Vanwege het meisje April, Astrid H. Roemer

Maak een ongrijpbaar hart
ongeschonden als van een kind en
laat het bloeden met een vloeistof rood en rijk
als mensenbloed
bonken en ruisen moet het kunsthart als een
getergd orgaan en glanzen als een open wond.

Plaats het hart op een lichtzuil van kogelvrij
glas waarin letters zijn gebrand met namen
van kinderen die zijn
misleid
mishandeld
vermoord meestal door een man soms
door een vrouw en altijd uit lust.

Bevestig hun afgebroken bestaan in kapitalen
zodat iedereen het geweld ziet opvlammen scherp
als weerlicht op een geliefd plein
London, Praag, Parijs, Amsterdam,
Berlijn, Brussel: ja overal
waar het april wordt en
lente.

Dan hebben kinderen, hun ouders, ja zelfs huisdieren altijd
een hart dat nooit ophoudt te kloppen voor hun
verdwenen April.

 

Skye 2013

Gepost in Poëzie | Getagged , , | 1 Reactie

De Spelen, Manuel Kneepkens

Wat doe je met de stadions
na de Spelen?
Je bouwt ze om tot stations

je kan daar dan speerwerpen
met een machete
en discus
met een bomgordel om

want het zijn een eindstations!

de stationschef
draagt er een kromzwaard

en hij fluit als een granaatinslag
als de Oriëntexpress naar Aleppo vertrekt!

Brood & Spelen.

Spelen & Dood…

Over 4 jaar zijn de huidige vergeten

en juichen we Allahu akbar  tot de ware atleten

geen mooier strijd dan de doodsstrijd!

die van het kalifaat van IS!

Gepost in Poëzie | Plaats een reactie

Extaze in de KB

Extaze in het KB

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Extaze in de KB

 

Extaze 17/18: ‘Water-Zee’ in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag.
Het nummer kunt u hier bestellen.

Foto’s: W.B.S. de Vries

Gepost in Geen categorie | Getagged , , | Plaats een reactie

Nieuwe recensies: Arnold Heumakers, ‘De esthetische revolutie’

Heumakers De esthetische revolutie

Lees hier de recensie

 

Gepost in Home | Plaats een reactie

Fietsen, door Christian Oerlemans

Het was weer Tour de France gekte.
Wat bezielt die mensen toch om als een clown bovenop een berg wielrenners voor de wielen te lopen. Hoe gek moet je dan zijn? Gek op wielrennen? Hoewel het fietsen tegen die bergen op natuurlijk gekkenwerk is, dat doe je niet voor je lol maar voor het geld, is het nog veel gekker om daar een paar seconden als een gek zwaaiend en rennend voor de camera’s te komen. Maar genoeg hierover, het onbegrip zal wel aan mij liggen. Overigens wel een mooi staaltje fietsen van die voormalige Keniaan Froome, die al vanaf zijn prille jeugd fietsgek is en op 1700 meter hoogte van jongs af aan zijn rode bloedlichaampjes heeft gekoesterd. Dat levert hem nu miljoenen op.
Jaja genoeg hierover.
Op de Nederlandse fietspaden zijn wielrenners een gevaar, ze rijden veel te hard en hebben meestal geen bel. Op zon- en feestdagen zoeven ze in kleine groepjes voorbij en als je niet aan de kant gaat krijg je douw. Maar tegenwoordig is er een nieuwe categorie snelfietsers die deze wielrenners in de wielen rijdt. Oudere echtparen in gelijkgekleurde kleding op een e-bike. Die zijn ook een gevaar. Laatst reed een oudere e-biker op volle snelheid de sloot in.
Fiets is een mooi oernederlands woord. Niemand weet waar het vandaan komt, rond 1870 was het er ineens, in een tijd dat men nog gemeenlijk sprak van vélocipède. Een rijwielmaker genaamd Viets beweerde later dat de fiets naar hem was vernoemd, maar hij produceerde zijn viets pas na 1885, dus chronologisch klopt dit niet. Pijnlijk dat onze FIETS nu her en der bike wordt genoemd. Fietsers worden bikers, er zijn bikerclubs en custom bikes.
Ik lees dat het aantal verkochte e-bikes nu de gewone fietsverkoop overtreft. De verweking van de Hollandse fietser slaat toe. Zelfs schoolgaande jeugd laat zich elektrisch voortbewegen. Is dit een zegen voor het milieu? Nee natuurlijk niet. En tegen obesitas helpt het ook niet.
Op gevaar af dat jullie zuchtend zeggen: ‘opa vertelt’, wil ik het toch even hebben over vroeger. Na de oorlog hadden we geen fietsen, die waren naar Duitsland geëxporteerd. Op Zondag mocht ik fietsen op de fiets van mijn vader. Van zijn kant ging dit niet van harte overigens, want de fiets was zijn werkvervoer, hij was er zuinig op. Zes dagen per week fietste hij als vertegenwoordiger in bouwmaterialen langs de wederopbouw. Natuurlijk kon ik niet bij de trappers. Maar wij fietsten op hoge herenrijwielen ‘door de stang’ zoals dit werd genoemd. Het rechterbeentje door het frame steken, de fiets enigszins in schuine stand balanceren en onder het stuur doorkijken om te voorkomen dat je in de tramrails slipte. Wat mij uiteraard gebeurde omdat ik zo dom was koers te zetten naar de (spannende) tramremise in de Uiterwaardenstraat. Krassen op het frame en op mijn beentjes, daarna mocht ik niet meer ‘door de stang’ fietsen.
Gelukkig groeide ik en kon ik later over de stang fietsen, waartoe mijn vader het zadel verwijderde en een klein kussentje – in ons gezin bekend als HET kussentje – op de stang bond. Luxe op Zondag.
Een oom in Aalsmeer bleek in de oorlog een fiets te hebben begraven, opdat deze niet geëxporteerd zou worden. Deze fiets kreeg ik. Schoongemaakt en mooi zwart geschilderd. Nog een jaartje met ‘blokken’ op de trappers gereden, maar daarna klaar voor het grote werk. Dit ging om het kampioenschap van de Vechtstraat en omstreken (Amsterdam Rivierenbuurt). Vijftig rondjes rond de bunker op het Meerhuizenplein. En later de afschrikwekkende wedstrijd heen en terug naar het Olympisch stadion, over de Zuidelijke Wandelweg. (Ja er stond een controleurtje op het keerpunt bij het stadion!). Ha, dat waren tijden, bijna vergelijkbaar met de jonge Froome in Kenia.
Nog wat later werden we lid van de NJHC. De jeugdherbergcentrale. Dan kon je een rondje door Nederland fietsen met toestemming van je ouders, want die herbergen werden gerund door een vader en een moeder die vaak strenger waren dan bij je thuis. Er moest veel en er mocht minder. Volksdansen, zingen, bed opmaken, afwassen, onkruid verwijderen. Voordat je ’s ochtends weer op de fiets zat had je er al een halve dag korvee opzitten. Weinig leuke meisjes, herinner ik mij.
Leuke meisjes zaten op de MMS en het Meisjeslyceum en bij voorkeur schrijlings voorop de stang. Dat moet voor hen verdomd ongemakkelijk geweest zijn, maar het zag er romantisch uit en het was heerlijk om een meisje op deze wijze op je fiets te vervoeren, in je armen en tussen je knieën. Macho uiteraard. De emancipatie moest nog komen.
De fiets was je stalen ros. Je roste ermee van hot naar her, naar het strand, naar dansles, naar school en naar Fontainebleau, Bois de Boulogne en naar Bouillon, omdat je het kasteel van die Godfried wel eens wilde zien.
In die tijd was het hebben van een ‘penfriend’ in de mode. Een nichtje van mij schreef met een zekere Jocelyne die ergens in het diepe zuiden van België woonde, vlakbij Luxemburg. En omdat we die exotische stad ook wel eens wilden zien, reden we er naar toe. Door de Ardennen. Hiertoe hadden we een extra rem gemonteerd, een knijprem waarmee je een rubber remblokje op de voorband kon knijpen. In de bergen moest een fiets immers twéé remmen hebben, een voor en een achter. De achterrem heette Torpedonaaf, oerdegelijk slechtremmend en warmlopend.
Heb je die renners in de Tour zien dalen? Nou dat is niets vergeleken met onze afdalingen, voortgedreven door het dode gewicht van zware ijzeren rijwielen met twee volgeladen fietstassen en een tent achterop. En over het klimmen gesproken, dat deden we zonder versnellingen.
Op een zaterdagmiddag arriveerden we bij ons ‘logeeradres’, waar de ouders van Jocelyne niet thuis bleken te zijn. Een nette, bloemrijke buurt, een vrijstaande woning met een poortje achterom. Poortje was open en er ontvouwde zich een diepe tuin met een fraai gazon. Hier zetten we ons tentje op. Verrassing natuurlijk toen die ouders thuiskwamen en er twee pubers bleken te kamperen op hun geschoren gazon.
Maar wij waren goed opgevoed en spraken beleefd met twee woorden in het Frans zodat we al spoedig samen (mijn vriend Joop en ik) in een grote badkuip zaten. Ik denk – achteraf – dat wij er minder schoon uitzagen en wellicht zelfs geurden. Daarna heerlijk gegeten. Zalig geslapen in een echt bed. De volgende Zondag met Jocelyne – die in het geheel niet beantwoordde aan het joyeuze elegante beeld dat haar naam bij ons had opgeroepen – zijn was klein en mollig –  die zondag dus met de mollige Jocelyne, haar verwende broertje en pappa en mamma in het park gewandeld. En daarna nogmaals een heerlijke maaltijd en een goed bed.
Ja, op de fiets kom je nog eens ergens, ook als je zelf moet trappen. Hoewel, lang geleden fietste mijn vriend en collega Henk Roozendaal – nu gelauwerd kunstenaar op Bonaire, www.henkroozendaal.com – in café van Puffelen op de Prinsengracht. Er werden wedstrijden verreden, geheel in wielrenpak met geschoren benen op een stilstaande fiets met kilometerteller. Tijdrijden met de beloning op de bar in zicht.
Hoe gek moet je zijn? Is profwielrennen een sport of een beroep? Moet je medelijden hebben met Bauke Mollema als je hem in stortbuien tegen een berg op ziet zwoegen? Een week later rijdt hij een rondje om de kerk en vult zijn banktegoed aan in Monaco. Moeten wij trots zijn op Bauke (toch maar een Nederlander die Froome bedreigde…) en dan naar het nationalistische geouwehoer luisteren dat rond zijn pijnlijke afgang wordt gezwachteld?
Ach mensen, ga toch fietsen.

 

 

Gepost in Column Oerlemans, Home | Plaats een reactie

Requiem voor een gastropod, door Mischa van den Brandhof

Rouwadvertentie

Bedroefd geven wij kennis van het overlijden van onze kleine slak en metgezel, Pommetje. Op een regenachtige zomeravond vonden we haar in kritieke toestand op de Mozartlaan, ter hoogte van de Wonnebald, na een hoogst noodlottige aanrijding. Vol bewondering hebben we gezien hoe ze een week lang probeerde haar verwoeste schelpenhuisje te repareren. Ze was nog zo optimistisch en verkende vol levenslust het provisorisch ingerichte terrarium. Ze rustte onder de blaadjes en hing in het parasolletje. Haar interne verwondingen bleken echter ernstiger dan gedacht. Op het laatst kon zelfs de zoete geur van de bloeiende lavendula haar niet meer bekoren. Ze overleed uiteindelijk op 5 juli 2016 rond een uur of zeven. We zullen haar missen.
Pommetje zal in kleine kring worden begraven.

Gepost in Columns | Getagged , | Plaats een reactie

September, Sami Kalaï

Blauwbaard

In een zee van tijd is september land.
Nooit kon ik er aarden, nooit voelde ik me thuis
onder het onbewogen teken van de Maagd.
Toch ging ik aan de wal, betrad de kleinste aller kamers.
Ik strompelde onthoofd de zomer uit.

Gruwelijker dan het einde is het begin van iets gruwelijks:
dat is september ten voeten uit.
Ik zat er op vinkentouw – met ingehouden adem; een tragedie in mijn borst,
de zomer zo te zien…
Met bebloede handen smoor ik nu dartel leven in de kiem.

 

Ik begreep het niet

Afwezig zijn is slechts een soort aanwezigheid,
echt weg ben je tenslotte maar één keer.
In zijn lange regenjas stapte hij naar de bushalte,
in zijn hoofd was hij twintig.
Hij zat soms zo dicht wanneer ik hem ver dacht.
Ik waande hem dood, want ik begreep het niet.

Zwaarmoedigheid weefde weer eens haar kleverig web.
De zomer was voorbij en er woedde een strijd die niet gewonnen kan worden,
al hunkeren we van nature naar het licht.
Mensen zijn gemaakt uit slijm, vroeg of laat belanden we
in de goot. Maar dat begreep ik niet.

In de bomen naast de afdeling verzamelden kraaien voor de slaaptrek.
We hoorden niets van hun drukdoenerij. Binnen was het stil,
al werd er veel gezegd.
Hij was er in geslaagd zijn kamer te verlaten om een sigaret te roken.
Daarna hadden we het over een film met drie kleuren die ik nooit zou bekijken,
zolang ik leefde, want ik begreep het niet.

Het licht was week en onherbergzaam, het was september en toch
lachte ze. Ik ontfermde me over haar lach als was hij een achtergelaten,
gewond vogeltje.
Ik dacht dat ze eenzaam was, dat ze tegen wil en dank haar lichaam meesleepte
en dat de tijd haar gezworen vijand was.
Maar ik betrapte hen in bed, ik begreep het niet.

Hij tikte de assen uit in mijn oor en vroeg me wanneer ik kwam.
Ik kwam altijd te laat en hij vertrok te vroeg en ik begreep het niet.
Hoe meer tijd ik had, hoe meer tijd ik verloor.
Ik begreep het niet.

Een velduil vloog rondjes en streek uiteindelijk neer
in het geruisloze avondlicht.
Er was niemand.
De lente snoerde mijn keel dicht, of misschien was het
de spectaculaire schoonheid van de wereld,
maar ik begreep het niet.

 

Jacht

Er waren jaren dat ik me in juni al grote zorgen maakte om september.
Herfst komt in golven, en het weeskind vliegt zo gauw.
Maar het doek valt niet over de zomer: wij worden geoogst.

Vanuit de hooiwagen zagen we ze nog één keer, onze dierbare kinderjaren,
duikelend als aangeschoten kwartels.
Zomeravond

Een zomerlijster plundert de zomeravond.
Een vrouw föhnt haar natte haren en blaast troost door het huis.
Beiden geven ze perspectief aan de wereld.

Vroeg of laat leren we wat september is, hoe dierbaar
de herinnering, hoe diep ze kerft.
Buiten gloort de tijd, onovertroffen in zijn ondergang.

Gepost in Home, Poëzie | Getagged , | Plaats een reactie

Afscheidsfotografie, Helge Bonset

Carla Nieuwkoop is een bevlogen mens. Een echt mensenmens ook. Mensen fotograferen doet ze het liefste, en als we haar klanten mogen geloven, is dat ook wat ze het beste kan. Daarbij kan ze mensen en kinderen snel op hun gemak stellen.
Carla is gespecialiseerd in verschillende stijlen portretfotografie, van zwangere buiken en baby’s tot afscheidsfotografie.
Dit laatste is een bijzondere tak van de fotografie, waar steeds meer vraag naar is. Het is fijn om niet alleen het begin van een leven vast te leggen maar ook het einde. Want wanneer je afscheid moet nemen van je geliefde is het belangrijk voor die ander dat je beeltenis wordt vastgelegd als blijvende herinnering.
Als fotograaf vereist dit de gave van inlevingsvermogen en de kunst om je onzichtbaar te maken. Dat snapt Carla als geen ander en deze twee eigenschappen zijn haar op het lijf geschreven.

‘Waar is het korenveld?’ vraagt hij, als hij de advertentie weglegt.
Hij mist de dreigende blauwe lucht, het felgele veld met de bloedrode paden, de V-vormige kraaien erboven.
‘Daar komt jouw foto,’ zegt zijn vrouw.
Hij zakt neer in de bank en kijkt naar de lege plek boven de schoorsteenmantel.
Maar ik ben er nog, denkt hij. En die foto is er nog niet.
Zijn vrouw zegt: ‘Dan kan zij meteen zien waar hij komt te hangen. Toch?’
‘Ja natuurlijk,’ zegt hij. Hij is te misselijk om meer te zeggen.

Het is vijf voor tien. Hij denkt aan de geijkte vragen die de afscheidsfotografe zal stellen en de geijkte antwoorden die hij zal moeten geven, en ordent ze volgens de aloude journalistieke formule.
Wie? Ik. Wat? Kanker. Waar? Lever. Wanneer? Een maand, hooguit twee. Waarom? God mag het weten, als je in hem gelooft. Hoe? Een overdosis morfine, die palliatieve sedatie heet.

Zijn vrouw bekijkt hem kritisch. ‘Die broek past niet bij je overhemd,’ zegt ze.
‘Die broek,’ zegt hij, ‘komt helemaal niet op de foto. En al kwam hij dat wel, wat dan nog? Wat doet het ertoe? Waar hebben we het in godsnaam over?’
Hij hijgt van zijn uitval, zij zwijgt geschrokken.
‘Alles is ook zo raar,’ zegt ze na een tijdje.
De bel redt hen. Zijn vrouw gaat naar de voordeur en komt terug met Carla Nieuwkoop.

Carla Nieuwkoop is jong, dik en blond. Ze heeft een enorme bril op met zwarte randen en draagt het haar omhoog gestoken in een knot. Hij beseft dat hij zelfs in zijn huidige toestand nog had gehoopt op een sexy fotografe, zo’n vrouw waar je blik steeds naar toe wordt gezogen. Maar sexy is Carla niet.
Ze legt haar cameratas op tafel, komt voor hem staan en steekt haar hand uit.
‘Goedemorgen meneer,’ zegt ze. ‘Ik ben Carla Nieuwkoop. Ik kom een hele mooie foto van u maken.’
‘Een afscheidsfoto,’ zegt hij, terwijl hij haar hand schudt.
‘Ja, een afscheidsfoto,’ beaamt Carla.
‘Zeg maar je,’ zegt hij. ‘En ik heet Thomas.’
Tot zijn verbazing stelt ze hem niet de geijkte vragen, maar gaat ze meteen met haar camera aan de slag. Ze verwijdert doppen, legt lenzen op tafel, draait er een op het toestel, kijkt naar hem door de zoeker.
‘Wilt u koffie?’ vraagt zijn vrouw.
‘Graag,’ zegt Carla. ‘Zeg maar je hoor. En ik heet Carla.’
‘O ja,’ zegt zijn vrouw. Ze verdwijnt naar de keuken.

Carla houdt langdurig haar camera op hem gericht. Dan legt ze het toestel neer en kijkt hem recht in het gezicht. Ze heeft fanatieke blauwe ogen, en een strijdlustige rij witte tanden.
‘Ik ben een mensenmens,’ zegt ze. ‘Als ik een mens fotografeer, wil ik ook de mens zien achter de mens. Dat is mijn missie. Begrijp je?’
‘Ja natuurlijk,’ zegt hij.
Terwijl ze hem nog steeds strak aankijkt, komt ze dichterbij. De bruine vlekken van haar slobberige tijgervest zijn nu dicht bij zijn ogen gekomen. Ze gaat op haar knieën voor hem zitten, pakt zijn gerimpelde hand, die slap op de bank ligt, en houdt die stevig vast.
‘Ik zie het,’ zegt Carla, ‘jij bent een hele spannende man….geweest. En een mooie man. Maar het is voorbij. Laat het gaan! Laat het los! Dan wordt je foto ook veel beter!’

Hij slaat zijn ogen neer. Misschien rekt hij  zijn leven als hij nu zijn tanden zet in de dikke blonde nek van de afscheidsfotografe en het bloed uit haar lichaam zuigt. Veel mannen worden oud door als vampiers leven te halen uit jonge vrouwen. Maar voor hem is dat niet weggelegd.
Als hij opkijkt, staat zijn vrouw bij de tafel met drie kopjes op een dienblad. Ze heeft de Nou zeg!-uitdrukking op haar gezicht die hij kent van de keren dat hij te lang naar een vrouw in de sauna keek.
‘Laat het los!’ zegt Carla nog een keer.
Laat liever mijn hand los, denkt hij. Maar hij kan niet ontkennen dat hij nu meer leven in zich voelt dan alle afgelopen weken en maanden.

Zijn vrouw kucht. ‘Er is…koffie.’
Carla komt uit haar trance en laat Thomas’ hand vallen zoals een kind een stuk speelgoed.
‘Zullen we aan tafel gaan zitten?’ vraagt zijn vrouw. ‘Of liever hier, bij de bank?’
Het wordt de bank. Carla roert in haar koffie en kijkt naar de lege plek boven de schoorsteenmantel.
‘Daar komt dus je foto? Wat een ontzettend fijne plek.’
Zijn vrouw knikt gevleid. ‘Dat dacht ik ook,’ zegt ze.
‘Ik vind het fijn bij jullie,’ zegt Carla, ‘ik heb het gevoel dat ik jullie al jarenlang ken,
vooral Thomas. Daarom ga ik iets bijzonders doen! Ik maak behalve Thomas’ afscheidsfoto ook nog een foto met jullie tweeën. Dan kun jij (ze kijkt naar zijn vrouw) elke dag kiezen: ga ik vandaag alleen mijn man zien, of ons tweetjes?’
Wanneer Carla ziet dat zijn vrouw aarzelt, haast ze zich te zeggen: ‘Gratis! Behalve de lijst natuurlijk.’

Dan is het tijd voor de fotosessie.
Carla klikt meer dan honderd foto’s, vanuit alle hoeken van de kamer, eerst van hem alleen, dan van hen beiden. De meeste verwijdert ze direct na ze bekeken te hebben. Haar werkwijze doet Thomas denken aan de eindeloos typende aap, die volgens de kansberekening ooit een meesterwerk zal schrijven.
Tenslotte legt Carla hen een tiental foto’s voor: vijf van hem alleen, vijf van hen samen.
Van de foto’s waar hij alleen op staat, kiezen ze die waarop hij het minst lijkt op een geel geraamte. Van hen samen is er eén foto waarop ze allebei recht in de camera kijken en lachen. Maar de wanhoop straalt uit hun rimpels.

Carla bergt haar fotospullen in haar tas en legt uit dat haar foto’s een fijne, blijvende herinnering zullen vormen.
‘Ik zorg ervoor dat ik ze zo snel mogelijk klaar heb,’ zegt ze. ‘Dan heeft Thomas er ook nog plezier van!’
Hij steekt zijn hand uit als ze weggaat, maar zij kust hem op de wang, kijkt hem in de ogen en zegt:  ‘Je bent een mooi mens, Thomas. Ik ben blij dat ik jou gekend zal hebben.’ En dan tegen zijn vrouw: ‘Pas goed op jezelf!’ Ook zij krijgt een kus, en dan is Carla weg.

Zijn vrouw staat met de advertentie van Carla Nieuwkoop in haar handen.
‘Ik vind niet bepaald dat ze zich onzichtbaar maakt,’ zegt ze, ‘maar inlevingsvermogen heeft ze wel. Een beetje teveel zelfs.’
‘Hoezo?’ vraagt hij. Te laat beseft hij in welke val hij terechtkomt.
‘Ik heb het wel gezien,’ zegt zijn vrouw. ‘Ik ben niet achterlijk. Dat jullie elkaars handen vasthielden en elkaar in de ogen keken en ga zo maar door.’
‘Daar heb ik niet om gevraagd,’ verdedigt hij zich. Hij vraagt zich af of hij niet liever alvast dood zou zijn.
‘Wat is dat toch met jou en andere vrouwen?’ roept zijn vrouw. ‘Waarom ben je er altijd mee bezig? Waarom zit je altijd te flirten en te versieren?’ Er springen tranen in haar ogen. ‘Jij verandert nooit,’ pruilt ze.
‘Binnenkort verander ik,’ zegt hij. ‘Onherkenbaar.’
Zijn vrouw slaat haar hand voor haar mond, barst uit in een huilbui en laat zich naast hem neervallen op de bank.
Hij trekt haar naar zich toe en slaat een arm om haar heen. Voor twee heeft hij de kracht niet meer.
‘Sorry,’ zegt hij. ‘Sorry.’
Terwijl hij haar vasthoudt en haar haren kust, voelt hij weer leven in zich komen, ditmaal van binnen uit.
Als zijn vrouw gekalmeerd is, zitten ze zwijgend naast elkaar.
Ze kijken naar de plek boven de schoorsteenmantel, de lege plek die gevuld moet worden.

Gepost in Columns, Home, Proza | Plaats een reactie

Tema con variazioni, Dirk Kroon

het weinige van de werkelijkheid
wordt minder en minder
(…)
men mag weer zwijgzaam en wijs zijn

Lucebert, Van de afgrond en de luchtmens

 

1a

Sluit je ogen voor
beelden uit het leven
en zie een binnenwereld aan.

1b

Sluit je oren voor
geluiden van de dood
en hoor het leven aan.

 

2a

Als je dan zo bang bent
voor de dood,
waarom stop je niet met leven?

2b

Als je niet zo bang bent
voor de dood,
waarom stop je dan met leven?

 

3a

Dit is een afscheid voor het leven,
zo de zon te zien doven in zee.
Als je hier woont is het voor even.
Neem deze werkelijkheid mee.

3b

Dit is een afscheid van het leven,
zo de zon te zien doven in deze zee.
Je moet het mooiste hier opgeven,
je draagt het zwaarste met je mee.

 

4a

De zee is stil en wacht als wij –
de nevel en de nacht voorbij.
Een overvloed aan vrijheid komt ooit vrij,
na de benauwenis van een doodtij.

4b

Het is al eeuwenlang doodtij,
er is de wereld en er is een wij.
Geen vonk van God komt er ooit vrij,
wij staan als stervelingen in een eindeloze rij.

 

5a

Het is te laat om nu nog terug te keren
naar de geborgen jaren van je jeugd.
En al wat jou aan grandioze uren heugt
is voor een oude man niet goed meer te verteren.

5b

Het is te laat om naar een weergaloze jeugd
terug te keren met de onbevangenheid van toen.
Je verloor naast onschuld ook de tomeloze vreugd
waaraan geen toekomst of een grote liefde iets kan doen.

 

6a

Je bent zo bang om dood te gaan
dat je nooit echt hebt kunnen leven.
Hoe is het al met al nog goed gegaan?
Je hebt je mooiste tijd in ledigheid verdaan.

6b

De ledigheid waarmee je goed kon leven
heeft je nauwelijks echt kwaad gedaan.
Nu al die nietigheid vrijwel is vergaan
moet je alleen in schamele resten staan.

 

7a

De stapelende jaargetijden wegen zwaar
en vormen beurtelings een wrange optelsom,
geleidelijk te groot en onontcijferbaar –
de ongewisse uitkomst van een ouderdom.

7b

De stapelende jaargetijden zijn te zwaar
wanneer een jeugd verwordt tot ouderdom.
Zodra de weemoed komt, is er het gevaar
van levenslange angst als afkoopsom.

 

8a

De roekoe-duif weet van geen wijken,
stuurt lokroepen naar onverkende rijken,
laat naar zich kijken en leert ons zien,
Gods eigen kleine vliegmachien.

8b

De roekoe-duif weet nauwelijks van wijken,
roept en zoekt naar onvermoede rijken,
waarin wij wat geweest is terug zullen zien,
de meest geliefde dode ook misschien.

 

9a

Het is zo ver, de dag breekt aan
en het begint al in je hoofd te dagen,
je hoeft geen uitstel meer te vragen,
je moet hier onherroepelijk vandaan.

9b

Het was zo ver, de dag brak aan
en het begon toen in je hoofd te dagen,
er valt geen toekomst te beklagen,
je bent hier al heel lang vandaan.

 

10a

Steeds meer vrouwen worden onbereikbaar
voor een man die bijna aan het einde is
van een bestaan vol hartstocht en geheimenis
dat toewijding nastreefde – het valt hem zwaar.

10b

Steeds meer vrouwen raken onbereikbaar
voor een man met nog maar weinig nachten;
zijn dagen eindigen in onafzienbaar wachten
op licht en gelukzaligheid – het is te zwaar.

 

11a

Het boek dat ik terzijde heb gelegd
bevat uiteindelijk de taal van alle tijden.
Hoe kon ik het zo levenslang vermijden
waarin alles in ultieme vorm is gezegd?

11b

Het boek dat je terzijde hebt gelegd
omdat afgunstigen toch telkens zeiden
dat iemand grootspraak beter kan vermijden –
zelfs dat is er glashelder in gezegd.

 

12a

Er zijn geen anderen dan wij,
elk ding richt zich op ‘mij’.
Er komt geen levend wezen bij,
wij raken nooit meer vrij.

12b

De wereld wordt als wij,
er komt geen liefde vrij.
Je ziet een kille woestenij,
geen zon komt er ooit bij.

Gepost in Home, Poëzie | Getagged , | Plaats een reactie

De buurman van een handelsreiziger, Bart Bruijnen

Van zijn vader wist hij weinig, behalve dat veel mensen zeiden dat hij toonvaster was dan Yoko Ono. Gaandeweg zeiden steeds minder mensen het, omdat Yoko Ono dat via allerlei rechtszaken zeer moeilijk tot haast onmogelijk had gemaakt.
Wat hij ook nog wist van zijn vader was dat hij een winkel met toeters, bellen en kniebeschermers had. Op een goede dag stopte zijn vader met die toeters en bellen om zich alleen nog maar te focussen op kniebeschermers. Het bleek een ferme misstap. Met het nieuwe concept was hij na vijf minuten al failliet. Maar dat kwam niet alleen door de illegale partij papieren wegwerpkniebeschermers die hij iets te hard op de kop had getikt. Nee, het pand liet ineens weten dat er door allerlei achterstallig onderhoud veel werk aan de winkel was, waardoor het werk in de winkel erbij inschoot, met als gevolg een extra lekkage.
En het was allemaal nog wel te verkroppen geweest voor zijn vader als diens buurman niet die dag ook was verhuisd. Vader en buurman hadden in de ruim vier jaar dat ze buren waren niet echt een goede verhouding, maar ze hadden zeker – vooral aan het begin – goede momenten gekend. Vader had gewoon tijd nodig om eroverheen te komen, het idee los te laten dat hij de ware buurman was kwijtgeraakt. Dus ging hij met iedereen over zijn gevoelens praten. Stuk voor stuk verhuisde iedereen om maar niet meer met hem over zijn gevoelens te hoeven praten.
Van zijn opa wist hij dat hij de grondlegger was van een reeks geografische wetten, waarvan de meest bekende: om de territoriale hoedanigheid van een planeet te veranderen is een sociaal of fysisch verschijnsel nodig. Zo’n verschijnsel kan uitwendig zijn (bijv. klimatologische omstandigheden) of inwendig (bijv. met behulp van esoterische vierkantjes en theosofische driehoekjes).
Het leverde hem uiteindelijk geen roem op. Ook toen hij probeerde om met dezelfde inzet faam te krijgen, kwam hij van een koude, veel te dure kermis thuis. Lof lukte ook niet. Eer kon hij op zijn buik schrijven. Aanzien kon hij eveneens niet het zijne maken. En toen hij uiteindelijk voor het verwerven van glorie idem dito nul op zijn rekest kreeg, vond hij dat het aardoppervlak voortaan de tering kon krijgen. Met die stelling won hij in de wereld van de geografische wetenschappen een bescheiden prijs, die hij thuis in zijn schouw bewaarde, waarna hij zich toelegde op het opzettelijk doden van dieren om het opzetten van die dieren door zijn buurman, die toevallig taxidermist was en graag dieren droeg, te vergemakkelijken.

Van zijn overgrootvader wist hij dat hij alleen dochters had. (Danig intelligent waren die dochters overigens niet, maar ze waren in ieder geval opgetogen dat ze geen meisjes waren.) Grootvader was sowieso zijn tijd ver vooruit. Zo was hij een van de eerste neo-analfabeten. Toen hij als jongeman ooit in onweer en bliksem buiten liep en twee keer dezelfde weg insloeg, kwam hij tot het inzicht dat geletterdheid rijmde op ijdelheid. Hij zwoer het alfabetisme af en bleek een natuurtalent: binnen twee weken had hij het zichzelf aangeleerd om niet meer te kunnen lezen en schrijven. In de media werd daar toen veel aandacht aan besteed, maar overgrootvader bewaarde de verkeerde krantenknipsels, dus zijn plakboek voor het nageslacht bleek achteraf een andere dan de bedoelde waarde te hebben. In die tijd ging hij vaak met zijn buurman, ook een neo-analfabeet, met vakantie. Het kwam dan voor dat ze in een hotel moesten logeren dat niet om over naar huis te schrijven was. Voor hen geen probleem. Ze reisden dan gewoon terug naar huis om er niet over te vertellen. Zo bewezen ze dat ongeletterdheid geen enkele belemmering hoeft te zijn voor een normaal leven. Waar ze ook waren verdienden ze prima de kost. Overgrootvader was accountant en buurman had het mooie, oude en vergeten beroep van spiegelverzorger. Als hij je spiegel zo eens per jaar weer helemaal netjes afstelde, had je er daarna geen omkijken meer naar. Later bleek dat overgrootvader helemaal geen buurman had, maar al die tijd zijn spiegelbeeld daarvoor had aangezien.
En dat is maar goed ook, want volgens zijn vader had die buurman maar een slechte invloed op hem. Buurman’s vader schreef hier nog een tot op de dag van vandaag veel voorgelezen factuur over.

 

 

Gepost in Columns, Home, Proza | Getagged , | Plaats een reactie

Gedichten, Younes El Kafari

Turing

Punten jagen. Schuilplaats, spanning, strijd.
Vragen om verbanning naar de kelder, weten
wie je daar ontmoet: de held, er is geen andere
mogelijkheid. Mierzoet hem daar begroeten

terwijl ontzetting niet om te verdragen is
en adem door je dromen giert. De klappen
te boven komen, snappen dat je over land
en lucht weer dichter bent bij het scharnier

dat je doet kantelen in ruimer perspectief
dan je voor denkbaar houdt. Zo lief was niet
en zal nooit zijn hoe de adrenaline
je oppept tot gevelde pijn. Oxytocine.

 

Biblia

Je leest je boeken en je slaat ze dicht:
op je gezicht is wanhoop te bespeuren.
Je gaat niet licht over bladzijden die geuren
naar veel belegenheid en naar kwade uren.

Verlegen letters zijn nooit bij te sturen,
er is geen vliegwiel en er zijn ook geen pedalen.
Een ziel is een verzinsel dat klettert op de muren
waar het geluk of evenwicht wil halen.

Er druipt wat inkt op je versleten vingers
die niet meer weten waar de krul moet zijn,
de slinger aan de schreef, het stokje laten zingen
terwijl je dromen weeft, azuur of scherp azijn.

 

Dwangspel

De gordijnen van de dwang schuiven elke ochtend open:
je weet niet welk stuk op de planken wordt gebracht.
Je kan niet meer gaan lopen. Het volk zit in de zaal,
de voetlichten ontbranden. Je bent de manke hoofdrolspeler,

je hobbelt weer naar voren. In de ivoren toren
van de slaap was je goed af. De dolksteek in je rug:
het hijsen van je ooglid en dan de angst, de lafheid,
de onwil om te delen wat niet van jou en elders is.

Houd al je tranen droog, je mag ze pas vergieten
wanneer publiek het vraagt. Het podium is veel te hoog,
de afstand veel te groot en nooit te overbruggen.
Zo sta je voor de kloof en hoort dan plots muziek.

Gepost in Home, Poëzie | Getagged , | Plaats een reactie

Straattheater, Erik Spil

Ik imiteer een kraai. Mijn handen als snavel voor mijn gezicht. Een zwarte deken over mijn rug. Op het grote plein staan de andere surrogaten: allemaal doen ze iets na wat ze nooit kunnen zijn: God, Magere Hein, De Aap, etcetera. Ik ken de lichamen eronder, zonder uitzondering armoedig en mager. Net als ik zijn het zwervers, afhankelijk van het kleingeld van de toerist en de dagjesmens. Behalve Moeder Natuur, want zij straalt het onbekende uit.

De hoofdzaak is niet haar kostuum, waarin de natuur subtiel verwerkt zit, niet de lichtgroene make-up, maar eerder de uitstraling en beweging die als een bries om haar heen hangt. Met haar wieg ik heen en weer in de waan van een lentelucht. Op het plein bij de kerk is geen toerist te bekennen. Moeder Natuur vouwt haar kleed op en stopt deze in een koffer, ter afsluiting van haar show. Zij heeft gelijk: het is kansloos. Zelfs geen Japanners.  Ineens komt ‘God’ haar richting uit: hij heeft een wit stuk karton aan zijn middel vastgebonden, wat een wolk moet voorstellen. Verder een witte baard en pruik.
‘God is dood!’ roep ik hem toe.
‘Jij straks ook,’ schreeuwt Magere Hein.
‘Er is geen ruimte voor God in de natuur,’ zingt Moeder Natuur.
Daarna zwijgt ‘God’ en gaat terug naar zijn plaats.
Volledig uit mijn rol gevallen, loop ik naar haar toe, terwijl de surrogaten mij met argusogen bekijken.
‘Daar hebben we De Kraai. Jij bent net als De Aap onderdeel van mij,’ spreekt ze terwijl ze zorgvuldig opruimt.
‘Hoe bedoel je? Ik ben een idioot met een zwart kleed, die doet alsof, een idioot onder idioten.’ En ik maak een weids gebaar naar mijn collega’s.
‘Alle mensen doen alsof, zodra je iets aantrekt begint het geloof, de illusie. Laten we ophouden met spelen.’ En ze steekt een hand uit.

Bedwelmd pak ik haar hand en ze trekt me mee de straten door het park in. Ze brengt mij naar het diepste gedeelte.
‘Laten wij alles uittrekken, onze geloven, onze illusies,’ fluistert ze zacht.
Onder de kracht van haar beweging schuift het doek weg en de omgeving verandert in een wildernis. Haar lichaam gaat op in de natuur. Een oerinstinct woedt als een orkaan in mij, het laatste beetje rationaliteit verdwijnt. Ik word de vergetelheid ingezogen en even ben ik een kraai die over een weids landschap vliegt. Een kraai die landt op het plein bij de kerk. Een kraai die het theater niet ziet, maar een vuilnisbak waar hij in pikt.

Dan trekt ze haar hand terug en ik zie mijn fout in. Ik ben nergens geweest, sta nog steeds op hetzelfde plein terwijl ze me aankijkt. In haar groene ogen verspringt iets.
‘Nu,  je hebt het gezien, je was even bevrijd. Ga weer terug.’
Een Amerikaanse auto komt aangereden en ze stapt in.

Terneergeslagen loop ik naar mijn plek, plaats mijn handen als snavel voor mijn mond, buig diep naar de straat en maak een pikbeweging naar niets.

Gepost in Columns, Home, Proza | Getagged , , | Plaats een reactie

Open D., Steffan Hofland

 

Geen fuck te doen,

Geen werk.

Geen geld.

Goedkope blikken.

Laatste centen.

Uitgeteld.

 

Geen pijn.

Geen blues.

Geen tyfus.

Geen reet.

Are you alive, man?

It’s getting.

Late.

Gepost in Home, Poëzie | Getagged , , | Plaats een reactie

Gedicht op maat bij het werk van Marcel van Eeden, Rob Van de Zande

Marcel van Eeden plants

Tekening: Marcel van Eeden

Hoor het bovene ploegen
En omgespit lijkt de zon,

Onder een vaal genoegen
Dat ’t van de goudster won

Vloot het bestorven geween
Weg in ‘n schim over ‘t loof,

Welke alles om ons heen
Met ‘n bleke teneur bestoof –

En zo geeft hij ons weer:
Duistre vlagen op perkament,

Welke ‘n natuur des te meer
Als z’n zuivre maker herkent.

 
 
 

 

Gepost in Home, Poëzie | Getagged , , , , | Plaats een reactie

De handschoenenman, Orchida Bachnoe

Jaren geleden was er een pannenkoekenhuisje in Den Haag. Met een vriend  kwam ik er minstens twee zaterdagen per maand. Aan de vierkante houten tafels met wit-rood geblokt tafelkleed gingen we gretig in elkaar op en de wereld verengde zich tot deze hemelse plek, dit paradijselijke moment. Als de struise Slavische onze bestelling kwam opnemen, keek ze vertederd naar ons.

Ze was slank met bollingen op de verkeerde plekken die werden geaccentueerd door haar strakke jeans en t-shirt. Het korte lichtbruine haar viel piekerig langs haar gezicht en in haar bruine enigszins scheefstaande ogen zwom onpeilbaar verdriet. Ze maakte geen praatje, zelfs niet over het weer. Maar ze bracht ons trots en zwijgend de perfecte poffertjes, crispy, boterzacht en ondergesneeuwd door bergen poedersuiker. Na vele porties ‘pofs’ en wereldwijd meanderende gesprekken werden mijn vriend en ik geliefden. Haar bombardeerden we tot onze Tinkerbell die onze prille relatie vleugels had gegeven door het weelderig strooien met poedersuiker, sterrenstof in het Haagse hart.

Zo zoet als de zaterdagen waren, zo anders was het door de weeks. Al voor zevenen zat ik in tram 1  die me naar Delft bracht. En altijd zette ik me schrap voor de 45 minuten eindeloos durende rit. Het was sneller om met de Thalys bij de grens van Nederland te komen dan in deze escargot. De ogen gesloten, droomde ik weg op het hortende en stotende ritme van de tram, en kwam zo uitgerust aan op kantoor.

Tot de dag dat hij vloekend en tierend mijn tram en mijn leven binnenstapte. Hij was  regelrecht aan het brein ontsproten van Koot en de Bie: het broertje van Gé en Arie Temmes. De pompoen op zijn wollen muts bewoog mee op de stroom van staccato uitgesproken scheldwoorden. Bij elke halte veranderde hij van plek, van voor tot achter in de tram. Maar hij ging nooit naast iemand zitten. Hij koos de lege zitjes.  Vanaf de Haagweg tot aan het  centrum van Delft tergde hij de passagiers. Gedaan was het met de rust en hopeloos eindelozer werd de rit. Elke dag opnieuw.

Ik trainde me om zijn luidruchtige aanwezigheid te wissen tegen het decor van de Vliet en de golfvelden waar fazanten op baksteenformaties  zaten te filosoferen. Ik zag de zon stralend  opkomen en vervolgens het gevecht met de onheilspellende muisgrijze mistlaag over de grasvelden. De hoopjes op het boerenland identificeerde ik als schapen. Terwijl hij de tram vol schold en iedereen hem zijn gang liet gaan werd mijn leven rijker. Gelukkiger zelfs. Misschien dankzij deze dissonant.

De winter daarop was kouder dan ooit. Het pannenkoekenhuisje had onaangekondigd plaats gemaakt voor een bar, waar shisha-rokende mannen rondhingen en waar je de wietlucht kon vastpakken. De Slavische sfinx was verdwenen en had de zoete geur van poffertjes meegenomen. Een gat geslagen in het hart van ons Den Haag.

Nu stapte ik dik ingepakt als een Michelinvrouwtje de tram in en  halverwege de rit stond hij opeens voor me. Mijn hart stopte secondenlang met pompen. Hij zei niets. Stond daar maar te staan en staarde me aan. Het duurde minuten voordat ik door mijn schrik heen brak en zag dat hij met zijn hoofd wenkte naar een voorwerp in zijn handen. Daar bungelde mijn handschoen tussen zijn vingers. Ik pakte het snel  van hem aan en mompelde dank je wel. Wat een lieve man, dacht ik.

En alsof de duivel ermee speelde en of het kwam door zijn aanwezigheid, maar mijn handschoen viel op onverklaarbare wijze op de grond. En telkens weer dook hij voor me op en gaf mij mijn handschoen.  Met een oprechte lieve blik in zijn ogen. Het vertederde me als ik zag hoe hij blij mijn “dank u wel meneer” in ontvangst nam. Hij kwam zelfs bij me in de buurt zitten om stilletjes te waken over mijn handschoenen. Mijn handschoenenman.

Het was zijn zelf toebedeelde taak om te zorgen dat mijn handen warm genoeg zouden blijven om verhalen te schrijven. Om mijn geliefde te strelen of om ze tegen elkaar aan te zetten voor een stil gebed. En terwijl de zomer allang was ingetreden begon ik elke dag naar hem uit te zien. Om hem te groeten en te genieten van zijn lach die van oor tot oor reikte. Hij zag er ook veel beter uit. Minder sjofel en hij vloekte niet meer. Af en toe ontsnapte er nog iets aan zijn lippen als er iemand instapte. Maar het had iets vertederends. Het gaat goed met je, dacht ik en ik was blij voor hem.

En op de mooiste zomerochtend van dat jaar zag ik hem hand in hand met een struise vrouw de tram instappen. Ik knipperde met mijn ogen. Warempel, het was de Slavische sfinx die ooit de lekkerste poffertjes van Nederland bakte. Ze gingen dicht tegen elkaar aan zitten en hadden alleen oog voor elkaar.  Ik glimlachte bij de gedachte dat haar sterrenstof nog steeds werkte en nu mijn handschoenenman geluk had gebracht.

Gepost in Columns, Home, Proza | Getagged , , | Plaats een reactie

«Zijn verhalen zijn het bredere publiek waard.» – Jan-Hendrik Bakker, Den Haag Centraal, 7-7-2016

Een goed geschreven verhaal is als een mooie ballade: je hebt het in een uurtje uit terwijl het geheel in je hoofd blijft hangen als een lied, waar het bij een grote roman toch vaak slechts om passages gaat. Goede verhalen blinken bovendien uit in beknoptheid en compactheid en komen van nature zonder veel dralen ter zake. (…) Segura’s verhalen hebben ontegenzeggelijk iets aparts, een snufje apocalyps gemengd met fantastische elementen. (…) Segura heeft bovendien een zeer trefzekere stijl met intrigerende beelden.
Lees hier de recensie

Gepost in Extaze-reeks, Home | Getagged , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Diplomatie & literatuur, Brussel, 29 september 2016 (vooraankondiging)

Op donderdagavond 29 september 2016 organiseert de Nederlandse ambassade in Brussel in samenwerking met het Springergenootschap een literaire avond op de residentie van de Nederlandse ambassadeur in Brussel (Horizonlaan 22, 1150 St. Pieters-Woluwe). Onderwerp is Diplomatie en Literatuur: waarover schrijft een diplomaat-schrijver, wat is de wisselwerking tussen zijn/haar schrijven en het diplomatieke vak, en welk spanningsveld bestaat er tussen roman en werkelijkheid, tussen feit en fictie?

Vier schrijvers die diplomaat zijn (geweest) staan die avond centraal: Carel Jan Schneider/F. Springer (belicht door zijn biografe Liesbeth Dolk), Pauline Genee en Richard Osinga. Filmmaker Rob Rombout zal aandacht schenken aan Robert van Gulik, over wie binnenkort zijn documentaire in première gaat. Timon Salomonson modereert de avond.

Carel Jan Schneider
(1932 – 2011) was bestuursambtenaar in het voormalige Nederlands-Nieuw Guinea en Nederlands diplomaat. Onder het pseudoniem F. Springer schreef hij vanaf 1962 zestien romans en verhalenbundels. Eind 2015 verschenen Tabee New York, Bougainville, Bandoeng-Bandung en Kandy onder de titel Boeken van herinnering als pocket in herdruk.

Liesbeth Dolk is onderzoeker en werkt in opdracht van het Nederlands Letterenfonds aan een biografie van Carel Jan Schneider/F. Springer. In 2012 verscheen haar fotoboek Vindplaatsen. De Indische jaren van F. Springer.

Pauline Genee werkt op het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken. In 2014 verscheen haar debuutroman, Duel met paard, dat positief werd gerecenseerd in De Wereld Draait Door, Volkskrant, Trouw en NRC. In korte tijd verschenen drie drukken. In 2017 komt haar tweede roman, Roadblock.

Richard Osinga was als Nederlands diplomaat werkzaam in Algiers en Dakar. Nu is hij internetondernemer. Zijn eerste boek Bor in Afrika over een jonge diplomaat in een denkbeeldig Afrikaans land werd door HP/De Tijd een gedroomd debuut genoemd. Daarna volgden de romans Klare taal, Een duivel met een ziel en Wembley.

Rob Rombout [deelname onder voorbehoud] is een Nederlandse filmmaker, docent en lector. Zijn meest recente documentaire is On the track of Robert van Gulik. In deze documentaire gaat hij op zoek naar sporen van de Nederlandse schrijver (de Rechter Tie-romans) en diplomaat Robert van Gulik (1910-1967) in dagboeken en getuigenissen. De documentaire gaat in première op het Nederlands Film Festival (Utrecht, 21 tot 30 september 2016).

Timon Salomonson is een Belgisch diplomaat wiens eerste roman De diplomatie der dingen op de short list belandde van de beste Belgische debuten van 2014 (Boekenbeurs, Antwerpen). Hij werkt aan een tweede roman.

Gepost in Home | Getagged , , , | Plaats een reactie

Thematiek Extaze 20 – winter 2016

Magie en verlies

There’s a bit of magic in everything
And then some loss to even things out

 Lou Reed

In het laatste Extazenummer van dit jaar willen we het themagedeelte wijden aan twee bijzondere begrippen: magie en verlies. Het gaat om samenhang én spanning tussen deze beide.
De titel is ontleend aan Lou Reed’s album Magic & Loss (1992). Daarin bezingt de in 2013 overleden Reed het verlies van twee vrienden, door telkens de magie van hun leven tot in hun sterven te belichten. In onze cultuur wordt verlies doorgaans als iets negatiefs geduid, en wordt het tegenover vervulling en winst geplaatst. Reed zoekt eerder naar een balans tussen beide ervaringen. Hoe kan verlies een magische glans krijgen? En wat te denken van melancholie? Is dat de ervaring die het midden houdt tussen magie en verlies, hoogte- en dieptepunt? Misschien wordt in Reed’s legendarische Perfect Day (1972) verklankt wat Walter Benjamin de geluksdimensie van melancholie noemde.LouReedPerfectDay-300x296
De filosoof Georges Bataille schreef  al in de oorlogsjaren over de kracht en zelfs de ‘gift’ van het verlies, zoals dat in de ervaring van extase, van kick en roes, van geweld en verspilling, maar ook in de erotische en de religieuze ontmoeting met het transcendente naar voren komt. In onze tijd spreekt de filosoof Charles Taylor over de balans tussen het ‘omsloten’ en het ‘poreuze’ zelf, een balans die kenmerkend zou zijn voor de moderne mens, maar die tegelijkertijd dikwijls verstoord raakt.
Een tweede grootheid uit de popmuziek overleed eveneens recentelijk: David Bowie. Ook hij zoekt in veel van zijn werk naar een nieuwe samenhang tussen magie en verlies, zoals tot uitdrukking komt in zijn versie van de Nina Simone song Wild is the Wind (1976), in de raadselachtige figuur van Major Tom in zijn werk, en meer algemeen in de manier waarop hij zichzelf steeds verloor in vele avatars. Zijn laatste album, uitgebracht enkele dagen voor zijn dood in 2016, presenteert het verlies als een ‘black star’.
We willen verlies en zijn magische kanten zowel letterlijk nemen als figuurlijk. Letterlijk: het verlies van het leven, van een dierbare, de dood. Figuurlijk: verlies als de tijdelijke opgave van controle over het leven, zoals in de sensatie van extase, hallucinatie, pijn, risico.

 

 

Gepost in Home | Getagged , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Gevende mensen, door Christian Oerlemans

Dit stuk schrijf ik terwijl ik op het terras zit achter het huis van Rafi (Rafaela) en Juan, in Mérida Spanje. De bouganville bloeit uitbundig, de larmoyante  Perzische kat ligt bij mijn voeten. Boven ligt mijn echtgenote, ziek in bed.

Hoe is dit zo gekomen? Door op avontuur te gaan via Airbnb. Ik moet toegeven dat ik hiertoe een drempeltje over moest, met name na de vele publiciteit rond wilde kamerverhuur in bijvoorbeeld Amsterdam. Airbnb werkt kort gezegd een beetje als facebook, je moet vertellen wie je bent en de verhuurders geven ook hun profiel plus foto’s van het onderkomen dat ze verhuren. Bedoeling is een zekere openheid te creëren, zodat je weet bij wie je terecht komt. Noem het clubgevoel, Wij van Airbnb (zie vorige column).

Mérida is een monumentale historische stad die aanleiding geeft tot gepeins op het terras van Rafi en Juan. De rivier de Guadiana die tussen Portugal en Spanje kronkelt is hier, redelijk dicht bij de bron, een kilometer breed. De Romeinen bouwden een brug, met een lengte van 800 meter. Tot begin jaren zeventig reden er nog auto’s over, maar sinds de beroemde Calatrava verderop een superbrug heeft gecreëerd, is het de 800 meter lopen. Lang was deze brug de enige noord-zuid verbinding in de Extramadura en er is veel gevochten, verwoest, verbouwd en gerenoveerd, zelfs nog onder Napoleon die evenals de Romeinen, Visigothen en Moren met zijn legers over de brug kwam.

Over de brug was vroeger de stadspoort die toegang gaf tot een enorme fortificatie die door de Christenen veroverd werd op de Moren (koning Alfonso IX van Léon) in 1228/29. Maar eerst hadden de Romeinen hier een fort in 25 B.C. toen het hier Emerita Augusta heette ter ere van Octavianus Augustus. Na de Romeinen kwamen de Vandalen die – het woord zegt het al – de boel verwoestten totdat ze verjaagd werden door de Visigothen die het ford weer herbouwden en er een paar honderd jaar later werden uitgejaagd door de Moren. Genoeg geschiedenis. Je kunt het allemaal opzoeken op het internet.

Wat mij mijmerend voor ogen kwam waren de enorme volksverhuizingen. Die Visigothen bijvoorbeeld kwamen ergens van achter de Dnjepr vandaan , vluchtend voor de Hunnen naar het schijnt. Ze leverden slag met de Romeinen, de Alemannen, de Franken, die uiteraard hun grenzen sloten, totdat ze uiteindelijk op het Iberisch schiereiland hun plek vonden. Eigenlijk net zo’n verhaal als dat van de “Settlers” in Amerika. En ja, de Visigothen waren ondertussen ook gekerstend dus veel gebeurde in naam van de Heer. Er was zelfs een bisschop in Mérida en een Bijbelvertaling in de oude Germaanse taal Gotisch. Tegelijk kwamen uit het Noorden de Sueben of Sueven (Zweden), ook een Germaans volk dat al plunderend de westkant in beslag nam, het huidige Portugal en een deel van Spanje. Natuurlijk woonden er inheemse mensen, maar die hadden weinig in te brengen, die waren door de Romeinen in Hispania Lusitania al monddood of gewoon dood gemaakt.

Als ik tussen al die overblijfselen loopt van wat wij in historisch besef ‘beschavingen’ noemen, bekruipt mij toch een gevoel van onvrede met de mensheid. Ja natuurlijk, het is allemaal cultureel en prachtig en blij dat het er nog staat en mooi dat zelfs de tombe van Santa Eulalia (beschermheilige van Mérida) bezichtigd kan worden, dat arme twaalfjarige meisje dat haar Christelijk geloof niet wilde afzweren in het land van de Muzelmannen, allemaal interessant. Maar in Syrië gebeurt hetzelfde. Monumenten verwoesten, mensen vermoorden, landjepik spelen.

Genoeg hierover, terug naar Rafi en Juan die alles doen, maar dan ook álles wat ze kunnen doen, om het hun gasten naar de zin te maken. Mooie kamer, lekkere badkamer op 4sterren niveau, een ontbijt waar je de dag op doorkomt en verder verdwijnen ze nu en dan een tijdje en heb je het huis – dat overigens best groot is – tot je beschikking.  Helaas werd Willemine ziek, ernstige darm-ongeregeldheden, gisteren halve dag in bed, vandaag hele dag. ’s Nachts weinig in bed en veel in de badkamer. Rafi dus vanmorgen meteen naar de apotheek, heeft pillen gehaald die helpen. Voor mij kookt ze nu speciaal ‘licht’ eten want zij denkt – ondanks mijn protest – dat ik niet tegen hun zware Spaanse maaltijden kan haha.. linzensoep met chorizo?  Straks ga ik samen met Juan naar Italië-Spanje kijken, EK voetbal. Speciaal voor mij zetten ze een fan in de woonkamer, opdat ik het niet te warm heb. (Mérida is in dit jaargetijde inderdaad erg warm, je snapt niet dat de legionairs in hun barakken achter de hoge muren van het fort nog een speer konden optillen). Het is ook warm in menselijke zin, want Rafi en Juan zijn openhartig, geïnteresseerd in ons. We praten soms een halfuurtje met vertalingen op de telefoon(traduzir). We weten nu dat Rafi een vader had die zoop en sloeg. En Juan was 5 toen zijn moeder stierf en zijn vader wegliep. Oudste zus was toen 13. Zes kinderen alleen gelaten, drie zusters, drie broers. ‘We hebben veel geleerd’, zegt Juan. Hij zelf kwam in de handel en heeft een fastfood restaurant. Een broer is flamencozanger en -gitarist. De andere broer is leraar Engels. Op zijn 12e ging Juan werken en terloops naar school. Zegt Rafi: ‘we wisten in de klas wel dat Juan aan het werk was als hij niet op school kwam’.  Geliefden sinds hun schooltijd, nu midden veertig. Alles piekfijn voor elkaar, een zoon in Oxford als importeur van Spaanse producten, een dochter op Ibiza in het toerisme. Heerlijk om zulke mensen te mogen ontmoeten. Gevende mensen, in een stad waar eeuwenlang zoveel genomen is.

Gepost in Column Oerlemans, Home | Getagged , , | Plaats een reactie

Code rood, door Mischa van den Brandhof

Online leren

Bosmieren opgelet! Op 1 september gaat de Formicidabele School de Hoop (FSH) van start met de mini-MOOC getiteld The Zombie Apocalypse: Essential Skills and Strategy. Door klimaatverandering bestaat het risico dat tropische paddestoelen zich op onze bodem gaan nestelen. Een van deze soorten is de Ophiocordyceps unilateralis, een paddestoel die een besmettelijke en dodelijke infectieziekte veroorzaakt. Het is gebleken dat de sporen van deze parasiet het lichaam kunnen binnendringen, waar ze de controle overnemen van de hersenen en de ongelukkige naar een hogergelegen plek doen wandelen. De schimmel groeit vervolgens als een hoorn uit het hoofd om nietsvermoedende voorbijgangers te besmetten – en zo worden hele kolonies uitgeroeid. De MOOC is gericht op state of the art kennis over de cordyceps en het leren van praktische skills die onmisbaar zijn voor de moderne mier. Het vak wordt gegeven door Prof. Kampernoot en Commissaris-Generaal Bulderbos en is verdeeld in vier modules: ‘Cordy Who?’ (introductie), ‘Z is for Zombies’ (feiten en fabels over besmetting), ‘Hell is Coming’ (ervaringen uit de tropen), en ‘Staying Alive’ (trainen voor de apocalyps). Gedurende de cursus bent u bezig met video’s, artikelen, interactieve discussies en quizzen, en het delen van ervaringen met medemieren. In samenwerking met DefAnt is er ook een honours project, waarin u zelf leert hoe u van zilverberk een beschermend harnas en helmpje kunt maken.
Schrijf u vandaag nog gratis in op www.animooc.com!

Gepost in Columns, Home | Getagged , , | Plaats een reactie