dan lik je
mijn neus.
Mijn suppoost ben je wanneer ik te lang douche.
Mijn wakkere lijfwacht als ik maanden
zwoeg. En schud ik me vrij
jij bent de eerste die het merkt.
Wij vieren het poes.
Onze band is oersterk.

4.
Je waakt over mij Miauw
de hele nacht door en je wekt
me zodra je iets opmerkelijks hoort.
Je springt op mijn schoot als
ik weer ben bedrogen.
Je wacht bij de deur als je
mij hoort aanlopen.
Heb ik levenspijn je spint een nieuw
lied en weet je poes
hoe ik van onze balspelletjes geniet.

5.
Ik borstel je vacht en
verzorg je voeten ook al laat je
mij daarbij soms vreselijk bloeden.
Ik koop wat je lust en trakteer je
op snoepjes.
Draag je naar de kliniek voor jouw
prikjes, je moetjes. Dan als ik ga
kuieren neem ik je mee. Ja, Miauw
naar supermarkt, parken en zelfs
over zee.

6.
Miauw als ik sterf waar ga jij dan
heen want wie begrijpt jou van jouw
soort is maar een. Dus sloof ik me
uit om goed lang te leven. Zo
lust ik veel cake maar neem
toch een sneetje. Dood-zijn
is geen keus voor hen die beminnen.
Lief, laten wij beiden
er nog niet aan
beginnen.

Astrid H. Roemer

Gepost in Poëzie | Getagged , , , , , | Plaats een reactie

In de sportschool, door Christian Oerlemans

In de sportschool voel ik mij niet op mijn plaats. Bewegen is gezond, dat geef ik toe, maar zinloos bewegen is op z’n zachtst gezegd saai, om niet te zeggen dom. Lopen op een zich voortrollende lap rubber is tijdverspilling, want je loopt wel maar komt niet vooruit. Vroeger deden alleen domme dieren dit, zoals witte muizen in zo’n loopmolentje. Goed, men doet het om wat aan de fysieke vorm te werken. Bijvoorbeeld om af te vallen, dit laatste vooral, want de obesitas slaat hard toe dankzij onze voedselindustrie. Coca Cola en Unilever propageren nu bewegingsprogramma’s om de aandacht af te leiden van hun verwerpelijke suikerstrategie. Overal suiker in doen, hoe zoeter hoe lekkerder en hoe beter het verkoopt. Ik las eens dat in gewoon brood al ruim 3% suiker zit. De mens is een zoetekauw. Dat is goed voor de sportschoolondernemers. En voor de tandartsen natuurlijk. Veel vette figuren in de sportschool, die op advies van de therapeut naar hun ideale gewicht fietsen of lopen of rekken en strekken. Zelden echte sportievelingen gezien, ik bedoel afgetrainde lijven met bonkige gewrichten tussen de spierbundels. Ik kom wellicht niet in de juiste – of de echte – sportschool, die ook wel krachthonk wordt genoemd. Daar zou ik mij trouwens ook niet op mijn plaats voelen. Het grappige is dat de dikke mevrouwen en de buikige mannen wel in sport-ornaat gekleed gaan, alsof het aantrekken van de sportbroek al een louterend effect heeft. Er is ook een gezette moslima aanwezig en daar heb ik het wel mee te doen, want over haar sportbroek draagt ze een lange jurk die op een jas lijkt, plus natuurlijk haar hoofddoek van waaronder zij kleine straaltjes inspanningsvocht op de loopband morst. Genoeg hierover, ik ga het ook niet meer hebben over die oude moeilijk lopende dames die op de fiets worden gehesen. Zou het nog helpen? Halverwege mijn leeftijd heb ik het ook eens een jaartje volgehouden; de sportschool bedoel ik. Opstrakken, aan je conditie werken. Maar ook toen kon ik mezelf niet blijvend motiveren. Zonde van mijn tijd. Net als zonnebaden, of erger nog op de zonnebank je tijd verdoen. Bovendien ben ik niet dik. Een vriendin wil minstens honderd worden en werkt daar aan, door elke ochtend haar lichaam een uur lang in bochten te wringen en een ascetisch dieet te volgen. Wie wil er honderd worden?
Regelmatig – ja we worden niet alleen dikker, maar ook ouder – zie je in de krant foto’s van honderdjarigen die in de bloemetjes worden gezet. Op radio en televisie vertellen ze hoe ze het voor elkaar hebben gekregen. Valt mij altijd weer op dat dit geen ingewikkelde, laat staan intellectuele verhalen zijn. Het is gewoon vanzelf gebeurd, door elke dag door te gaan met wat ze gisteren deden. Geen sportschool aan te pas gekomen,laat staan een dieet. Ja, zuinigheid en vlijt, dubbeltjes omdraaien en geen gekkigheid, dat helpt. Valt mij ook op dat die oudjes nooit dik zijn. Hebben denk ik ook nooit van obesitas gehoord; ik ken dat woord zelf pas een kleine twintig jaar.
Zag onlangs een foto in de krant van een man die honderdtien jaar oud is. Die heeft van héél veel dingen nooit gehoord, want hij komt uit Afghanistan. Een vluchteling ja, na een maand reizen aangekomen in het beloofde Duitsland, in Beieren. Waar je volgens mij veel bierbuiken ziet, maar dat is natuurlijk een vooroordeel. Helaas kan deze oude Afghaan niet zien wat welvaart is, want hij is blind. En de beloften van een betere wereld hoort hij ook niet, want hij is ook doof. Dat gebeurt als je ouder wordt, veel ontgaat je dan. Voornoemde vriendin zegt dat je ook je ogen en oren kunt trainen, daar zijn cursussen voor. Maar natuurlijk niet in Afghanistan. De oude man loopt ook moeilijk, want er staat bij dat hij vrijwel de hele weg gedragen werd door zijn familie. Denk je eens in hoe vreselijk en dreigend het leven om je heen moet zijn om als familie, met medeneming van je grootvader van honderdtien, op de vlucht te slaan. Een máánd onderweg. Alles achterlaten.
Dat soort dingen denk ik dan als ik eens een keertje doelloos voortloop op de loopband in de sportschool.

Gepost in Column Oerlemans | Getagged , , , | Plaats een reactie

Presentatie Extaze 15, 8 oktober, verplaatst naar de Haagse Kunstkring

Presentatie Extaze nr. 15: ‘Verwantschap’

Extaze in de Haagse Kunstkring

Donderdagavond 8 oktober, een programma met voordrachten, film, muziek en poëzie
Locatie: Haagse Kunstkring, Denneweg 64, Den Haag. Aanvang: 20.15 uur

Reserveren noodzakelijk: redactie@extaze.nl

Gepost in Home | Getagged , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Robotologica, door Christian Oerlemans

De schrijver Eriek Verpale is overleden. Hij werd slechts 63 jaar. Ach, denk ik dan, dit is nog niet zo gek vergeleken met mijn broer Hans die 29 werd. Hans haalde voor zijn dood nog net de lexicon van Pieter Scheen, de lexicon die overigens bekender is dan vele schilders die er in genoemd worden en inmiddels reeds lang achterhaald is door de elektronische databank. Eriek haalde het NRC met een necrologie: ‘melancholiek monumentbouwer voor verliezers’. Wat een prachtige omschrijving van een mens. Verpale schreef ook een lexicon, een groot essay getiteld “De Jiddische Literatuur”. Het bevond zich in een dikke map – zo lees ik – in zijn boekenkast op de bovenste plank. Nooit uitgegeven. Hoe herkenbaar: dikke mappen, vervlogen tijden. De Underwood, de Remington, het bolletje van IBM. Nadat ik in mijn jeugd mappen had gevuld met vergeefse pogingen om de Reina Prinsen Geerligs* prijs te winnen, gaf ik het op en ging naar zee. Tenslotte zijn er vele schrijvers die inspiratie hebben gevonden op het ruime sop. Varensgezellen zoals Joseph Conrad (Typhoon blíjft bloedstollend) en de literaire arts Jan Jacob Slauerhoff. En Jan de Hartog natuurlijk, die als matroos voer op het Hospitaal- Kerkschip de Hoop en later van de Kweekschool voor de Zeevaart (opleiding tot stuurman) werd verwijderd. Volgens hemzelf omdat hij niet tegen de Spartaanse regels kon. Ik heb die regels zelf meegemaakt en hij had gelijk; veel arrest, veel wc’s schoonmaken en vloeren dweilen. Dit internaat had een betonnen vierkant getuigd zeilschip op de binnenplaats, waar wij leerden om onder de ra’s op de ‘paarden’ te staan om de zeilen te reven. Daar heb je tenminste wat aan in je latere leven.

Mijn vaarbaan begon op een jammer uit 1919, geen zeilschip maar een ouderwetse stoomboot met een ‘Triple Expansie’ stoommachine en een rinkelende telegraaf (hele en halve kracht vooruit, achteruit en stop) en een communicatiesysteem via praatbuizen en een fluitje om aan de andere kant van de buis – in de machinekamer bijvoorbeeld – te laten horen dat je iets te zeggen hebt. Ahoy! Het dekhuis van de marconist is door een reuzengolf half weggeslagen, inclusief zijn antennes. Ja, waar gebeurd. Het kan ruw toegaan  in de Golf van Biskaje. Ook heb ik nog achter zo’n echt houten stuurrad gestaan. Aye aye sir, recht-zo-die-gaat op de Rio de la Plata naar Buenos Aires, waar de bemanning onklaar raakt van drank en vrouwen in de Rua de 25 de Mayo. Later veranderde het stuurwiel in een soort vliegtuigstuurtje en nog later een joystick. En nu stuurt de robot natuurlijk.

De robot rukt op zoals ik al eens in een vorige column opmerkte. En volgens wetenschappers is straks de robot intelligenter dan wij. Dan schrijven de schrijfrobots niet alleen de standaardbriefjes die wij dagelijks ontvangen, maar ook de betere boeken, met een intelligentere plot, scherpere psychologische analyses en met prachtig taalgebruik omdat hun woordenschat álle woorden omvat. Hebben we dan nog melancholieke monumentbouwers voor verliezers?? Ja, de overgebleven menselijke schrijvers/sters natuurlijk.  Er is een Amerikaanse dominee genaamd Christopher J. Benek, die dit heel goed in de gaten heeft.  Hij ziet toekomst in een ‘bekeerde’ robot op de kansel, zo begrijp ik uit ‘Christelijk Nieuws Vandaag’ . Een positieve monumentbouwer voor winnaars eigenlijk. Want omdat robots intelligenter zijn dan mensen kunnen ze betere preken schrijven en ons qua moraal en ethiek op een hoger plan brengen. De hoop ligt in wezens die ons op een nieuw pad van heiligheid kunnen leiden, aldus Benek.

Zijn plan is om de robot te ‘voeden’ met heilige teksten, zodat deze hieruit een coherent stichtelijk verhaal kan maken. Een nieuw evangelie eigenlijk, dat tot in alle details logisch is, zo logisch dat ieder mens vanzelf een volger wordt. Voorganger Benek denkt hierbij aan voeding uit de Bijbel en wellicht zelfs voornamelijk uit het Nieuwe Testament omdat de gewelddadigheden uit het Oude boek minder tot een hoger plan leiden. Gemakshalve vergeet hij (religieus  separatistisch conservatisme ) de  andere heilige boeken en geschriften. Thora, Talmoed, Koran, de Veda’s… Hij wil een Christelijke  preekrobot. Gevolg is natuurlijk dat we een hele serie preekrobotten zien verschijnen; elk geloof zijn eigen  hoogintelligente robot, met elk zijn eigen waarheid. Dat wordt vechten natuurlijk. Maar het voordeel hiervan is dat op deze manier de godsdienstoorlog (elke oorlog dus) vervangen wordt door de robotstrijd. Laat die robots elkaar maar bestrijden terwijl wij mensen er in alle vrede naar kunnen kijken. Een soort live gaming. In stadions wellicht en wereldwijd uitgezonden op hemelse schermen. Op 16 juni 2016 krijgen we hiervan al een voorproefje als de 5 meter grote Amerikaanse Megabots het gevecht aangaat met de 3 meter grote (maar met slimmere wapenrusting schijnt het) Japanse Kuratas van Suidobashi. West tegen oost, Christendom tegen Shintoïsme.

Ho ho, dit is natuurlijk allemaal onzin. Want als de robot – zoals voorspeld – straks echt intelligenter is dan de mens, gaat hij niet vechten, maar nadenken. Hij laat zich niet in de war brengen door kennisneming van heilige boeken, integendeel hij zal in een ragscherpe analyse tot die éne ultieme preek komen met de universele waarheid  waarvan we allemaal gelukkig worden. Monumentbouwer van vrede op aarde. Geen verliezers meer. En melancholie als synoniem voor menselijk falen.

Brainwashing by robots: goed idee van die dominee Benek.

*Jonge Amsterdamse schrijfster en verzetsstrijder die omkwam in Sachsenhausen. De Reina Prinsen Geerligs prijs werd door haar ouders ingesteld.

 

Gepost in Column Oerlemans | Getagged | Plaats een reactie

Joost Zwagerman (1963–2015)

Joost ZwagermanDinsdag 8 september pleegde Joost Zwagerman zelfmoord. Ook bij mij kwam het nieuws aan met een schok. Dat laatste woord zou een cliché kunnen zijn, maar is het niet.
Ik zal dat uitleggen. Joost had een uitstekende bijdrage geleverd aan Extaze 14, beter bekend als ‘Het Kellendonknummer’ en had gul gedoneerd aan de crowdfunding die de totstandkoming van dat nummer mogelijk had gemaakt. Over die bijdrage, de eindredactie ervan en het nummer zelf heb ik met hem diverse e-mails uitgewisseld. Ik wist dat hij geestelijk in het donker verkeerde en ook lichamelijk leed, maar zijn mails waren monter, licht en uiterst collegiaal. Het beeld dat ik in de zomermaanden van hem had gekregen en het nieuws van zijn dood. Dat contrast is de schok.

Ik heb Jaap Goedegebuure, de gastredacteur van het Kellendonknummer en een vriend van Joost, gevraagd zijn voor het Financieel Dagblad geschreven necrologie aan ons af te staan voor de website.
(cg)

Vijftien jaar geleden probeerde de vader van Joost Zwagerman zich van het leven te beroven. Tegen zijn bedoeling in werd hij gevonden toen hij nog te redden was. Eenmaal uit zijn coma bijgekomen liet hij zijn zoon weten dat zijn suicidepoging geen schreeuw om aandacht was geweest. Hij wilde er gewoon niet meer zijn.

Toen Zwagerman niet zo lang geleden aan het herstellen was van een langdurige depressie, kwam hij op dit familiedrama terug.  ‘De gedachte aan zelfmoord kan een troostgedachte zijn: je kunt er altijd nog uit stappen. Maar als iemand uit je nabije familie het daadwerkelijk heeft gedaan, wordt die troostgedachte een angstgedachte. Ik heb de chromosomen en de genetische predispositie van mijn vader. De gedachte aan zelfmoord werd een wurgkoord om mijn nek, in plaats van een troost.’

Het was mede vanuit de overweging dat je het je naasten niet kunt aandoen om jezelf van kant te maken dat Joost Zwagerman zich keerde tegen de vrije beschikbaarheid van een zelfmoordpil. Het kwam hem te staan op het verwijt van bevoogding en moralisme. Maar hij reageerde ook uit drang tot zelfbehoud, wel wetend dat zijn vader een terrein had betreden dat hij zelf angstvallig probeerde af te schermen. Tot hij, gemangeld door neerslachtigheid en een verergerende reumatische aandoening, niet langer weerstand kon bieden aan de drang om het hek om te schoppen en de grens over te gaan.

Voor de buitenwacht komt het bericht van Zwagermans zelfgekozen einde des te harder aan nu het haaks staat op de indruk die hij maakte. Als aankomend schrijver straalde hij niet alleen jongensachtige bravoure uit, hij liet ook blijken dat hij de tijdgeest haarfijn aanvoelde. Zo gaat zijn eerste roman De houdgreep (1986) over de Londense wereld van popmuziek en videoclips. Gimmick! (1989), dat nu de status heeft van cultboek en generatieroman, speelt zich af rondom de destijds hippe Amsterdamse discotheek Roxy. Zwagerman neemt er afstand van het milieu waarin hij zich destijds bewoog: het legendarische kunstcentrum Warmoesstraat 139 waar schilders als Rob Scholte en Peter Klashorst een vliegende start beleefden, en de dichtersbende die zich de Maximalen noemde. Vals licht (1991), verfilmd door Theo van Gogh, beschreef de fatale liefde van de hoofdpersoon voor een meisje dat haar studie en drugsverslaving bekostigt door de hoer te spelen. Met De buitenvrouw (1994) leverde Zwagerman een bijdrage aan het  ontbrandende debat over de multiculturele samenleving.

Toen hij als romancier voorlopig uitgeschreven leek (in 2002 verscheen nog Zes sterren, dat duidelijk is geënt op zijn vaders zelfmoordpoging), ontpopte Zwagerman zich als enthousiasmerende kunstpropagandist. In De Wereld Draait Door maakte hij furore als dé opvolger van Pierre Janssen en Henk van Os. Lezers van de Volkskrant leerden hem kennen als  opiniemaker. De schokken aan het begin van het nieuwe millennium (de val van de Twin Towers, de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh, de verscherping van de etnische tegenstellingen, het echec van de maakbare samenleving, het demasqué van progressief en tolerant Nederland en de ermee samenhangende opkomst van het natiegerichte populisme), maakten van Zwagerman een andere schrijver. Op de beeldbuis mocht hij misschien nog overkomen als een jolige jeune premier,  als waarnemer van een steeds woeliger maatschappelijk bestel manifesteerde hij zich de ernst zelve en keerde hij zich uit naam van fatsoen en moraal tegen het opbloeiende extremisme, maar ook tegen de versteende dogma’s van de linkse kerk.

Van het vroegste begin van zijn schrijverschap  was Joost Zwagerman ook een bevlogen dichter, die er een punt van maakte om het bed waarop de Nederlandse poëzie lag te dommelen flink op te schudden. Een van zijn laatste gedichten klinkt nu als een wrang slotakkoord, én als een kreet uit de diepte: ‘ God, Die eenzaam is, /Zichzelf verafschuwt,/in een impuls zelfmoord pleegt, /omdat Hij Zijn aanstaande/schepping vreest.//God, in éen keer dood door eigen hand./Dat moet de oerknal zijn geweest.’

Jaap Goedegebuure

Gepost in Geen categorie | Getagged , , | Plaats een reactie

Kijktip! VPRO Boeken

Zondag 13 september 11.20 op NPO 1, VPRO Boeken met Oek de Jong en Jaap Goedegebuure. Zie hoe Wim Brands Extaze (letterlijk) omhoog steekt. Halleluia!

VPRO Boeken

Gepost in Geen categorie, Home | Getagged , , , , , | Plaats een reactie