zij leeft in de kern van een glazen bol
haar eigen atrium
‘ik ga even’ zegt hij ‘de wind is gaan liggen’
en drukt geroutineerd een volle hand rond haar glas
zijn stem klinkt neutraal
als een blokje om met de hond
haar mond spreekt hem zwijgend toe
hij grijpt met zorg zijn behaagzieke jas
steeds maar weer omkeren vermoeit
zij zit onzichtbaar na