Kras, Meliza de Vries

Vissen kennen parameters. Wij vangen
zij happen naar lucht in water
terwijl wij denken dat zuurstof in bomen zit,
al die liefde in boomschorsen gekrast.

Het duurt jaren tot bomen zich herstellen
langer dan relaties duren.
Liever het ijzeren slot aan de brug geklikt:
het uitzicht wordt minder het inzicht des te beter.

Vissen geloven in ankers bij het zinken vertragen wij
elkaar tot we de bodem van onszelf raken
weer geloven in de afgrond van een ander

een moeder kust het opengebarsten vel
een vader belooft de harde korst.

Waterhoogtes verschillen. Wij zwemmen
boven ons hoofd onder ons groeit een kind
dat een boom aait tot hij krassen kan.

Gepost in Home, Poëzie | Plaats een reactie

Er ploffen rode raven neer op ons terras, Geert Viaene

zij krassen en dan mogen wij nog van geluk spreken
dat het nacht is, zij krassen zacht, midden in de lucht

verleren zij het vliegen, er zweeft een onzichtbare sliert
speekseldraden in de lucht waaraan zij zich ophangen

zij staan voor de doden die weigeren om voorgoed weg
te wiegen, zij krassen, wij hebben dit nog nooit gehoord

desondanks herkennen wij dit geluid, zij krassen zacht
zo weten wij, zonder slag of stoot, nu is het onze beurt

Gepost in Home, Poëzie | Plaats een reactie

leegstand, Bert Struyvé

zij leeft in de kern van een glazen bol
haar eigen atrium

‘ik ga even’ zegt hij ‘de wind is gaan liggen’
en drukt geroutineerd een volle hand rond haar glas
zijn stem klinkt neutraal
als een blokje om met de hond

haar mond spreekt hem zwijgend toe
hij grijpt met zorg zijn behaagzieke jas
steeds maar weer omkeren vermoeit

zij zit onzichtbaar na

Gepost in Home, Poëzie | Plaats een reactie

Het leven van een kever, Marcel Ozymantra

November dobberde aan het eind van de vorige eeuw in een donker en koud decennium toen Mathieu zijn sleutels verloor. Stefan en hij hadden drie flessen rode wijn en een fles port gevonden. Tot hun grote plezier bleken de kruipruimtes onder Mathieu’s gebouw met elkaar verbonden. De flessen lagen te koelen onder het huis van de buren. Natuurlijk was het een ordinaire diefstal, maar ze waren nogal in hun nopjes met de mazzel. De wijn had de kleur van geronnen bloed en een gedistingeerde smaak die deed denken aan middeleeuwse gravures. De port bewaarden ze voor een andere keer.
Toen het gebied nog opgespoten zand was, bevond Stefan zich in een ander deel van het land. Sinds de cultivatie van het gebied liep er een kanaal tussen hen van het Gooimeer naar de zeilhaven. Een witte opklapbrug verbond de twee. Als je heel hard gooide woonden ze een steenworp van elkaar. In de winter schuifelden ze over het ijs om elkaar te bezoeken. Het gebeurde niet vaak dat Stefan naar Mathieu kwam.
Het was als altijd muf en riekte naar oud zweet, sigaretten en nat zand in Stefans kelder. Hij zag de viezigheid allang niet meer. Het zou nog vele jaren duren voor hij de geur van een bloembed kon waarderen. In de hoek stond een schots en scheve stapel Playboys. De nummers met beroemd Nederlands naakt lagen bovenop.
De flessen wijn deelden het bureau met een Amiga-computer en bakken met papier. Ze speelden tijdens het drinken een racespel. De kleurige pixels stormden in grote kleurblokken op ze af. De monitor was zeker dertig centimeter diep en besloeg bijna de helft van het bureau. Stefan mopperde:
‘Kijk toch eens uit wat je doet!’
Mathieu reageerde geërgerd.
‘Man!’
‘Zie je dat dan niet, joh!’
‘Hou toch eens … shit! Shit shit SHIT!’
Mathieu smeet de muis bijna door het scherm.‘Godver, hou toch eens op met zeiken als ik speel!’
‘Ach, je kan er ook niks van. Mijn beurt!’
Mathieu was stil tijdens Stefans run. Een glorieuze run, natuurlijk. Dat sprak voor zich.
‘Ik heb geen zin meer,’ zei Mathieu. ‘Laten we iets anders doen.’
Hij pielde een Playboy vanuit het midden van de stapel, met de Amerikaanse playmate Suzy Scott. Die had hij thuis ook. Alle stoelen in Stefan’s kamer waren klef en stonken naar rot, maar degene schuin tegenover Stefan’s vaste stoel was Mathieus vaste stoel.
‘Wanneer ga je het weer eens schoonmaken?’
‘Dat doet mijn moeder,’ zei Stefan.
‘Komt ze hier wel eens?’
‘Ik wil haar beneden niet zien.’
Stefans antennes trilden nerveus, terwijl hij met zijn klauwen moeizaam een sjekkie draaide. De ene helft van zijn facetogen was gericht op de Playboy op zijn schoot en de andere helft bezag zijn nicotinetaak. Mathieus elytrum bibberde een beetje, maar ze deden hun best geen opwinding te tonen. Ze zouden nooit aan elkaar toegeven dat ze regelmatig masturbeerden.
‘Man, wat een geil wijf,’ zei Mathieu.
‘Oh?’
Na een paar minuten waggelde Mathieu naar het toilet op de begane grond.
‘Ik ga even pissen, hoor.’
‘Geniet ervan.’
Toen hij eindelijk comfortabel was realiseerde Stefan zich dat hij beter had kunnen zeggen dat hij ging poepen. In het kleine hokje zijn geslachtsdeel bespelen was een trage en onhandige bezigheid.
Tijdens het afspoelen van klauwen en tarsus keek zijn spiegelbeeld hem aan. De clypeus en mandibula glansden alsof ze net waren opgepoetst. Zijn flagella waren wat dof, maar dat kwam doordat hij steeds de planken in Stefan’s ruimte aftastte. Die waren vettig en lagen vol stof. Het leven van een kever ging niet over rozen.
‘Man, man, wanneer mag ik eindelijk tot het menselijk ras behoren?’
Bij terugkomst kon hij Guns ’n Roses al horen. Het akelige gekweel van de zanger deed zijn chitine trillen. De grot hing weer vol dikke rook. Stefan’s mandibula stonden in wat op een onschuldige grijns moest lijken.
‘Nog een spelletje?’
‘Je hebt weer die kutplaat opgezet,’ gromde Mathieu.

Het was zo’n avond dat het Nederlandse voetbalteam weer de wereldcup ging winnen. De tijd van opgeblazen oranjeliefde was nog niet aangebroken, dus was er op de straten nauwelijks een vlaggetje in de Koninklijke kleur te zien. Mathieu en Stefan hielden zich liever bezig met strips, computerspelletjes en sciencefiction. Stefan mopperde:
‘Man, man, hoe kunnen ze fanatiek over zoiets zijn? Beetje rennen achter een bal en dan wegschoppen!’
Ze lachten hard. De kast van een televisie die prominent in Stefan’s grot stond ging niet aan zonder een hevige kreun en inwendig protest.
Toen de twee flessen op waren strompelden ze naar buiten. Mathieu veroorzaakte een akelig geluid door de tarsus van zijn achterpoot tegen zijn tergiet te schuren. Stefan maakte met zijn voorpoten de antennes schoon.
‘Wat gaan we doen?’ Mathieu klikte zijn clypeus.
‘Naar Hilversum?’
Ze wilden niet tussen de tombes van de nieuwbouw blijven hangen.
‘Woehoe, we gaan naar Hilversum!’
‘Woehoe!’
Ze dachten dat ze huilden als wolven, maar het klonk eerder als het tsjirpen van krekels. Ze schuifelden naar de bushalte en discussieerden over of op een dag reizen naar de sterren mogelijk zou zijn.
‘Hij kan schrijven wat hij wil, maar sneller dan het licht zal niks ooit gaan,’ tsjirpte Mathieu.
‘Nou, het zal me anders niet verbazen als er toch een manier blijkt.’
‘De enige manier is misschien als er net zoveel energie wordt gebruikt als … wat schreef die andere ook alweer, als er in het universum aanwezig is. Dat zou toch niet werken?’
‘Ik weet het niet zo zeker.’
En zo ging de discussie verder die ze al sinds hun derde ontmoeting voerde.

Er bleken geen bussen meer te rijden, iets wat ze eigenlijk al wisten.
Mathieu tsjirpte: ‘Dan maar op de fiets?’
‘Overal beter dan hier!’
Dwaas als dronken meeltorren hingen ze tegen elkaar, half struikelend over hun poten. Ze wilden zoveel, maar wisten niet waar ze voorrang aan moesten geven. Hun ouders waren nog steeds in de greep van de Tweede Wereldoorlog. Het motiveerde hun daden en idealen, maar voor Stefan en Mathieu was de oorlog een avontuur op televisie, een wereld van woorden waarin hun ouders waren verdwaald. Dat terwijl het universum eeuwig zou blijven uitdijen, zonder einde, zonder punt.
Mathieu sprong vrolijk op zijn fiets. Zijn achterste poot vloog ongemakkelijk over bagagedrager en zadel heen. Even balanceerde hij op zijn abdomen om vervolgens door te glijden. Hij miste het andere pedaal volledig. Zijn antennes zwierden hulpeloos door de lucht om aan de andere kant het asfalt te raken. Stefan’s harde lach schudde zijn thorax. Als een slecht getekend stripfiguur sloeg hij zijn middelste poten tegen zich aan. Hij stak geen klauw uit om te helpen. Verbouwereerd kroop Mathieu moeizaam onder het ijzer uit. Hij pakte de fiets op en wierp er weer een poot overheen. Weer miste hij en ditmaal viel hij met een doffe klap op zijn elytrum en pronotum. Nu moest ook hij zo gieren van de lach dat het pijn deed aan zijn chitine.
‘Wat ben je toch een klungel,’ tsjirpte Stefan. ‘Misschien moeten we maar lopen. Gaat het nog?’
Mathieu voelde aan zijn pronotum.
‘Enigszins.’
Stefan hielp hem omhoog, want een kever op zijn rug had het altijd moeilijk.

Buiten de bebouwde kom stond een rij kale lantaarnpalen langs het fietspad. Hun bleke licht schuurde hees tegen het donker aan. Achter hen kwam luid geschreeuw. Mathieu en Stefan keken elkaar aan. Plotseling was er gejuich aan de kant van het donker, waar een rij zwarte bomen en struiken de grens vormden. Het viel hen op dat het gejoel zich door de wijken heen verplaatste. Ze konden met geen mogelijkheid bepalen wat de reden van deze jolijt was. Of was het wel jolijt, want het klonk alsof een indianenstam had gemerkt dat iemand hun gebied was binnengedrongen. Hun chitine voelden klam aan.
Mathieu tsjirpte: ‘We gaan Hilversum niet meer halen, hè?’
‘Nee, dat wordt niks meer,’ antwoordde Stefan.
Enkele honderden meters verder hoorden ze gerinkel dat door doffe stemmen en voetstappen werd gevolgd. In het duister straalden de lantaarnpalen als ijspegels. Ze zagen dat tientallen meters voor hen de lichtpoelen werden onderbroken door schaduwen.
Mathieu fluisterde: ‘Shit, wat is dat nou?’
‘Eh, man, vast niks om bang voor te zijn. Hier gebeurt toch nooit iets? Ik bedoel, ken je onze buren?’ Mathieu lachte magertjes. ‘Maar misschien kunnen we beter aan de andere kant van het pad lopen.’
‘Dat is niet eens zo’n gek idee’
Het rood in hun gezicht van hun tegenliggers lichtte scherp op onder de lantaarnpalen. Ze spraken luid, droegen flesjes bier en kettingsloten en keken minachtend naar Stefan en Mathieu die vriendelijk tsjirpend groetten. De groep mompelde iets onduidelijks terug. Toen ze elkaar waren gepasseerd kon Mathieu het niet laten te schreeuwen: ‘Groeten we elkaar tegenwoordig niet meer?’
De groep bleef doorlopen, maar het was alsof ze met een elastiekje aan Mathieu en Stefan vastzaten. Onder opgewonden geroep trokken ze langzaam naar achteren, naar de twee toe. De kettingsloten rinkelden harder.
‘We gaan jullie pakken, vieze kevers!’
Mathieu en Stefan keken elkaar aan.
‘Misschien is het een goed idee om spoed te maken?’
Mathieu achtte de woorden van zijn vriend verstandig, al had hij niets met rennen op, want daar werd hij zo moe van.
Na een tijdje wisten ze niet meer waar ze waren. In de nacht zag alles er anders uit. De ene hoek die ze omgingen leek net zoveel op de volgende, net als dat het ene slootje dat ze oversprongen leek op de gracht die ze daarna ontweken. Het slootjespringen leverde Stefan wel natte poten op.
‘Dan moet je ook maar eens afvallen,’ smaalde Mathieu.
‘Man, ik heb een hekel aan sport, dat weet je.’
Hij had er meer plezier aan een doos bevroren frikadellen te bakken en te verorberen met een giftig mengsel van ketchup en mayonaise. Mathieu was er ook niet vies van.
Zwaar steunend tegen een hek draaide Stefan onhandig een sjekkie. Hij trilde in al zijn ganglionen van de inspanning. Achter het hek lag een grasveld dat was omsingeld door struiken en bomen. Zoals veel velden in de buitenwijk was het bedoeld voor spelende kinderen en poepende honden. De natuur rónd de wijk en het dorp was daar niet goed genoeg voor.
‘Ik moet effe zitten, hoor,’ tsjirpte Mathieu.
Stefan deelde dat gevoel. Ze gingen op een afstandje van elkaar liggen.
Mathieu riep: ‘Man, wat was die wijn lekker!’
‘Die idioten waren natuurlijk voetbalfans!’
‘God, ja! Mijn reet bevriest hier.’
Mathieu liet zich bedwelmen door de heldere hemel waaraan de Melkweg nooit te zien was omdat er teveel lucht- en lichtvervuiling was. Hij dacht aan Suzy en een klasgenote, aan Sigourney Weaver in Ghostbusters en hij deed wat hij altijd deed als de kans er voor was. Het idee om betrapt te worden door zijn vriend was op een vreemde manier opwindend. Hij had geen benul waaraan Stefan aan lag te denken. Misschien aan zijn nieuwe baan in Bussum of aan zijn nogal aparte familie.
Terwijl hij bezig was keek Mathieu soms even op, maar zo te zien was er niets aan Stefan’s houding veranderd.
Deze riep: ‘Volgens mij gaat George Lucas nooit meer een vervolg maken!’
‘Ik zie dat ook niet meer gebeuren. Vreselijk jammer.’
Als Stefan echt had geluisterd, had hij geweten waar zijn vriend mee bezig was.
‘Ja, ik ben hartstikke benieuwd.’
Mathieu was nog steeds maagd. Altijd als hij een leuk meisje probeerde aan te spreken begon hij te stamelen en voelde zich een lelijke kever in haar aanwezigheid. Stefan had ook geen vriendin.
Het vinden van zijn hoogtepunt duurde nooit lang. Klaarkomen moest gecontroleerd gebeuren. Hij wilde niet onder het sperma raken en kneep zijn voorhuid af. Het bleef lastig het vervolgens weg te krijgen. Hij gebruikte gras.
Stefan had al een tijdje niks meer gezegd. Mathieu zag niet of de ander ook masturbeerde. Misschien was hij in slaap gevallen. Mathieu voelde zich ontspannen. Hij merkte hoe klam en koud zijn schild was geworden. De nutteloze vleugels onder zijn elytrum voelden hard aan en rammelden als roeispanen in een kano. Een torretje trippelde over zijn vertax.
Hij staarde naar de hemel en realiseerde zich voor het eerst dat hij op een immens groot object lag dat door een eindeloze ruimte bewoog: een bol van rots met een omtrek van iets groter dan veertigduizend kilometer die in het luchtledige hing. Onder de stenen huid welde lava en in het centrum zat een kern van vloeibaar ijzer die bijna onmetelijk grote magnetische velden veroorzaakte. Hij bedacht zich hoe massief de fragiele lichtjes in de lucht waren. Sommige waren wel tientallen malen groter dan de zon, die al honderden malen groter was dan de Aarde. Al die sterren zouden op een dag stuk voor stuk uitdoven en zich terugtrekken in donkere schimmen van zichzelf.
Zijn geest reisde door het sterrenstelsel. Hij passeerde panorama’s van planetoïden en manen. Hij raakte voorbij de Oortwolk de kou van de interstellaire ruimte aan, daar waar het vele lichtjaren zou kosten om een nieuw hemellichaam te bereiken. Hij schrok ervan terug. Het voelde alsof zijn wezen zou oplossen.
Hij zette een stap verder en ‘hij’ verdween inderdaad. Zijn ‘Mathieu’ was niet meer, met al zijn seksuele frustratie en keverproblemen. Viel hij vervolgens samen met het universum en voelde hij de krachten die alles bij elkaar hielden? Werd hij een bindende factor waaruit de werkelijkheid was samengesteld? Hij wist het niet, want er was geen ‘hij’ meer.
Naarmate zijn lichaam weer samentrok kwam hij dichter bij de aarde, om uiteindelijk deel te worden van het koude veld in de dode vinexwijk. Hij voelde de behoefte om met Stefan te praten en stond op.
‘Hé, man, hoe gaat het?’
‘Ik ben zo moe, zeg.’
‘Jezus, ja, man, wat ik nou heb meegemaakt, zeg, man, wauw, alsof ik drugs heb geslikt!’
‘Ja ja, help me even omhoog, wil je?’
Een kever op zijn rug had het zelden makkelijk met de zwaartekracht.
‘Hoe laat is het eigenlijk?’
Ze hadden geen van beiden een horloge en liepen vermoeid naar huis terug. Het bleek niet zo ver als ze dachten. Stefan woonde natuurlijk het dichtst bij, aangezien ze aan zijn kant van de brug waren gaan dwalen. Hij groette mat zijn strompelende vriend.
‘Truste, Stefan.’
Bij de voordeur kon Mathieu zijn sleutels niet meer vinden. Hij wilde zijn moeder niet wakker maken en strompelde terug.

De lege schil van chitine waar hij een uur eerder zonder noemenswaardig probleem was uitgestapt lag er nog. Het voelde vreemd om het slijmerige object dat zoveel jaren zijn huis was geweest zo aan te raken. Wie was de jongeman die zich had verscholen in dat harde schild? En waarvoor had hij zich verscholen?
Nu hij er zo bij stilstond merkte hij ook het ongewone van rechtop staan. Dus dat was het om mens te zijn, zo met je hoofd in de wolken en met zo’n overzicht. Zijn huid was zo zacht dat alles hem pijn kon doen. Het beeld van de wereld was niet meer verdeeld in talloze vakjes, maar rond en omvattend. Gelukkig had hij nog steeds iets om zich mee te krabben. Was het niet handiger geweest om de middelste poten te laten zitten?
Mathieu maakte een dansje. Zo leuk was dat voorheen nooit, dacht hij. Nee. O, hij danste het hele veld rond op een onhoorbare muziek en sprong een gat in de lucht toen hij weer bij de schil kwam. Leven, ja, dit is het leven! Maar wacht, hoe zat het met de sleutels? Op de hoogte van zijn voormalige middelste linkerpoot zaten ze in het slijm vast. Het kostte hem moeite, maar toen ze met een klik loslieten, gleed zijn innerlijke spanning weg.
De sleutelbos was ongezien in zijn broekzak gegleden als de rossige gloeiing van het metaal zijn oog niet had gevangen. Hij hield de sleutels in het maanlicht en zag dat er een nieuwe aan zat. Een kronkelige, van een metaal dat hij nooit eerder had gezien. Het leek wel van zichzelf licht te geven. Wat zou daar nou mee open te maken zijn?
Hij keek vol verwondering op naar de hemel. Het was nog steeds dezelfde kosmos die hij kende van zijn dromende reis een uur geleden, maar nu verschoven de sterren om sporen van rood en blauw op zijn netvlies achter te laten. Ze bewogen niet kriskras, maar de ene groep trok naar ergens achter de halve maan en de andere schoof in tegenovergestelde richting.
Voor hem verscheen een sleutelgat in het niets van de lucht. Hij boog zich voorover om er doorheen te kijken. Zag hij daar nou een naakte vrouw? En dat, was dat muziek van … Wat voor muziek was dat? En daar, bankrekeningen, toch? Nee, iets anders. Een beeldscherm. Maar zo’n dunne monitor had hij nog nooit gezien. Alsof het door een sciencefictionschrijver was bedacht. Kijk, daar, iemand met een draagbare telefoon. Maar wat een gek object. Was dat echt een telefoon?
Enthousiast stopte Mathieu de sleutel in het gat en ging door de deur.

Gepost in Columns, Proza | Plaats een reactie

Chaos, door Christian Oerlemans

Het is weer verwarring en chaos in mijn hoofd. Zondagochtend, al die kranten, al die informatie die ik niet aan mekaar kan knopen. Lees ik hoe Jesse niet wilde springen toen Mark zei: “spring Jesse spring.” Jesse wilde niet 500 vluchtelingen opnemen per jaar zoals nu, maar 5000 of liever nog 50.000 op termijn. Daar is het op afgesprongen, begrijp ik. Ondertussen zit ik in een verhuizing. Waar naar toe? Weet ik nog niet, alles gaat in de opslag en tot mijn verrassing wordt dat honderd kuub (100 m3). Eén kuub van mij en 99 van mijn geliefde die alles bewaart, omdat zij kunstenaar is en het zeker nog eens nodig heeft. Belangrijke zaken.
Wat is belangrijk? Een vriend van ons kreeg ineens te horen dat hij ziek is; ALS ofwel Amyotrofische Laterale Sclerose. De beroemdste zieke op dit gebied is Simon Hawking, tevens de meest intelligente. Al zijn spieren hebben het inmiddels opgegeven, maar zijn hoofd werkt nog briljant. Dat was anders bij de arme baby Charlie, daar werkten ook de hersens niet. Natuurlijk wilden de ouders het kind in leven houden, daarvoor zijn het ouders. En natuurlijk waren de artsen geen onmensen die doodsbedreigingen verdienden. De hersens zeiden: kind is kansloos. De harten huilden. Een hart kan niet denken. Moet ik toch weer even denken aan van der Staay die onze artsen vergelijkt met moordenaars. Hoe ziek kun je zijn in het hoofd? Terug naar de vriend met ALS. Hij zit diep in de put. Altijd gezond geweest, nooit een dokter gezien, vader 95, moeder ook bijna, zusters, broers allemaal blakend. Typisch geval van ‘waarom ik’? Hij krijgt het (nog) niet voor elkaar om te accepteren, mooi leven gehad, jammer het einde komt misschien eerder dan verwacht. Het is een rotziekte.
Ik las het zomeravondgesprek tussen Vincent Bijlo en Rob Aarsman. “Hoop is iets voor losers, begin er niet aan”. Makkelijker gezegd dan gelaten, hopen doen we sinds we kunnen denken. Je kunt het ook bidden noemen. Mooie mannen die Bijlo en Aarsman. Ze hadden het ook over het ‘waarom ik’ gejammer. Dat doen mensen wel als het tegenzit maar nooit als ze de loterij hebben gewonnen haha. Aarsman had twee keer darmkanker, Bijlo is blind geboren, lijdt aan oorsuizingen (Tinnitus) en groeiende doofheid. Zijn beroep? Cabaretier. Met veel humor en relativering hebben ze het over de hoofd/hart relatie. Zegt Bijlo: ‘het hoofd is een fantastisch ding, je hebt het altijd bij je en je kunt het overal voor gebruiken. Het is altijd online, als het offline is ben je dood.’ Vraagt Aarsman: ‘als je zou terugkomen op de wereld wat zou je dan doen?’ Zegt Bijlo: ‘precies hetzelfde’ ‘Zou je dan ook weer blind willen zijn?’ ‘Waarom niet, dis is voor mij een compleet leven.’
Dit is mij uit het hart gegrepen. Teveel mensen die zeuren dat ze kansen hebben gemist of nooit gekregen, dat ze fouten hebben gemaakt, dat ze alles anders zouden willen doen, schoongewassen en opnieuw geboren, hou toch op. Spijt is net zoiets als hoop, je schiet er geen donder mee op. Als ik het even over mezelf mag hebben; ik heb nergens spijt van en inderdaad ik zou alles precies hetzelfde willen doen, net zo rommelig, ongepland en intuïtief. Mijn vader overleed toen ik achttien was. Ik had geologie willen studeren. Er was geen geld, mijn moeder moest kamers verhuren en in het warenhuis werken. Een renteloos voorschot bracht mij in het internaat van de ‘Kweekschool voor de zeevaart’. Voor piloot was ik al afgekeurd, maar varen leek me ook avontuurlijk. Werd ik dus Stuurman op de Grote Handelsvaart Vreselijk. Hier tellen alleen de strepen waarop wordt gestaan, net als in het leger, waarvoor ik gelukkig later bij een herkeuring werd afgekeurd. (S5 hetgeen zoveel wil zeggen als niet goed bij het hoofd). U kunt geen ambtenaar meer worden, zei de psychiater. Was ik ook niet van plan..Op zee werd ik ziek, niet alleen zeeziek maar ziek van de dommigheid om me heen. De spijsvertering stopte. Darmen denken met je mee, dat vergeten we wel eens. Een Duitse arts in Itajaí Brazilië haalde mijn gezonde blinde darm eruit, hij was denk ik geen arts. Liep trouwens mank, vertrouwde die man meteen al niet. Nonnen deden daar de verpleging, alleen boven de gordel. Moest met een open wond zelf op de gang een douche zoeken. De wond bleef nog maanden open. Ik zei al: de Duitse snijder was denk ik geen arts. Later had ik amoebe dysenterie in Dar es Salaam, lag ik daar met een verkeerde diagnose in een ziekenhuis om daarna terecht te komen in een kliniek in Abadan (Iran), een oude stad met raffinaderijen in de hoek van wat toen nog de Perzische Golf heette. Ook lag ik eens een week in Hamburg in het ziekenhuis. Enfin, ik heb ervaring met ziekenhuizen. Veel in gelegen, maar nooit met tegenzin. Je wordt over ’t algemeen goed verzorgd en je kunt je concentreren op jezelf. Zoals Vincent Bijlo zei; je hebt je hoofd altijd bij je en dat komt dan goed van pas. Die oorsuizingen heb ik trouwens ook al jaren. Ik schreef er eens over in het blad voor slechthorenden, kreeg ik een dramatisch briefje van een non, zij had geen fluiten – zoals ik – maar hameren in haar oren. Het enige dat haar ontspande in haar cel, was een ‘Walkman’ (die had je toen nog). Maar er was maar één Walkman voor alle nonnen in het klooster, dus ze had maar één keer in de week (nonnen sterven ook uit) gezang in plaats van gehamer in haar oren. Heb ik natuurlijk meteen zo’n ding voor haar gekocht en opgestuurd. Zelden zo’n ontroerend lieve bedankbrief gelezen. Goed doen is vaak makkelijk, als je even je hoofd gebruikt. Terug naar mijn depressieve vriend. Hij leeft tenminste nog, terwijl de twee beste vrienden die ik had al lang dood zijn. Evenals mijn vader, mijn moeder, mijn broertje. Heb ik even mazzel. Na mijn zestigste nog een keer erg verliefd geworden en tot heden gebleven op de kunstenares die nu mijn echtgenote is. Ik zei al: weinig planning in mijn leven. Nu ook weer die verhuizing: chaos om mij heen. Leeftijdgenoten – ik ben net tachtig geworden – zitten in rusthuizen of willen kleiner wonen. Wij willen (nog) groter wonen, met atelier en expositieruimten en mogelijkheden tot evenementen. Dat is het hart dat spreekt, het hoofd verklaart mij voor gek. Heb al vijftien jaar een sarcoom (soort kanker) en inmiddels vijf jaar prostaatkanker (lees mijn boekje ‘MANNEN je sluipmoordenaar heet testosteron’). Laatst las ik dat twee derde van de kankerpatiënten in voortdurende angst leeft, angst voor de dood. Ze moeten allemaal dat zomeravondgesprek lezen van Rob Aarsman en Vincent Bijlo (NRC 29 juli). Gelukkig hebben we een hoofd dat we altijd bij ons hebben, een hoofd waarmee je leuke dingen kunt denken, waarmee je kunt dromen zodat je hart opgewekt gaat kloppen. Luister naar je hart en denk: hoera ik leef.

Gepost in Column Oerlemans | Plaats een reactie

11 juli op Den Haag FM: Cor Gout te gast bij Het Woordenrijk

Literatuur op muziek in Het Woordenrijk
Onder deze noemer vallen de artistieke uitspattingen van onze gast deze week.
Hij is muzikant, schrijft gedichten, verhalen, liedjes en nog zoveel meer. Hij produceert literaire bladen en is de laatste jaren vooral zeer actief met het literaire tijdschrift Extaze.
Aan de hand van zijn werk neemt hij ons mee door zijn wereld, onze wereld
Zet dinsdag je radio aan voor de gast van van deze week: Cor Gout.

Dinsdag 11 juli van 21.00 tot 23.00 uur op Den Haag FM

Luister de uitzending hier terug:
Eerste uur
Tweede uur

Gepost in Home | Plaats een reactie

De nieuwe Extaze

B E S T E L L E N

cover Extaze 22

Beeldende kunst

ESSAYS
De naam van de in januari 2017 overleden beeldend kunstenaar Daan van Golden
duikt regelmatig op in de essays die in dit nummer zijn opgenomen.
Lucette ter Borg memoreert zijn talent om te zien, om de klok stil te zetten en
geconcentreerd, als in trance, dat ene perfecte schilderij van een theedoek met
geometrische patronen te tekenen. Geert Mul, die zich in het toenmalige doen
en denken van Van Golden verplaatst, laat ‘hem’ zeggen dat Kwaliteit = Liefde +
Aandacht. Wat je niet in je werk stopt, komt er ook niet uit. Onno Schilstra neemt
waar dat Van Golden kon verdwijnen in precisie. Maar wat was het dat hij maakte?
De aandacht van de beschouwer die zich die vraag stelt, gaat dan allereerst uit naar
de verf en hoe hij die behandelde. In haar essay De plank misslaan citeert
Iris van der Graaf Job Koelewijn’s uitspraak: ‘Kunst gaat om het intensiveren van
de werkelijkheid’. Dat kunnen, schrijft Ine Boermans, ook de rauwe randjes van
het leven zijn. Zij spiegelt zich aan kunstenaars die de esthetiek van rouw en dood
tot de hunne maken. Harry Haarsma vindt kunst een ongehoorzaam woord, dat niet
verschilt van woorden als liefde, tijd en dood. Ton Mars ziet hoe de nevenschikking
van de zestienhonderd culturele vormen en beelden in Hanne Daboven’s kunstwerk Kulturgeschichte 1880–1984 een equivalent van de werkelijkheid vormt,
een bloemlezing daaruit, die de bezoeker vrijlaat om datgene wat hij ziet naar
eigen inzicht te beschouwen en een actualiteit te geven.

KORTE VERHALEN
Pim Cornelussen
Kristien De Wolf
Marc Poorter
Adje Steijn
Rob Verschuren

GEDICHTEN
Hester van Beers
Carmen van Haren
Renée van Riessen

BEELD
Sam Andrea
Lucas van Eeden
Angie Korst
Gerolamo
Freerk Wilbers

 

Gepost in Home | Getagged , , , , , , , , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Zee, Theo Monkhorst

Toen zij spraken over sterven
zag ik de zee onsterfelijk

onbewogen zwijgend
grijs in zekerheid

en peilloos
blind voor mijn vertrek.

Gepost in Poëzie | Plaats een reactie

Extaze in de Houtrustkerk, presentatie Extaze nr. 22,
de nabeelden

Foto’s: Eric de Vries

Gepost in Home | Getagged , , , , , , , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Film: ‘De kunst is geen wedstrijd’

Deel I van de film: 'De kunst is geen wedstrijd', vertoond tijdens de presentatie van Extaze nr. 22: 'Beeldende kunst'

Deel II van de film: 'De kunst is geen wedstrijd', vertoond tijdens de presentatie van Extaze nr. 22: 'Beeldende kunst'

Deel I Tekst (fragmenten uit het essay: ‘Om met stomheid geslagen te worden,
hoef je niets te doen. Dwazen, pubers, ridders en zwanen’) en stem Onno Schilstra
Deel II Filmfragmenten van de KABK studenten: Sam Andrea, Lucas van Eeden,
Freerk Wilbers, Angie Korst en Gerolamo

Regie en montage Els Kort

Gepost in Geen categorie, Home | Plaats een reactie

Ultralinks en ultrarechts, door Christian Oerlemans

Politieke stukjes wil ik eigenlijk niet schrijven. Maar een mens ontkomt er tegenwoordig niet meer aan. Alles is politiek geworden en als tolerante humanist word ik via de media weggezet als iemand die niet kan kiezen. Afgezien van rabiate fundamentalisten, die dacht ik, alleen nog voorkomen onder Mohammedanen zie ik ook glibberige fundamentalisten de microfoon grijpen. Tolerantie mag niet meer, de mens moet leven volgens richtlijnen van groeperingen die zich redders noemen. Redders van het geloof, van het land, van Europa of de wereld, van normen en waarden, van inkomen en pensioen, van bijna uitgestorven dieren en ideeën.

Leven en laten leven zei mijn moeder altijd. Zij was hervormd opgevoed en trouwde tegen de zin van de familie met een Katholieke jongen. Twee geloven op een kussen, de duivel er tussen. Ja, dat zei men toen maar meende het niet echt. Nu meent iedereen alles wel echt. Met als gevolg toenemende spanningen en veel negatief nieuws. Er wordt zelfs een ‘hulplijn’ opengesteld (September) voor professionals die de spanningen niet meer aankunnen en aan de toenemende polarisatie dreigen te bezwijken. Wie dit zijn? Men noemt onderwijzers en jeugdwerkers, maar wat dacht je van ambulancepersoneel, brandweermannen, politieagenten, ziekenzorgers en parkeerwachten. Een mens kan tegenwoordig niet veel goed meer doen, in de ogen van een ander. En als gedrag naar autoriteit dreigt te zwemen wordt harde actie ingezet.

De media helpen natuurlijk mee en dan duid ik niet alleen op het getwitter van Trump. NRC twittert ook, wat vind je hiervan: “Ultralinks rukt op naar het Noorden”. Dit is klare oorlogstaal. Het hele stuk zit ook vol dreiging. “Communisten en ultralinksen vinden elkaar in hun strijd tegen globalisering.” In het Europarlement zit een groep ‘Verenigd Links’ met het portret van Ché Guevara aan de muur en een poster met hamer en sikkel. Hier wordt weer strijdlustig gesproken over proletariërs en kameraden.

Aan de andere kant was er onlangs een ‘gezinstop’ in Budapest. Gezamenlijke religieuzen maken zich sterk voor de ouderwetse hoeksteen der beschaving: het gezin. Het is bijna niet te geloven, maar gelovigen die elkaar vroeger niet lustten en bij voorkeur elkaa de hersens insloegen, die zoeken elkaar nu op om een gezamenlijk blok te vormen tegen voortschrijdende Westerse Decadentie. Hé denk ik dan als ik dat lees, mogen de Islamisten daar ook aan meedoen? Het is tenslotte ook hun onderwerp. Maar nee, die geloven in een andere God. Het zijn Amerikaanse evangelisten die verbroedering zoeken met Oost Europese conservatieven en zelfs met Russische orthodoxen. De World Congres of Families, een Amerikaanse organisatie, omarmt engerds zoals de Russische antihomorechten activist Vasadse en de Russische priester Dmitri Smirnov (nee niet van de wodka hoewel zijn uitspraken daar wel naar ruiken) die ooit serieus zei dat vrouwen die abortus plegen ergere moordenaars zijn dan Himmler en Goebbels.

Wat mij angst inboezemt is dat kokerdenkers steeds meer de podia bezetten met hun geraaskal en gevaarlijk polariserende teksten. Een voormalige Fox News producer hielp de Russische tv-zender Tsargrad opzetten, een ultrarechts medium waarop regelmatig homohaat gepropageerd wordt. De uitersten vinden elkaar in hun strijd om ons allen in het keurslijf van ‘Gezin’ te dwingen, als vruchtbare keuze om de wereld te redden. En omdat de mens geneigd is zich te voegen naar de meerderheid – veilig in de groep – is het begrijpelijk dat er samenwerking wordt gezocht; een wereld van ultralinksen en ultrarechtsen, een wereld van strijd dus.

Merkwaardig dat er ineens in Frankrijk, een land van eeuwenlang links versus rechts, een man wordt geparachuteerd die de middenweg propageert, niet links, niet rechts, maar rechtdoor En Marche.

Wat nu?

Gepost in Column Oerlemans | Getagged , , | Plaats een reactie

Recensie: Eleonora en de liefde, Pim Wiersinga

Haarlem 2016 (In de Knipscheer)

Lees hier de recensie.

Eleonora en de liefde

Gepost in Home | Getagged , , , , , | Plaats een reactie

Recensie: Sterveling. De gedichten van een babyboomer, Dirk Kroon

Lees hier de recensie

Sterveling

Gepost in Home | Plaats een reactie

Als uit verdronken land,
Juliën Holtrigter

Als uit verdronken land komt het licht,
nat en wit. Het strand is verlaten.
De zee komt traag in beweging.

Schepen op weg naar een haven,
afgeladen of leeg
maar altijd achter een loon aan,
brood, een bestaan.

Alles is tijd in dat langzame licht,
regen wordt mist en weer regen.
De wiegende wind in de bomen,
heel even.

Ik loop met het zout van je huid
op mijn tong naar mijn kamer.

Een pluisje tolt in de wind, zweeft
loom omlaag
en hecht zich
aan mij.

Gepost in Poëzie | Getagged , , | Plaats een reactie

Bad Schweinstein, door Mischa van den Brandhof

Van onze correspondent

In de Sollingse Thermen ontstond vorig jaar commotie toen er een wild zwijn opdook in het zwembad. Het wellnessbad is sindsdien één dag in de maand open voor everzwijnen. Onze correspondent Edwin Varrekke ging op onderzoek uit.

U kreeg onverwacht bezoek van een everzwijn?
‘Ja, dat klopt. Vermoedelijk was hij de rivier overgestoken en via de ligweide bij het buitenbad beland. Daar glipte hij naar binnen en plonste tussen de verschrikte badgasten het water in. Nadat hij wat rondgezwommen had, klom hij het bassin uit en rende regelrecht naar de gastronomie. Er moesten drie medewerkers aan te pas komen om hem via de dienstuitgang weer naar buiten te krijgen.’

Toen dacht u, dat moeten we vaker doen?
(Lachend) ‘Nee, dat niet. Maar het zette ons wel aan het denken: is het niet tijd voor nieuwe clientèle? En zo ging het balletje rollen.’

Een spa voor everzwijnen?
‘Veel wilde zwijnen kampen door hun borstelvacht met huidproblemen. Onze heilzame zoutwaterbaden doen wonderen. Daarnaast hebben we het traditionele modderbad in een nieuw jasje gestoken. Ook is er een special dagmenu, met gepofte kastanjes voor de kleintjes.’

Is het waar dat alle prijzen in natura zijn?
‘Ja, we accepteren eikels, beukennootjes, en dennenappels. Maar het is ook mogelijk om hand- en spandiensten te verlenen, denk bijvoorbeeld aan het omwroeten van de perkjes.’

Wat heeft u het meest verrast?
‘De enorme belangstelling voor de edelsteengrot. Doorgaans wordt deze slechts matig bezocht, maar nu staan ze in de rij om de kleurrijke lichtjes te bewonderen. We kunnen de ligstoelen haast niet aanslepen.’

What’s next?
‘Op termijn overwegen we poedeldagen voor wasberen, maar voorlopig hebben we onze handen vol.’

Een gat in de markt?
‘Absoluut.’

Het wildbad is elke laatste zondag van de maand geopend.
Let wel: een zwembroekje is verplicht!

Gepost in Columns | Plaats een reactie

Het kleine vergeten, door Marcel Ozymantra

Het stelletje in de auto die pardoes voor haar remde keek verbaasd naar hoe ze overstak. Elyse liep naar de andere kant van de straat als een loper in een schaakspel. Diagonaal en telkens als ze corrigeerde weer diagonaal. Het was beter door te gaan dan stil te staan. De wijsheid van een gebroken tegeltje.
In een portiek met een statige groene deur bleef ze hijgend van de angst staan. Haar oksels waren nat en met moeite wurmde ze een hand met een busje deo onder trui en bloes. De duif op de vuilnisbak naast haar wist niks van zweet, enkel van honger.
De kerkklok sloeg twee bronzen slagen. Alles boven haar, de lucht gespannen van horizon naar horizon, was als een aluminium helm. Iets kabbelde vlakbij haar. Ze was niet in de buurt van een rivier of beek. Elyse propte haar bloes moeizaam in de broek en nam een slokje bronwater. Ze wist niet dat je kon vergeten hoe je rechtdoor moest lopen.
Lusteloos knabbelde ze op een stengel selderij. Zo’n dieet kon zwaar wegen.

Drie vrouwen op een rij kregen een wasbeurt. Kranen sputterden. Haar kapper keek verwachtingsvol door zijn wimpers.
‘Zeg het maar, schatje.’
‘Ik wil een afspraak maken voor… ehm… Jean-Marc, ik schaam me, maar welke maand is het ook alweer?’ De kapper glimlachte.
‘Het is juli, schatje. Ju-li.’ Een lok haar verborg haar hoge voorhoofd. ‘Wat is er aan de hand, Elie? Is het gisteren laat geworden?’
‘Eh, Ja, het was gezellig, ja…’ Was ze nou echt vergeten hoe je een datum voor een nieuwe afspraak prikte? Welke dag was het vandaag eigenlijk? Je kon zoiets niet vragen. Zelfs niet aan Jean-Marc die al jaren haar coup van stijl en uitstraling voorzag. Het gaf haar een oncomfortabel gevoel dat ze het belangrijk vond wat mensen van haar dachten. Maar ze was net als ieder ander, dacht ze. Net als ieder ander!
‘Ik weet niet eens meer waarom ik hier ben!’ De lach klonk zelfs haar een beetje hysterisch in de oren en ze kon zien dat Jean-Marc alleen voor de vorm meedeed.
‘Kan ik misschien nú?’
‘Maar natuurlijk, Elie, ga daar maar vast zitten.’
Ze nam plaats aan de vierde douchebak, naast een oude vrouw waarvan het haar snel weer in het juiste staalwolmodel zou terugspringen. ‘Wat wil je drinken?’ vroeg Jean-Marc toen hij terugkwam.
Na een slokje van de koffie wist ze weer welke dag het was. Ze moest Dion van school halen! Elyse stond abrupt op, sloeg de handdoek verwilderd van haar schouders, liep Jean-Marc bijna om die net shampoo in zijn handen had gespoten en maakte vluchtige excuses.
‘Volgende week dan maar, Elie?’ zei hij lachend.

Tijdens het rennen kon ze op de kerktoren zien dat er nog tijd genoeg was. Elyse vertraagde haar pas en pakte een stengel selderij uit haar handtas. Na de scheiding was ze gaan diëten. Niet dat ze het nodig had, maar ze voelde zich er gewoon beter bij. Ze dacht dat Hector een ander had. Hij zou toch niet alleen maar bij haar weggaan omdat het niet meer goed ging? Het ging al zo lang niet lekker! Maar ze dacht dat ze het hadden uitgepraat. Daar zou hij Dion toch niet voor in de steek laten? Al was het niet zijn kind. Ze beet hard een stukje selderij af.
Volgens de schoolbel kwam ze precies op tijd. Op het schoolplein stonden nog meer moeders met hun fiets en een enkele vader. Elyse begon een gesprekje met de moeder van een vriendje van Dion. Ze hadden het vermoeden dat hun zoons elkaar hadden leren kennen omdat ze dezelfde naam hadden.
Haar zoon rende niet harder of langzamer dan de andere kinderen. Allemaal blonde en peperkleurige kopjes in felle kleding gillend omdat ze vrij waren. Hier en daar was een gekleurd gezichtje te zien, net zo opgelaten. De grotere kinderen volgden bedaard, maar hun blijdschap was ook te zien. Ze vond het heerlijk dat haar zoon ongegeneerd kon genieten, maar ze maakte zich zorgen dat hij zou struikelen.
Hij sprong naar haar armen, maar ze kon hem met geen mogelijkheid oppakken en knuffelen. Ze was vergeten hoe ze voorover moest buigen! De andere ouders deden het moeiteloos. Hij sprong weer op, te enthousiast om haar aarzeling te merken of zich te schamen. Hij lachte er zelfs bij alsof het een nieuw spelletje betrof. Een van de ouders keek haar vragend aan. Ze voelde een harde knobbel van spanning longen en hart in elkaar drukken. Weer koud zweet, weer zware adem en pijn in de nek.
‘Kom, Dion, geef me een hand, dan lopen we het stukje.’ Hij keek haar met grote ogen aan en strekte toen zijn armpje uit. Ze voelde tranen opkomen, terwijl ze naast elkaar liepen.
Wat was er aan de hand? Wat als ze haar kind nooit meer in haar armen kon nemen? Ze probeerde een doos die bij de vuilnis stond te pakken. Dat was geen probleem. ‘Zullen we wat leuks doen, Dion? Stap hier eens in?’ Hij keek verrast op en klom erin. Ze pakte de doos op en zo liepen ze verder, op weg naar de supermarkt. Giechelend zette ze hem in het winkelwagentje. Zijn giechelen schetterde door de drukke winkel. Een aantal klanten keek vertederd toe.
Ze wilde Hector bellen, haar ex, maar ze hadden alleen contact over zakelijke dingen. Het huis, de alimentatie. Of hij begon over zijn werk. Ze kon even geen historische betoog over de oude Grieken aanhoren. Het was vreemd niet meer die vertrouwdheid met hem te voelen. Ze hadden het vroeger over alles en ze miste zijn steun.
Gelukkig was haar nieuwe appartement niet ver van school. Ze kende ook ouders die de hele stad moesten doorfietsen. Het was te lastig om hem in de doos de trap op te krijgen. Lenig als een chimpansee klauterde hij helemaal alleen tegen het donkerrode tapijt op. Misschien had ze hem te beschermend opgevoed. Haar moeder was voor haar gevoel te vrij geweest. Die nam haar en haar broer altijd overal heen en vergat hen soms een beetje op een feestje. Maar wat was dan de beste manier om een kind op te voeden? Ze wilde er een boek over kopen, maar realiseerde zich dat het misschien te laat was.
Elyse zette thee, terwijl de kat op het aanrecht de boodschappentas kopjes gaf. Dion opende de laptop. Toen ze met een hete mok op de barkruk zat wist ze weer hoe het moest. Ze pakte haar zoon op alsof het jaren geleden was. Hij kraaide vrolijk naar haar, maar met een handje greep hij kansloos naar de muis. Ze dansten door de ruimte, bijna struikelend over het voetenbankje. Het was moeilijk Hector gelijk te geven, maar ze begreep het wel. Er waren zoveel dingen waar ze het niet over eens konden worden. Op vakantie wilde hij het liefst naar steden en zij naar stranden. Uiteindelijk kwamen ze steeds op het platteland terecht.
Het was allemaal niet zo makkelijk, dacht Elyse, terwijl ze haar zelfgemaakte tzatziki at. Ze raakte gefixeerd door de wandklok met grote zwarte cijfers. De wijzers trokken haar oog tergend langzaam mee. De secondewijzer haperde telkens voor de abrupte overgang naar het volgende streepje. De grote wijzer trilde aarzelend om de overstap te maken, als passagiers voorop een pontje bij het aanleggen. Elk beeld dat haar iris bereikte raakte los van het vorige.
De grote wijzer aarzelde, van drie naar vier, opgejaagd door de kleine, ingehaald en overgenomen en weer ingehaald door de secondewijzer. Ze vroeg zich af wat voor spel Dion speelde. Ze geloofde niet dat videogames aanzetten tot geweld, maar toch, iets in zijn ogen als hij zo geconcentreerd bezig was riep haar beschermzucht op. Ze moest Hector bellen, hem uitleggen, vragen… De wijzer, de wijzer, ze kon niet stoppen met kijken. Altijd maar binnen spelen. Wilde hij dan niet aan een sport doen? De wijzer. De wijzer… Dorst maakte haar duizelig. Ze kon niet opstaan, zo geobsedeerd als ze was door het verlopen van de tijd.
‘Lieverd, zou je voor mama een glaasje water kunnen pakken?’
‘Maar ik ben net op een nieuw level!’
Daar zat ze, uitgedroogd als een banaan in de woestijn, geplakt aan de goedkoopste klok van het warenhuis. Ze bracht haar pols omhoog tot het horloge voor haar neus hing. Haar ogen sprongen over van de wandklok naar de armklok. Nu kon ze zich naar de koelkast draaien door haar arm te verplaatsen. Het bleek toch nog een hele toer om de melk te pakken. Haar ogen kwamen losser van de klok met elk slokje dat ze nam. Vocht maakte de herinneringen vrij, maar wat maakte dat ze vergat hoe ze niet naar de klok hoefde te kijken? Wat als ze vergat om te ademen?

Een uurtje later zaten ze naar het jeugdjournaal te kijken. Een aardbeving in het zuiden van de wereld, een afgezette regeringsleider in het oosten, hongerige kinderen in een ander zuiden, de mogelijkheid dat het wereldkampioenschap voetballen naar België en Nederland kwam. Het was prettig dat ze het nieuws zo makkelijk en lief brachten. Zo zag ze de wereld graag: als door de ogen van haar kind.
In Griekenland hadden bergbeklimmers de bron van de Lethe ontdekt, een mythische rivier die vergeetachtigheid zou veroorzaken. Ze moest grinniken, aangezien zij juist door water ging herinneren. De rivierbedding zelf was al eeuwen in gebruik als akkergrond, bevochtigd door de bron zelf. Sinds een paar jaar werd er ook uit de regio geëxporteerd, maar niemand had geklaagd. Misschien kwam dat doordat men het toch vergat, grapte de verslaggever.
Het was alsof ze zich herinnerde in de douche te hebben gepoept na een nacht drinken. Elyse rende de keuken in en keek op de verpakking van de dille: made in Greece. De komkommer: made in Greece. De selderij! Ze aarzelde niet en gooide het allemaal in de vuilnisbak. Na een korte pauze waarin ze nadacht, haalde ze de groente uit de bak en spoelde het weg in het toilet. Al dat gezonde voedsel… Vergetelheid.
Ze moest Hector bellen. Ze ging Hector bellen! Ze pakte haar mobiel en drukte de sneltoets in.

Gepost in Columns, Geen categorie, Proza | Getagged , , , , | Plaats een reactie

1 juni presentatie Extaze 22: ‘Beeldende kunst’

Extaze in Houtrustkerk 22

Kunstenaar Ton Mars opent de avond met een lezing die is gebaseerd
op het werk van de Duitse kunstenaar Hanne Darboven. Aan de hand van beelden zal hij laten zien hoe de nevenschikking van de zestienhonderd culturele vormen en beelden in haar Kulturgeschichte 1880–1984 een equivalent van de werkelijkheid vormt, een bloemlezing daaruit, die de bezoeker vrijlaat wat hij ziet naar eigen inzicht te beschouwen en een actualiteit te geven.
De grotendeels geïmproviseerde muziek van het duo Motabar-Roessler roept beelden op die Carmen van Haren in haar deel van het concert zal benoemen. Carmen van Haren is dichter, zangeres, multi-instrumentalist en componist.
Motabar-Roessler, inmiddels ook graag geziene gasten in het buitenland,
hebben hun roots in het Instituut voor Sonologie in Den Haag.
Sohrab Motabar (Iran) is een magiër met geluid en Leonie Roessler (Duitsland/USA)
voegt daar intuïtief, vakkundig gitaarspel aan toe.

Motabar-Roessler Duo en Carmen van Haren
Renée van Riessen kijkt als filosofe en dichter in beide disciplines ‘terug en vooruit’,
zoals de titel van een van haar gedichten luidt.
Els Kort regisseerde en monteerde de film ‘De kunst is geen wedstrijd’ over het project
van vijf studenten van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag
die in opdracht van Extaze werk maakten/selecteerden voor Extaze 22
en het werk/werkproces ook filmden.
Het werk van het vijftal Sam Andrea, Lucas van Eeden, Angie Korst,
Gerolamo en Freerk Wilbers zal in de kerk te zien zijn vanaf donderdagavond
1 juni t/m zondag 4 juni.
Aan het begin en het eind van de avond zal de naam van Pierre Janssen
enkele malen vallen.

Locatie: Houtrustkerk, Beeklaan 535, Den Haag (hoek Houtrustweg).
Parkeren kan gratis op het erf van de internationale school aan de overzijde.
Aanvang: 20.15 uur precies. Deur open van 19.45 uur tot 20.10 uur,
dus graag op tijd aanwezig zijn.
Entree: € 10,00 (alleen contant te betalen).
Reserveren: redactie@extaze.nl
Presentatie: Cor Gout
Licht en geluid: Anton Simonis (Adesign)

Aankondiging op de website van de KABK: Royal Academy of Art The Hague

Gepost in Home | Getagged , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Voorproeven: Extaze 22: ‘Beeldende kunst’

Verkrijgbaar vanaf 1 juni:

cover Extaze 22

Beeldende kunst

Essays
De naam van de in januari 2017 overleden beeldend kunstenaar Daan van Golden
duikt regelmatig op in de essays die in dit nummer zijn opgenomen.
Lucette ter Borg memoreert zijn talent om te zien, om de klok stil te zetten en
geconcentreerd, als in trance, dat ene perfecte schilderij van een theedoek met
geometrische patronen te tekenen. Geert Mul, die zich in het toenmalige doen
en denken van Van Golden verplaatst, laat ‘hem’ zeggen dat Kwaliteit = Liefde +
Aandacht. Wat je niet in je werk stopt, komt er ook niet uit. Onno Schilstra neemt
waar dat Van Golden kon verdwijnen in precisie. Maar wat was het dat hij maakte?
De aandacht van de beschouwer die zich die vraag stelt, gaat dan allereerst uit naar
de verf en hoe hij die behandelde. In haar essay De plank misslaan citeert
Iris van der Graaf Job Koelewijn’s uitspraak: ‘Kunst gaat om het intensiveren van
de werkelijkheid’. Dat kunnen, schrijft Ine Boermans, ook de rauwe randjes van
het leven zijn. Zij spiegelt zich aan kunstenaars die de esthetiek van rouw en dood
tot de hunne maken. Harry Haarsma vindt kunst een ongehoorzaam woord, dat niet
verschilt van woorden als liefde, tijd en dood. Ton Mars ziet hoe de nevenschikking
van de zestienhonderd culturele vormen en beelden in Hanne Daboven’s kunstwerk Kulturgeschichte 1880–1984 een equivalent van de werkelijkheid vormt,
een bloemlezing daaruit, die de bezoeker vrijlaat om datgene wat hij ziet naar
eigen inzicht te beschouwen en een actualiteit te geven.

Korte verhalen
Pim Cornelussen
Kristien De Wolf
Marc Poorter
Adje Steijn
Rob Verschuren

Gedichten
Hester van Beers
Carmen van Haren
Renée van Riessen

Beeld
Sam Andrea
Lucas van Eeden
Angie Korst
Gerolamo
Freerk Wilbers

Gepost in Home | Getagged , , , , , , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Extaze 22: beeldende kunst, Daan van Golden, Rob Van de Zande

Rob Van de Zande laat zich in zijn poëzie inspireren door beeldende kunst.
Kunst, niet gebonden aan een stijl, kunst die iets in hem losmaakt.
Een galerij van zijn ‘beeldgedichten’ zijn te vinden op: robvandezande.blogspot.nl
Toen de redacteuren van Extaze zich voorbereidden op het themanummer over beeldende kunst (Extaze 22) en zochten naar een invalshoek, sprong hun een passage uit een necrologie van de in januari overleden Daan van Golden in het oog: ‘Door alledaagse dingen uit de consumptiemaatschappij te schilderen (…) werd Van Goldens werk wel gezien als popart. Tegelijk zijn de schilderijen conceptueel, omdat hij met zijn werk essentiële vragen stelde over de aard van kunst.’ Van Golden en de vragen die hij stelde, lopen als een dunne maar stevige draad door het BK-nummer van Extaze.
Ter aankondiging van dit nummer vroegen wij Rob Van de Zande een beeld van
Van Golden uit te kiezen en dat te illustreren met een gedicht.
Met dank aan de dichter, hierbij:

Daan van GoldenDaan van Golden, Roses for Willem and Verena, c.a. 1975, papier, 51 x 41 cm.

Als uit Victoriaanse tijden
Heeft hij ons thans geschapen:
Ranke blommen die verglijden
In timbres van woudknapen,
Leggen zij hun adem vast –
Waar wolk en vloed minnekozen
Blaas ik door m’n eedle kwast
Een tafereel vol blauwige rozen.

Gepost in Home | Plaats een reactie

Jean-Philippe Salabreuil, Zuster-overste (‘La Paroissiènne’)*

Inleiding en vertaling uit het Frans door Jordy Jouby

De Franse dichter Jean-Philippe Salabreuil (pseudoniem van Jean-Pierre Steinbach) werd op 25 mei 1940 geboren in Neuilly-sur-Seine en overleed op 27 februari 1970 in Parijs. Over de doodsoorzaak gaat het gerucht dat hij zichzelf van het leven zou hebben beroofd, maar daarover is feitelijk niets bekend. Salabreuil’s werk (gedichten in vaste versvorm, poèmes en prose, kort proza en korte kunst- en poëziebeschouwingen) geniet ook in Frankrijk nauwelijks bekendheid. Slechts drie bundels zagen het daglicht: La Liberté des feuilles (1964), Juste retour d’abîme (1965) en L’inespéré (1969). Zijn proza heeft alle kenmerken van het werk van een poète maudit, een gedoemde dichter.

 

Zuster-overste

Geen zwartere vogel dan zuster-overste. Zelfs de raaf, zeg ik u, is ’s ochtends blauw,
’s avonds rood, en kijk, ’s middags tegen een witte hemel misschien zwart, maar dan wel zo zwart als de bliksem, zo zwart dat er een veer van haar afvalt en het gras eromheen verschroeit, gevolgd door een fel gekras zoals van een ijzeren pook in het smidsvuur.

Het zwart van zuster-overste is bespannen door vier blikken spelden, het is als een regenachtige nacht, dof en geurloos. De regenachtige nacht zoekt de maan, maar vindt hem niet. Zuster-overste zoekt God, maar niet te ver. Hij zit zeker achter al die wolken in het hart, samen met de sterren. Maar of zij, zuster-overste, nu God heeft gevonden?
’s Middags daalt mevrouw Sapijais de heuvel af. De munt ruikt lekker, zoals de snoepjes van de pastoor uit het bonbondoosje, die in groene wikkeltjes met rode lieveheersbeestjes erop en op de lieveheersbeestjes zwarte stippen: duivenoogjes, vlierbesjes: gitzwart. Er zitten vlekken op de zon. Dat zegt Thor de koeienherder. Wat is het toch warm!
Mevrouw Sapijais is tweede zuster-overste van Chambeugle, ze heeft zes rokken in de notenhouten kast hangen, drie bruids- en drie rouwhoeden, haar lijkwade ligt klaar en is genaaid met zwart garen. Op de begraafplaats, onder de derde cipres, ligt haar graf half open, ze heeft een moestuin met vooral sla – maar ja, de slakken –, in juni de mooiste lelies – maar ja, de slakken – en ze is, anders dan Fornie, de eerste zuster-overste van Chambeugle, bevriend met de pastoor.
Ik sta in de volle zon tegenover de kalkstenen muur van de Othe boomgaard. Tussen ons in ligt het pad der herinneringen, dat rechtstreeks naar het hart van de parochie leidt. Voorbij de heuvel volgt ze de weg, want mevrouw Sapijais heeft zo haar gewoontes. Ik sta wat lager dan de ’s zomers koele, leistenen kapel. Straks speel ik met mijn pervers grote dominosteen. Dit is nou het toppunt van zwart en wit: mevrouw Sapijais die staand in het zwart stilhoudt voor de grote witte muur.
Dag mijnheer pastoor, hoog daarboven. Zeer laag daarbeneden: Ik weet niets over kantwerken en kapmantels. En nog lager: Wie liefkoosde nu wie in de wijngaard van de Crabeau, ik weet het niet. Pastoor, je leent je oor, van dichtbij, in het pikkedonker. Waarom denk ik dan aan het gloeien dat opstijgt uit de winterkachel vanonder het nog koude houtskool?
Kijk ze nou, ze draaien met hun donkere hakken in het krijtachtige stof. Het portaal van de kapel is romaans, de middelste steunpilaar is als de stam van een eik met mooie biddende mensen, en de timpaan vormt het gebladerte, met engelen die als kreupele vogels druk in de weer zijn. Maar het ziet er helemaal niet uit alsof ze luisteren naar wat de mensen daarbeneden zeggen. En dan is er de kilte en het duister van het schip. Mevrouw Sapijais en de pastoor volgen elkaar’s schaduw naar de kapel. En ik zeg u dat op dat moment, tijdens een roddeluurtje, hun schaduwen elkaar omhelsden op de kalkstenen muur.

* Uit: La nouvelle Revue Française nr. 128, Parijs 1963 (Gallimard), pp 355–356.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gepost in Columns, Proza | Getagged , , , , , , , | Plaats een reactie