In memoriam Naomi Duveen

duveen

Op 30 november bereikte mij het droeve bericht dat Naomi Duveen nog in diezelfde nacht was overleden. Al eerder had ze mij laten weten dat de ziekte die haar jarenlang had gekweld geen uitzicht meer bood. Lang heeft zij ertegen gevochten, moedig heeft zij zich te weer gesteld, onder andere door haar gevoelens weer te geven in gedichten en sommige daarvan op het toneel van de Houtrustkerk (op 2 maart 2017, tijdens de presentatie van Extaze 21) voor te dragen. Haar presentatie zullen de toeschouwers van die avond niet licht vergeten. Als gevolg van haar ziekte had Naomi haar glanzende danscarriére moeten afbreken. Tijdens haar voordracht bracht ze haar oude stiel met bewegingen vanuit de schouders, de rug, de armen en de heupen op ontroerende wijze tot klein leven.
Gedichten van Naomi werden opgenomen in Extaze 21 en 24.
In de recensie die ik schreef over haar in 2016 verschenen bundel Zonder ben ik niet heel, stond de volgende passage:

De eerste gedichten in de bundel gaan over tijd die krampachtig door de ‘ik’ bewogen wordt, vanuit het heden naar het verleden, zonder ooit vastigheid op te leveren. Ze beschrijven het zoeken naar woorden voor het voldongen feit, de waarheid, de tijd die stilstaat en is wat hij is:

roodborstje

dit middaguur
zegt eigenlijk niets
tegelijkertijd zoveel
over leven
dat we ergens zijn
waar de ander niet is
ik denk aan mijn moeder
wat ze zong
zoek naar de eenvoud
van het moment
en kan dat niet vinden

dit alles door
een roodborstje
dichtbij
onder de heg
het hipt
pikt vliegjes
ik zit en kijk
en zie
hoe de tijd
zonder meer zichzelf is

Het mooie kleine meisje op het voorplat van de bundel, de moedige vrouw die wij kenden, ze is nog ‘ergens’: in haar gedichten. Daar waar de ander, de lezer, ook is.

(cg)

Gepost in Home | Plaats een reactie

Recensie over: Het Siamees moment, Peter WJ Brouwer

Het Siamees momentLees hier de recensie.

Gepost in Home | Plaats een reactie

De kunst van het weglaten, door Ruud Minnee

De Groningse kunstenaar Hendrik Botangen heeft de ultieme expressie van ‘less is more’, vormgegeven in een achttiental schilderijen die, inclusief de lijsten, volledig bestaan uit lucht, in de galerie waar de schilderijen ten toon worden gesteld zijn dan ook alleen de naambordjes van de werken zichtbaar aanwezig. Met titels als: ‘Veelzeggende leegte’, ‘Painter’s block’, ’Blanco’ ‘Had gekund’, ‘Niets meer, niets minder’, ‘Gebakken lucht’ en ‘Deze kant boven’, hangen de onzichtbare stukken volledig in het luchtledige. Alleen aan de grillige schakering van de naambordjes is te zien dat de schilderijen in afmeting van elkaar moeten verschillen. De veelbesproken stukken mogen zich inmiddels verheugen in een wereldwijde belangstelling en een aantal schilderijen zijn al voor astronomische bedragen door kunstliefhebbers en musea aangekocht. Men is er overigens nog niet uit of men de werken ‘fysiek’ moet behandelen. Zo is er gedacht aan een vacuümpompje waarmee men iets van de ‘artistieke luchtmoleculen’ boven de naambordjes zou kunnen vangen om ze zo mee te kunnen nemen naar bijvoorbeeld een nieuwe eigenaar of expositie elders. Er is zelfs geopperd de werken te visualiseren door gebruik te maken van mimespelers. De gangbare mening is echter dat de naambordjes op zich volstaan. Momenteel werkt Botangen aan een enorm beeldhouwwerk, dat volgens de kunstenaar vooralsnog geen naam mag hebben…

Gepost in Columns, Proza | Plaats een reactie

Extaze in de Houtrustkerk 2 november 2017, de nabeelden

En wat voor beelden! De foto’s zijn van Eric de Vries,
een selectie van zijn vrije werk staat in Extaze 24: ‘Fotografie’.
De optredenden:
Daan Rutten: W.F. Hermans en de fotografie
Boonyi (Jonas en Hannes Bruyneel, Hans Depelchin):
Apparaat F (performance)
Hester van Beers: gedichten
Peter WJ Brouwer: piano en voordracht
Jonas Bruyneel: muzikaal intermezzo
Eric de Vries: Photographies (film)

Gepost in Home | Plaats een reactie

Boekpresentatie Extaze-reeks nr. 4 en 5 in België

poster WHAB Rotgeluk Gent.indd

Extaze-reeks bestellen: Uitgeverij In de Knipscheer of bij de boekhandel

Gepost in Extaze-reeks | Plaats een reactie

Boekpresentatie Extaze-reeks nr. 4 en 5 in beeld

Donderdagavond 26 oktober was de boekpresentatie van ‘We hebben alles bij ons’,
Arjen van Meijgaard en ‘Rotgeluk’, Kristien De Wolf in Boekhandel Douwes Den Haag.
Een druk bezocht feestje! Foto’s: Anneke Ruys en Angela van Tol

Gepost in Extaze-reeks, Geen categorie | Getagged , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Het nieuwe nummer Extaze 24: ‘Fotografie’

In dit nummer drie essays over fotografie: Daan Rutten, De chaos en het beeld.
Over Willem Frederik Hermans als fotograaf,
Onno Schilstra, Koud, gulzig, ongenadig, onbetrouwbaar en Wim Noordhoek, De foto en de dood.
Daarnaast verhalen en gedichten waarin fotografie een grote of kleine rol speelt.
De foto’s in dit nummer zijn van fotograaf Eric de Vries.

E X T A Z E  B E S T E L L E N

cover Extaze 24

Fotografie

ESSAYS
‘De zekerheid die een foto biedt als weergave van de werkelijkheid kan een literator
nooit bereiken.’ Het is een verrassende uitspraak van de zeker niet realistische schrijver
W.F. Hermans. Hij hield van de foto’s van Eugène Atget: winkeletalages,
deuropeningen, cafés. Atget maakte de werkelijkheid niet mooier dan hij was.
Maar is Hermans’ eigen fotografie wel zo objectief? Literatuurwetenschapper
Ernst van Alphen betwijfelt dat. Zijn Hermans’ foto’s niet Man Ray-achtig surrealistisch?
En anders zijn fotocollages wel? (Daan Rutten: De chaos en het beeld)
Uitgaand van Walter Benjamin’s essay Het Kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid toetst Onno Schilstra in Koud, gulzig, ongenadig, onbetrouwbaar, betoverend diens stelling dat ‘de foto een spiegel van de werkelijkheid is die ons bewust maakt van onze omstandigheden’ aan zijn omgang met het fotokopieerapparaat, de fotostencilmachine, de computergestuurde stencilmachine (Risograph) en de digitale camera. In digitaal fotograferen ziet hij een duidelijke weerlegging van Benjamin’s stelling. De digitale fotografie is een subjectieve, manipuleerbare vorm van visuele bevrediging geworden, waarvan we het waarheidsgehalte fundamenteel moeten betwijfelen.
Wie over fotografie praat, praat over het moment, schrijft Wim Noordhoek in
De foto en de dood. Je ziet foto en schilderij naar elkaar toekomen in het ‘betrappen’ van het moment, van de tekenpen naar de foto, de heilige graal die zich eeuwen schuilhield.

KORTE VERHALEN
Ine Boermans
San Bos
Mischa van den Brandhof
Jonas Bruyneel
Heidi Koren
Arjen van Meijgaard
Hans Muiderman
Michel Ramaker
Dieuwke van Turenhout
Ilona Verhoeven
Pim Wiersinga
Jan Wijnen

GEDICHTEN
Naomi Duveen
Romain John van de Maele
Marcel de Roos
Fred de Vries
Meliza de Vries

BEELD
Eric de Vries

Gepost in Home | Getagged , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Extaze in de Houtrustkerk, presentatie Extaze 24: Fotografie

Extaze in de Houtrustkerk 24

De presentatie van Extaze 24 in de Houtrustkerk op 2 november a.s. gaat over fotografie.
En foto’s zullen er te zien zijn: bij de lezing van Daan Rutten over
W.F. Hermans en diens opvattingen over fotografie; bij de performance van het trio Boonyi, bestaand uit Jonas Bruyneel (muziek), zijn broer Hannes (foto’s) en
Hans Depelchin (voordracht); verwerkt in Eric de Vries’ meeslepende korte film Photographies en aan de wanden van de kerk waar Eric de Vries een selectie
uit zijn fotowerk heeft opgehangen.
De gedichten die Hester van Beers voordraagt, laten zich lezen en beluisteren alsof het foto’s zijn – haar ogen die waarnemen en het moment kiezen om ‘af te drukken’.
Ook in de voordracht van Peter WJ Brouwer zullen foto’s een belangrijke plaats innemen. Een bijzonderheid van deze avond is verder dat de veelzijdigheid van enkele optredenden aan het licht zal komen. Schrijver en journalist Jonas Bruyneel en schrijver en dichter Peter WJ Brouwer zullen hun kwaliteiten als pianist tonen, en fotograaf Eric de Vries zullen we leren kennen als filmmaker. Anton Simonis zal het geluid verzorgen en extra aandacht besteden aan het licht, zonder welke er geen fotografie is.

Locatie: Houtrustkerk, Beeklaan 535, Den Haag (hoek Houtrustweg).
Parkeren kan gratis op het erf van de internationale school aan de overzijde.
Aanvang: 20.15 uur precies. Deur open van 19.45 uur tot 20.10 uur,
dus graag op tijd aanwezig zijn.
Entree: € 10,00 (alleen contant te betalen).
Reserveren: redactie@extaze.nl
Presentatie: Cor Gout
Licht en geluid: Anton Simonis (Adesign)

Gepost in Geen categorie | Getagged , , , , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Twee debuten in de Extaze-reeks, presentatie in Boekhandel Douwes

Donderdagavond 26 oktober, 19.30 uur

Uitgeverij In de Knipscheer en Literair tijdschrift Extaze presenteren:

Arjen van Meijgaard: Wij hebben alles bij ons
(roman)
Een roman over disharmonie

Cover We hebben alles bij ons

Kristien De Wolf: Rotgeluk (korte verhalen)
Verhalen met schrille boventonen

Cover Rotgeluk

Gesprekken met de auteurs,
Portugese liederen ten gehore gebracht door Lia de Ruiter (zang)
en Anton Hoexum (piano). Te horen in Boekhandel Douwes,
Herengracht 60 in Den Haag.

Meer informatie: redactie@extaze.nl, indeknipscheer@planet.nl, info@boekhandeldouwes.nl
Aanmelden: info@boekhandeldouwes.nl, tel. 070 7371126.

De Extaze-reeks, een gezamenlijk initiatief van het literair tijdschrift Extaze
en Uitgeverij In de Knipscheer, is een serie debuten van auteurs die eerder
in Extaze publiceerden.

Gepost in Extaze-reeks, Home | Getagged , , , , , , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Romantiek, door Christian Oerlemans

Vandaag regent het. We verblijven in een hotel dat in toeristische brochures ongetwijfeld als romantisch en sfeervol zal worden betiteld. Het ligt tegen een steile rots gevleid en is deels de rots zelf. Alles berekend op Zuid-Franse zomers. Maar het is bijkans oktober. De ingang van dit, overigens zeer uitgebreide, middeleeuwse pand bevindt zich naast de kerk in de Rue des Baumes. Een fraaie plaquette aan de grijsgeel gestucte muur vermeldt dat ‘baume’ hier zoveel betekent als grot. Natte grot vaak. Dit gebied in de Occitane rond de stad Sommières kenmerkt zich door bronnen en daaruit voortspruitende riviertjes die zich een weg zoeken langs gesteenten en soms door de gesteenten heen tot in de woningen. Men was – en is – er blij mee. Geen mooier en gezonder water dan uit deze bronnen, waarvan men er volgens de plaquette minstens vijftig beschikbaar heeft. Op het miniscule stadspleintje dat het centrum is van de middeleeuwse stad, spuwt een nieuw en weinig elegant stenen monumentje voortdurend een straal in een ogenschijnlijk middeleeuws stenen vont, als om te tonen dat water hier gratis in voldoende hoeveelheid voorradig is. Helaas zo meldt mij de plaquette is er bij de aanleg van de spoortunnel een groot aantal bronnen verloren gegaan, zodat men genoodzaakt is tevens water te consumeren uit de rivier. Dit water smaakt minder goed. Men behoeft geen watermanagement te studeren om de oorzaak hiervan te zien. Waarom ben ik een week in Sommières, of all places, zult u vragen. Een gezonde wandelaar, zelfs van mijn leeftijd, heeft dit middeleeuwse stadje in drie kwartier bekeken. Straatjes van anderhalve meter breed, de meeste volledig verlaten (ook door zonlicht). De belangrijkste iets bredere straten, een stuk of drie, zijn bezoomd met snuisterijenwinkeltjes, bric à brac verkopers, damesmodezaakjes en vooral eet- en drinkgelegenheden zoals creperieën, saladeriën, sandwicheriën en ijssalons. Alles voor de toerist. De vaak toch wel hoge panden met drie of vier etages leunen naar elkaar over en de grijsblauwe luiken zijn overal gesloten. Sja waarom ik hier ben? Omdat mijn geliefde hier schildert. Dit stadje is schilderachtig, dat wil zeggen, het oude centrum dat in aanzien de afgelopen eeuwen nauwelijks is veranderd, tenzij men de bestrating in aanmerking neemt. De originele Romeinse steentjes-bestrating met de goot in het midden is efficiënt vervangen door beton, eveneens met de goot in het midden.
Sommières bereikt men over een lange smalle brug over de rivier Vidourle – vanzelfsprekend Pont Romain geheten – waar het drukke verkeer met behulp van stoplichten over de smalle rijstrook wordt geleid. Recht naar de stadspoort met een monumentale klok erboven, die onverwacht de juiste tijd aanwijst. De poort is vanzelfsprekend niet toegankelijk voor het verkeer dat – toutes directions – moet afbuigen langs de rivier. Op weg naar ons hotel hebben wij dit een aantal keren gedaan, steeds weer eindigend op een benauwd pleintje aan de voet van een steil oplopend straatje. We konden ons niet voorstellen dat een hotel bereikbaar zou zijn via zo’n pad, oorspronkelijk waarschijnlijk bedoeld voor muilezels. Een keer durfde Willemine – zij reed gelukkig – het pad halverwege te beklimmen omdat hier een parkeergarage wenkte. Er kwam een auto naar buiten. Het was niet eenvoudig om met onze veel te vol geladen auto te retireren. Een gedienstige Fransman schoot te hulp. Ja wij moesten echt omhoog naar het hotel. En nee, wij mochten niet parkeren in de parkeergarage, die was uitsluitend bedoeld voor cliënten van de Apotheek. Lopend ging hij ons voor en inderdaad bleek halverwege de klimmende weg een poort die toegang gaf tot het hotel. De parkeerplaats was reeds volledig bezet met vier auto’s, maar gelukkig konden wij – dat wil zeggen ik – de auto nog kwijt in een hoekje langs een vervallen muur uit de Romeinse tijd.
Even over de Apotheek. In zuidelijke landen tonen deze middenstanders altijd een oase aan welvaart. In Portugal, waar wij min of meer wonen, verbaas ik mij steeds weer over de schitterende ruimtelijkheid van deze winkels voor zieke mensen, maar deze Franse Apotheek spant toch wel de kroon wat betreft apotheekbeleving. Afgezien van de moderne luxe parkeergarage van waaruit men per lift de winkel bereikt, is er ook een groot leeg parkeerterrein met meerdere plekken voor invaliden. Die dan trouwens wel handige autobestuurders moeten zijn om de parkeerplek via de steile ezelsweg te bereiken. De winkel zelf heeft het formaat van een middelgrote Hema. Er staat zelfs een compleet ziekbed uitgestald met erachter een etagère met een collectie schoenen die bedoeld zijn voor moeilijke voeten. Die de mensen hier ongetwijfeld hebben of krijgen, met al die trappen en klimmende weggetjes.
Het steile straatje waaraan ons hotel ligt – een verzameling huizen en huisjes met tuintjes en paadjes en een soort eigen dorpspleintje – loopt dood bij het kasteel dat ruïneus uittorent boven het stadje. Het heeft diverse stadia van manhaftig gebruik gekend, al sinds de twaalfde eeuw en op de toren wappert de Franse vlag. Het is te bezichtigen van 1 juni tot 8 september. Op het kasteelplein, belegd met wit zand, kan men de auto draaien na bestijging van ons doodlopende straatje.
Het doel van onze aanwezigheid hier is, zoals gememoreerd, schilderen. Mijn geliefde Willemine trekt jaarlijks een week naar een schilderachtig oord, ergens in Europa, met een voornamelijk uit Engelsen bestaande groep professionals. Er wordt schildertaal gesproken, in het Engels. ’s Ochtends na het ontbijt dat wordt opgediend in een romantische zaal waar het altijd donker is, waaiert de groep van veertien schilders uit over het stadje. Bereidwillig vergezel ik Willemine en draag haar houten schilderskist de berg op. Want zij schildert de kathedraal beneden. Misschien goed dat zij het bouwwerk vastlegt, want het is al drie keer ingestort vanwege onvaste grond onder de zuilen. Door die onderaardse riviertjes natuurlijk. De laatste bouw, semi gotisch, stamt uit het eind van de negentiende eeuw. Maar duizend jaar geleden hebben de rijke landeigenaren, lakenhandelaren en glazeniers van Sommières hier voor het eerst een kerk laten neerzetten, zonder locatiekennis en – helaas – zonder dat God hen waarschuwde. Onvaste grond! Zonde van al het geld dat de hardwerkende burgerij ongetwijfeld bijeen heeft moeten brengen door het brood uit de mond te sparen.
Enfin, zo ervaar ik als eenzame schrijver de romantiek van het beeldend kunstenaarschap. En het valt mij op dat schilders en groupe aanzienlijk extraverter gedrag vertonen dan schrijvers. En over schrijvers gesproken; de mij niet bekende schrijver Lawrence Durrel heeft hier een groot deel van zijn leven gewoond en geschreven. Over kunstenaars las ik: “cést dans l’exercise de son art que l’artiste trouve un heureux compromis avec tout ce qui l’a blessé ou vaincu dans la vie quotidienne”. Een gelukkig compromis tussen verdriet en geluk in het dagelijks leven, mooie tekst, las ik op een winkelruit. Bewoners van Sommières zijn trots op het bezit van deze Lawrence als cultureel erfgoed.
Zoals gezegd, vandaag regent het, er wordt binnen geschilderd. Ik had twee onderbroeken gewassen en buiten gehangen om te drogen. Willemine komt terug uit de donkere ingewanden van ons 17e eeuwse hotel en wordt vrolijk van Hugo Boss in de regen aan de waslijn. Zij brengt mij een glas wijn – dit is Frankrijk – en wijst mij op mijn gebrek aan huishoudkunde. Zij is vrolijk zoals altijd. Ik heb er moeite mee. Alles wat op mooie dagen romantisch is, zoals oude stenen en brokkelige muren, toont bij regen tamelijk troosteloos.
Misschien geldt dit ook voor oude brokkelige mensen.

Gepost in Column Oerlemans, Home | Getagged , , | Plaats een reactie

Recensie over: De valkunstenaar, Coen Peppelenbos

De valkunstenaarLees hier de recensie.

recensie.

recensie.
recensie.
recensie.
recensie.
recensie.
recensie.
recensie.
recensie.
recensie.recensie. recensie. recensie.recensie. recensie. recensie.recensie. recensie. recensie.recensie. recensie. recensie.recensie. recensie. recensie.

Gepost in Home | Getagged , , , , , | Plaats een reactie

Mooie avond in de Houtrustkerk: presentatie Extaze 23

Voor wie de presentatie gemist heeft door storm, regen of anderszins hier de nabeelden.
Foto’s: Eric de Vries

Gepost in Home | Getagged , , , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

De keizer van Doorn, Manuel Kneepkens

 
Keizer

Als kind (van vier vrouwen)

loerde ik in huis Doorn door het sleutelgat

en zag het aarsgat van de Keizer

 

Hij zat op zijn toiletpot als ooit op zijn Lippizaner schimmel

en las een whodunit  van Havank

‘De moord op Ina Damman ’

( Hoofdverdachte: ene Simon V., een doornig literator…)

 

Buiten hing als een groot, glinsterend pantser

het uitspansel boven Wereldoorlog I

een volkenmoord zonder weerga

 

       Ach, was ik maar de Keizer van Nippon

       dan was mijn titel : Tenno

       Keizer van het Heelal!

 

aldus der Kaiser in zijn ballingschap

onwetend  (‘ Wir haben es nicht gewusst…’)

van Neurenberg & Tokio…

 

En een drol ontsnapte  (zuchtend)

monsieur  Le Boche  von Hohenzollern

uit de sepia loopgraaf van zijn billen:

 

   ‘ IK oorlogsmisdadiger? Geen sprake van !

    Ik ben  zo onschuldig als de Keizer van Japan! ’

Gepost in Poëzie | Getagged | Plaats een reactie

Het spoor bijster, door Mischa van den Brandhof

Omroepbericht

Dames en heren, jongens en meisjes, over enkele minuten rijden wij station Den Haag Centraal binnen. En hoe gezellig het ook allemaal is, Den Haag is toch echt het eindpunt van deze trein. Denkt u bij het verlaten van de trein alstublieft aan uw bagage en neemt U deze ook mee. Wens ik u nog een fijne avond! Ik zal blij zijn als ik weer thuis ben. Lekker spruitjes eten. Nou hoor ik u denken, spruitjes? Maar ik heb ontdekt dat als je ze net vijf minuutjes eerder van het vuur haalt, ze nog een bite hebben en dan echt heel goed te eten zijn. Zeker als je er een beetje tahin doorheen doet. Een goeie tip van mijn collega. Nog wat gesnipperde dadels erbij, dan is het echt heerlijk. Ik hoop nou maar dat de as van mijn konijntje terecht is. Dat is wel lastig van op de trein, dat je niet thuis bent om een pakketje in ontvangst te nemen. De urn is nu al twee keer zoekgeraakt. Eerst was ‘ie bezorgd bij de dierenarts, maar die was op vakantie en de vervanger wist er niet van, dus ging het pakketje retour afzender. Hebben ze het opnieuw verstuurd, naar mijn huisadres, maar toen het bezorgd werd, was ik aan het werk, dus hadden ze een briefie in de bus gedaan, met van je kan het komen ophalen bij het postkantoor, maar toen ik uiteindelijk een dag vrij had, bleek het al weer teruggestuurd te zijn. Je kan het niet snappen hè? Ze was echt mijn alles, Floortje. Zo heette ze, mijn konijntje. Ik hoop dus maar dat ze nou terecht is. Heeft u al plannen voor vanavond? Anders zou ik lekker naar het strand gaan. Het water is twintig graden, dus je kan nog even zwemmen. Frist echt op! Met tram 9 ben je zo in Scheveningen. Zelf ga ik altijd liever naar het zuiderstrand, want voor mij hoeft die drukte bij de pier niet zo, maar dan moet je bus 22 nemen, halte Duindorp. Heb je nou geen handdoek bij je, bij de Etos in de stationshal hebben ze van die hele fijne doeken, hammam ofzo heet dat. Super handig, want die zijn veel lichter dan een strandhanddoek. Leuke kleurtjes ook hebben ze, roze met wit, ja of met groen. Ik heb er altijd een in mijn rugzak. Beter mee verlegen dan om verlegen, toch? Je weet nooit waar je uitkomt. Laatst eindigde ik in Zandvoort aan Zee, dus hup nog even d’r in.
Nou we zijn er, Den Haag Centraal. Goedenavond allemaal!

Gepost in Columns | Getagged | Plaats een reactie

Extaze in de Houtrustkerk, presentatie Extaze nr. 23

Extaze in Houtrustkerk 23
Zes man/vrouw op het podium of achter de katheder van de Houtrustkerk
in Den Haag maken voor het publiek het onbereikbare bereikbaar.
‘Hoe bereik ik mijn leerlingen/studenten?’ is de vraag die iedere docent in ieder type onderwijs zich stelt. Docent klassieke talen Anton Simons stelt de vraag iets bij: ‘Is het mogelijk mijn leerlingen te bereiken?’ Matthijs de Ridder presenteerde onlangs zijn boek De eeuw van Charlie Chaplin in Boekhandel Douwes in Den Haag. Het werd een happening. Tijdens de avond van de 14e september zal hij nogmaals ingaan op dit boek, maar daarbij de grondgedachte van zijn essay over Paul van Ostayen in Extaze 23 betrekken. Eerst vertoont hij de beginscène van Chaplin’s City Lights, gevolgd door een aanstekelijke analyse, waaruit zal blijken dat voor Chaplin en de personages die hij in zijn films uitbeeldt de ‘juiste’ manier van leven onbereikbaar is.
En datzelfde geldt voor de flamingant en experimenteel dichter Van Ostaijen.
De Haagse dichteres Margriet Westervaarder draagt voor uit eigen werk en datzelfde doet
Bert Vissers, die behalve dichter ook tekstschrijver, componist en zanger van de Nederlandstalige band Bender is. Naast enkele van zijn gedichten zal hij samen met Bender-bassist Jos Caspers nummers uit het Bender-repertoire ten gehore brengen. Mochten zij vergeten het prachtige ‘Tante’ van de cd Broos te spelen, laat het publiek hem daar dan zeker op wijzen.
Een avond en een thematiek om bij te zijn.

BenderBender (bassist Jos Caspers en Bert Vissers (2e van r.)

Locatie: Houtrustkerk, Beeklaan 535, Den Haag (hoek Houtrustweg).
Parkeren kan gratis op het erf van de internationale school aan de overzijde.
Aanvang: 20.15 uur precies. Deur open van 19.45 uur tot 20.10 uur,
dus graag op tijd aanwezig zijn.
Entree: € 10,00 (alleen contant te betalen).
Reserveren: redactie@extaze.nl
Presentatie: Cor Gout
Licht en geluid: Anton Simonis (Adesign)

Gepost in Home | Getagged , , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Een nieuw nummer, een nieuw thema: ‘Onbereikbaar’

‘Onbereikbaar’… het leek ons een mooi, maar moeilijk thema voor een Extaze-nummer, maar niet alleen de vijf essays in Extaze 23 bewezen dat er veel uit het thema te halen valt, ook een aantal verhalen en gedichten bleek er zodanig door geïnspireerd, dat de aansluiting met de essays voorbeeldig was.
Wij wilden graag één ‘onbereikbaar’-verhaal als ‘smaakmaker’ op de website plaatsen. Hein van der Hoeven, wiens literaire werk de vaste Extaze-lezers genoegzaam bekend is, heeft zijn verhaal Mijnenveld voor dit doel ter beschikking gesteld.
Iets van het ‘onbereikbare’ nu dus al bereikbaar.

cover Extaze 23B E S T E L L E N

ESSAYS
Onbereikbaar voor Mira Feticu is een verzoening met haar pijnlijke verleden in
Roemenië, die afgekapte staart van de hagedis die alsmaar regenereert als deel van
het lichaam. Matthijs de Ridder maakt in zijn essay over Paul van Ostaijen aannemelijk dat de dichter op het onbereikbare stuitte bij het schrijven van de autobiografische
roman Het landhuis in het dorp. Het viel hem moeilijk zijn concrete en abstracte idealen in al hun grootheid te formuleren. Anton Simons weet vanuit zijn ervaring als docent dat onbereikbaarheid tot de essentie van het onderwijs behoort. De leraren reiken naar de leerlingen zonder hen werkelijk (figuurlijk) te kunnen bereiken. De docent is een professional en moet alles wat er gebeurt gecontroleerd inzetten ten bate van de onderwijsdoelen. Kees Ruys leest in de brieven van Frits van den Bosch aan Aya Zikken zowel een groot verlangen van Van den Bosch naar een relatie met Zikken als zijn aanvaarding van de onbereikbaarheid daarvan: ‘Het was, tussen de buien door, soms heerlijk om te willen leven, om naar iemand te verlangen, om gelukkig te zijn.’ Henk van der Waal ontvouwt in het essay Het onbereikbare even aantikken (Gout/Van der Waal) de mystieke grond van ons bestaan en laat zien dat vrijheid en liefde de weg kunnen wijzen naar aardse wijsheid en goddeloze koestering. Over technologie zegt hij dat het goed is dat die ons dient, maar dat we moeten waken voor de omkering daarvan. Zijn terughoudendheid in dit opzicht sluit aan bij de waarde die Hans Schnitzler toekent aan
‘het periodiek digitaal onthouden’, een praktijk die het concentratievermogen van
mensen verhoogt, ruimte creëert voor reflectie en de zintuigen aanscherpt.

KORTE VERHALEN
Elise de Groot
Mark de Haan
Arjen van Meijgaard
Ishana Sayag
Marijke Scholten
Rob Verschuren
Bert Vissers
Henriette van Wermeskerken
Jan Zwaaneveld

GEDICHTEN
Hester van Beers
Ruerd Smaling
Bert Vissers
Margriet Westervaarder

BEELD
Elisa Pesapane

Gepost in Geen categorie, Home | Getagged , , , , , , , , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Mijnenveld, door Hein van der Hoeven

Op een dag ontdekte ik dat Marleen niet voorkwam op de verjaardagskalender van kantoor. Dat was geen vergissing, maar opzet van haar kant, want ik wist dat Marleen dat soort aandacht niet wilde.
Wanneer zou ze jarig zijn? In de herfst of in de winter? Die seizoenen pasten bij haar, bij de kleur van haar kleren (veel grijs, bruin en gebroken wit), het zilver van haar haren (hoewel ze pas midden dertig was) en bij een baan zonder perspectief (al zei de personeelsdirecteur dat ze heel wat meer in haar mars had dan afdelingssecretaresse). Alleen haar lange, slanke benen hadden iets lenteachtigs.

Een jaar geleden, toen ik hier kwam werken, had ik kennis met haar gemaakt. Haar kamer in, handje schudden, ik ben de nieuwe juridisch medewerker, nou veel succes, kamer uit, volgende kamer in. Die nacht droomde ik van haar. Iets aan haar moet mij toen zijn opgevallen. Wat het was, kan ik me niet meer herinneren. Misschien waren het die benen. Ik weet nog wel wat ik droomde, omdat ik de inhoud bij het wakker worden noteerde. “Gedroomd over Marleen van Solingen, de secretaresse. We zijn op een eiland, koud en winderig als een Waddeneiland in de winter, maar het is Madeira. We spreken Portugees met elkaar. Ze wijst me een boerderij, aan het eind van een hoge weg met witte steentjes. Er is afschuw in haar ogen.” Zo begon de droom.
Het secretariaat, haar territoir, was een oord van perfectie. Nooit lag er een stapeltje ongeopende post, nooit hing er een aankondiging voor een bijeenkomst van de vorige dag. In de voorraadkast vond je altijd wat je zocht: printerinkt, een exemplaar van het jaarverslag. Digitaal was ook alles op orde. Een distributielijst waarop de nieuwe stagiair ontbrak: dat was ondenkbaar. Altijd zat ze op haar plek, alsof ze met iedereen in telepathisch contact stond en precies wist wanneer men haar nodig had.
In zo’n ruimte haalde je het niet in je hoofd een gesprek te beginnen over het weer of Feyenoord. Na een jaar wist ik dus nog niets van haar. Welke hobby’s had ze? Op welke mannen viel ze? Of viel ze op vrouwen? Ze hield afstand tot mij, tot iedereen op kantoor. Tot vorige week.
Ik was alleen met haar op het secretariaat. De radio stond aan. Die stond altijd aan. Het was de enige frivole noot binnen haar domein van opperste efficiëntie. Of was die muziek ook een scherm?
Onbewust zong ik een paar regels mee, Christina Branco. Uit mijn postvak haalde ik een kleurige brochure. Het was een aanbieding van ons pensioenfonds. ‘Eerder met pensioen? Doen!’ Daaronder de obligate foto van een gebruinde opa met z’n kleinkind op de arm. Wat moet ik daarmee, dacht ik. Nog dertig jaar te gaan tot mijn vijfenzestigste, geen vrouw, geen kind…
‘Spreek je Portugees?’ De stem van Marleen.
Mechanisch, mij nog niet realiserend hoe bijzonder het was dat ze mij een vraag buiten het werk om stelde, reageerde ik met een kort ‘ja’. Alsof ik een enquêtevraag beantwoordde. Enkele tellen later drong tot me door dat het superzakelijke Marleen was die mij zomaar een persoonlijke vraag stelde. Ik was aangenaam verrast. Met een vrolijk boogje wierp ik de pensioenbrochure in de prullenbak en lichtte mijn bevestiging toe. ‘Ik versta het en ik kan het een beetje spreken. En zingen, zoals je hoort. Ik heb ooit een talencursus gedaan en ben er een paar keer met vakantie geweest. Een mooi land met een sympathieke bevolking. Spreek jij Portugees?’
Ze zette haar bril af en keek mij aan. ‘Een paar woorden. Ook van vakantie.’ Met deze minimale ontboezeming moest ik het doen. Maar voor het eerst zag ik beweging in haar ogen, kleur in haar gezicht.
’s Avonds zocht ik het cursusboek van toen op. Oefende een openingszin voor de volgende ochtend, wanneer ik haar weer zou zien op kantoor.
Waar zou ze zijn geweest in Portugal? Vast niet in de Algarve, maar eerder in het noorden, nog boven Porto, een oord zonder toeristen. Waar het nog steeds 1950 is en alle mannen tussen vijftien en vijfenveertig zijn vertrokken. Ik fantaseerde hoe ze door zo’n gehucht liep en ging zitten op een rudimentair terrasje – metalen tafeltjes, verkleurde stoelen. Het ene been over het andere, een rokje boven de knie, vingers die een sigaret uit een pakje tikten. Er ging zowaar aantrekkingskracht van dat plaatje uit. Een vergeten commentaar van een vrouwelijke collega bleek te passen: ‘Ik wou dat ik zo’n figuur had.’ Even ondergesneeuwd was een andere kantooropmerking: ‘Volgens mij heeft ze supermooie borsten’. Hoe, vroeg ik mij af, zou ze er uitzien wanneer ze contactlenzen ging dragen, haar lippen vuurrood verfde en de nuffige kantoorkleren verruilde voor een sportief shirt en een leren rok met split?

De volgende morgen was de afdeling nog donker toen ik binnenkwam. In de regel was Marleen er als eerste, had zij de lichten aangedaan, de kasten ontsloten, de ingekomen mails verdeeld, en kon je meteen beginnen.
Achter mij stapte Gerbrand uit de lift.
‘Marleen is er niet’, stelde ik vast.
‘Geen paniek, ze is naar de tandarts.’ Gerbrand maakte licht en zette het fotokopieerapparaat aan. ‘Als ze er is, merk je haar niet op. Pas als ze er níet is… De vleesgeworden dienstbaarheid.’
‘Inderdaad’, praatte ik met hem mee. ‘Wat zou er schuil gaan achter die bril en die herfstige kleren?’ Toen herinnerde ik mij iets. ‘Jij kan het weten. Jij zat toch bij haar op school?’
‘Nee, ik ken haar uit Leiden. We zijn tegelijk met rechten begonnen en zijn in hetzelfde jaar gesjeesd. En een keer samen naar een lustrumbal geweest.’
‘Was ze toen al zo, zo afstandelijk?’
Gerbrand dacht even na. ‘Een mijnenveld! Ik vertelde haar eens iets over grootmoeders verblijf in het Jappenkamp, en vroeg toen hoe het haar familie in de oorlog was vergaan. Fout! “Daar wil ik het niet over hebben”, zei ze, “graaf maar in je eigen verleden”. Einde gesprek. Een andere keer maakte ik een compliment over haar kleding. Mocht ook niet. Tsjonge, wat moest je op je hoede zijn met haar.’
We liepen naar de koffieautomaat. De vorige manager, een halve Antilliaan, had een verdieping hoger een koffiehoek ingericht waar je verse espresso, latte en muntthee kon krijgen. Met subsidie uit een of ander werkgelegenheidspotje had hij een gehandicapte koffiejuffrouw in dienst genomen. Zijn opvolger, een interim-directeur met een bezuinigingsopdracht, had aan die luxe een einde gemaakt. Aan de ondernemingsraad, die venijnig had geprotesteerd (‘een kleine verlaging van het reisbudget van de directie levert meer op’), had hij als doekje voor het bloeden de aanschaf van de best geteste automaat toegezegd. Het personeel wond zich op over deze zogenaamde inspraak. Behalve Marleen: zij dronk op kantoor alleen water.
‘Gisteren’, vertelde ik aan Gerbrand, ‘ben ik geloof ik voor het eerst met haar aan de praat geraakt over iets persoonlijks. Over onze vakanties in Portugal.’ Persoonlijk gesprek: ik wist dat ik overdreef, maar zo voelde het. Ik loog de waarheid, zoals dat heette.
‘En je wil haar beter leren kennen? Ik wens je succes. Veel kans geef ik je niet. Mij is het niet gelukt in ieder geval. Edzo heeft het ook geprobeerd.’ Edzo, de interim-directeur. ‘Hij is ook niet ver gekomen. Net als met zijn reorganisatieplan.’ Een vilein lachje.
‘We zullen zien’, sprak ik monter, ‘Ik ben een ander type dan Edzo.’ Met een mok geurloze machinekoffie ging ik op weg naar mijn kamer.

Een openingszin had ik niet nodig. Marleen kwam mijn kamer in met iets in haar hand. ‘Hier, ik heb de cd met dat nummer van Christina Branco. Misschien wil je ‘m lenen. Of heb je ‘m zelf?’
‘Nee, ik heb geen cd’s van haar. Wat aardig van je!’ Ik wachtte een tel. Wilde ze weer terug naar haar plaats? Nee, ze stond daar, ontspannen, zonder dat strakke, alles onder controle hebbende dat ik van haar kende.
‘Ga even zitten, Marleen’, en enthousiast vertelde ik: ‘De eerste keer was het toeval dat ik in Portugal belandde. Ik zat als student drie weken in Salamanca, om Spaans te leren. Vandaaruit naar Portugal. Dat was niet meer dan een uurtje rijden, maar je kwam in een andere wereld. De mensen waren opeens zo vriendelijk. Niet dat hooghartige van de Spanjaarden. Leuke huisjes, fris in de verf en midden in het groen en de bloemen. Deed me denken aan de Engelse countryside.’
‘Precies! Ik ging vroeger altijd met mijn ouders naar Spanje. Toen een keer voor de afwisseling naar Portugal. Wat een verschil! Ze verstonden Engels. Ze waren aardig tegen dieren.’
‘De ziel van Portugal…’
‘De ziel van Christina Branco, de ziel van de fado!’ echode ze. Het kantoor was ver weg. Ze keek me aan met een nieuwe gezichtsuitdrukking, de ogen verdiept, weemoedig achter de brillenglazen die niet langer afschermden.
‘En Madeira, ben je daar wel eens geweest?’
‘Hoe weet je dat?’ Haar toon was scherp. De ogen verkilden.
‘Gokje’, zei ik luchtig. Maar ik dacht onmiddellijk: dat was vast zo’n mijn waar Gerbrand het over had.
‘Eén keer, met mijn vader,’ zei ze kortaf.
Ik probeerde een andere weg in te slaan. ‘In het Filmhuis draait op het moment een Portugese film.’
‘Ook een gok?’
Ik lachte. ‘Nee, dat is echt zo. Ik weet alleen niet wat voor soort film het is.’ Ik activeerde mijn pc en printte het programma uit.
Ze las de synopsis van de film, zei: ‘Klinkt leuk’.
‘Zullen we er samen heen gaan?’
Even snel, alsof het allemaal ingestudeerd was, reageerde ze: ‘Vanavond?’
Wat had ik vanavond? Een vergadering van de vereniging van eigenaren. ‘Oké, vanavond.’
Terug achter mijn bureau verbaasde ik me over de snelheid waarmee de afspraak tot stand was gekomen. Een jaar lang niks en nu in vijf minuten een avondje naar de film geregeld.

Voor de ingang van het filmhuis wachtte ik op haar. Marleen stapte uit de tram. Ik begroette haar met een voorzichtige zoen.
Ze droeg een rode jurk met grote witte noppen en een boothals. Voor het eerst zag ik de zomer in de kleren die ze droeg. Maar ik hield ik mijn mond en zelfs de lichtjes in mijn ogen probeerde ik te doven.
Het was een gevoelige, bijna sentimentele film tegen de achtergrond van de Anjerrevolutie. Ergens halverwege sprak de hoofdpersoon, alleen achtergebleven in het grote huis, een zin uit, woord voor woord, met een echo die de leegte van huis en hart een klank gaf: “De ziel van mijn dochter…haar ziel…zit op slot. Hoe kan ik haar ooit weer bereiken?” Op de rij voor ons begon een oudere vrouw te snikken. Ik draaide mijn hoofd voorzichtig naar rechts. De beelden gaven juist voldoende licht om de tranen in de ogen van Marleen te zien.
Daarna nam het filmverhaal – net zoals de revolutie van de Portugese militairen waarvan de hoofdpersoon er één was – een positieve wending. Het slot was haast hilarisch. In het licht van de foyer herinnerde niets in Marleens gezicht aan verdriet of zwarte gevoelens. Lachend zei ze: ‘Toen was het nog leuk om links te zijn.’
‘En nu? Of ben je rechts?’ Voor mijn gevoel hoorde ze in het rechtse kamp.
‘Ik heb op Dijsselbloem gestemd.’
Een dubbele verrassing. ‘Niet op een vrouw?’
‘Nee!’
De beslistheid waarmee ze antwoordde, vertelde me dat ze kennelijk niets moest hebben van meer vrouwen aan de top. Ze was anders dan wat gangbaar was in mijn omgeving: de Opzij-vrouwen en de mannelijke managers die er angstvallig op letten dat elke commissie en elke reeks bevorderingen voor ten minste de helft uit vrouwen bestond.
‘Ga je nog mee wat drinken?’ vroeg ik.
In de brasserie om de hoek vonden we een tafeltje. Met mijn ene hand wenkte ik de jongen die bediende. De andere hand legde ik op tafel, een fractie over de denkbeeldige scheidslijn tussen haar en mijn deel van het tafelblad. Daar lag mijn hand, onbeweeglijk als een model voor leerlingen van de tekenacademie. Maar ook uitnodigend, zoals ik gelezen had in een artikel over versiertrucs in de kroeg.
De jongen die onze bestelling opnam, was lang en had een glad geschoren hoofd. Met een zekere minachting keek hij op mij neer, alsof hij ons inschatte als zo’n stel dat de hele avond doorbrengt met elk één glas wijn, en dan niet verder komt dan een halve euro fooi.
We bestelden een dubbele espresso en een glas water, en weg was hij.
‘Hij doet mij uiterlijk denken aan Pim Fortuyn’, merkte ik op. ‘Je mag het niet zeggen, maar ik was toen blij dat hij vermoord werd. De macht die hij over mensen had!’ Het was er uit voordat ik het wist en verschrikt wachtte ik een ijzige reactie. Maar ze begon te stralen.
‘Wat fantastisch dat je dat durft te zeggen! Ik heb die gedachte ook wel eens. Maar nooit geuit natuurlijk.’
‘Raad eens op wie ik heb gestemd?’
Wat ze raadde was niet belangrijk. Wat telde was de beweging van haar hand.

Was ik in het bezit van een mijnendetector? Want het ging snel. Een week geleden samen naar de film, en eergisteren bleef ze slapen. De ochtend die volgde was helder van het eerste zonlicht en fris van de dauw op gras en bodembedekkers van de kleine stadstuin. Marleen lag ontspannen naast mij, alsof het altijd zo was geweest, altijd zo blijven zou. Trots voelde ik mij de veroveraar van de vrouw die voor iedereen op kantoor een gesloten boek was.
Uit de la van het nachtkastje pakte ik het schrift waarin ik mijn dromen noteerde en waaruit ik haar nu voorlas: ‘Gedroomd over Marleen van Solingen, de secretaresse. We zijn op een eiland, koud en winderig als een Waddeneiland in de winter, maar het is Madeira. We spreken Portugees met elkaar.
Zonder emotie hoorde ze mij aan. De Marleen uit de droom leek haar niet te beroeren.
Ze wijst mij een boerderij aan het einde van een hoge weg met witte steentjes. Ik loop naar de boerderij.’ Het zinnetje over de afschuw in haar ogen sloeg ik over. ‘Zeven vruchtbomen staan in de voortuin. Ik loop naar binnen, zeven kamers, elke kamer heeft een andere temperatuur, een eigen kleur. De achtste kamer is ongeverfd.’
Bij het voorlezen viel me een nieuwe interpretatie in. ‘Zeven fruitbomen; misschien je eerste levensjaren. De kamers staan dan voor de volgende zeven. Veertien jaar, een onbezorgde jeugd. Dan die kale kamer. Je vijftiende, een moeilijk jaar?’
Ze glimlachte neutraal. Zo van: ga je gang maar, aan dat spirituele gedoe heb ik geen boodschap.
Ik aarzelde. Ook het laatste stuk van de droom?
In die kamer ligt een oudere man op een bed. Naakt. Aan zijn hand mist hij een vinger.’
Was ik maar gestopt. Want bij de laatste woorden stoot ze een werkelijk hysterische gil uit. Bevangen door een soort doodsangst keek ze met grote ogen langs mij heen.
‘Marleen, het is maar een droom! Mijn droom!’ Mijn droom, haar nachtmerrie.
Ze pakte een zakdoek waarin ze haar gezicht verborg. Voorzichtig legde ik een arm om haar heen. Ze reageerde als een gevulde kies op zilverpapier. Rillend duwde ze me weg, ver weg, alsof ik een vreemde was geworden.
Toen vermande ze zich en stond op. Met ogen op oneindig kleedde ze zich aan. In woordeloosheid verliet ze mijn huis.

Vanmorgen kwam ik tegelijk met Gerbrand bij de fietskelder aan.
‘Het is uit’, vertelde ik hem. ‘Uit met Marleen.’
‘Is het aan geweest? Daar heb ik helemaal niets van gemerkt’, zei hij spottend.
‘Een week…’ Het klonk belachelijk en zelfs dan smokkelde ik er nog een paar dagen bij.
‘Ik heb je gewaarschuwd. Voorgoed genezen nu?’
Ik zei geen ja of nee. In mij klonken twee stemmen. Haar neurotische gedrag stootte mij af. Daar was ik nu mooi van af. Maar achter haar kille zwijgzaamheid ging een geheim schuil dat mij fascineerde. Haar gereserveerdheid was mij vele malen liever dan het geroddel, de aandachttrekkerij of het streberige dat ik bij de vrouwen om mij heen zag. En dan was er haar uiterlijk dat mij ondanks alle koelheid bleef aantrekken. Als ik het van die kant bekeek, hoopte ik dat Marleen was bijgedraaid. Dat ze had ingezien dat het niet mijn schuld was dat ik ooit iets had gedroomd dat nu bij haar een zenuw raakte.
Ik liep het secretariaat binnen. Marleen groette mij even onpersoonlijk als alle anderen. Alles aan haar was weer herfst. Nee, winter.

Gepost in Columns, Proza | Getagged | Plaats een reactie

Recensie: Hoger die drempel!, Caroline de Westenholz

Lees hier de recensie.

Hoger die drempel

Gepost in Home | Plaats een reactie

Hockney, Manuel Kneepkens

 

David Hockney poolDavid Hockney ‘Pool’ (1978)

 Waar zijn hier de naakten die elkaar  
de suntanned  lijven 
kusten?

Verlaten 
ligt het terras van minnaars 
Campari slurpt enkel nog de ondergaande zon

“ Boys, o, boys
wie badmeester Nazomer’s fluitje
opduikt

mag heel de Augustusmaand gratis…”

September
valt over de zwemmers van toen, de lachers
de duikers… over hun klaterende torso’s
de ogen vol chloor

in ’t blauw 
van ’t diepe

Spiegelend
leegte 

Betegeld niets

David Hockney Two boys in a Pool 1965David Hockney ‘Two boys in a Pool’ 1965

Davis Hockney Nick Wilder 1966David Hockney ‘Nick Wilder’ 1966

Gepost in Home, Poëzie | Plaats een reactie

Moedermelk, door Renske van den Broek

Als het oude wijf de trap op stommelt, doe ik snel het haakje op de badkamerdeur.
‘Doe open, je bent hier niet de enige in huis!’ krijst ze.
Ik kijk in de spiegel en zie twee versies van mezelf, met in het midden een grote barst, die over het glas zigzagt. Heeft een van de nieuwe jongens gedaan, denk ik. Het wijf bonkt met haar stok op de deur. Heeft ze niks beters te doen? Ik weet het antwoord al, toch vraag ik of ik het mag gaan kopen.
‘Waar heb jij in jezusnaam een scheermes voor nodig, jongen? Om je polsen door te snijden?’ Ze lacht als een schorre geit. Dan begint ze te hoesten. Het oude wijf is compleet verrot van binnen. Zelfs als ze in die eeuwige pan bonen van d’r staat te roeren, heeft ze een peuk in haar mondhoek, zoals die cowboy van de sigarettenreclame.
Het klinkt alsof ze doodgaat, dus ik doe de deur open. Ze steunt met haar hand tegen de muur en rochelt. Na een tijdje kan ze weer praten. ‘Twintig monden moet ik voeden. Waarvan? Van de lucht! Voor dat plukje dons op je bovenlip heb jij geen scheermes nodig.’ Ze draait zich om. ‘Kom, jongen, help me even.’
Een klein duwtje maar, denk ik, terwijl ik haar een arm geef en naar beneden help. Ze ruikt naar uien. De snor op haar bovenlip is niet van dons, zoals de mijne. Op het loshangende vel groeiden dikke, zwarte stekels. Daar kan ze het vuil mee van de borden schuren. Dan maar een scheermesje jatten bij de supermercado op de hoek, makkelijk zat.
Had ik maar zo’n volle baard als Fernandez. Als hij zich een dag niet scheert, heeft hij al stoppels, en ziet hij eruit als een gangster. Door het scheren gaat mijn baard vanzelf groeien, zegt hij. Tot nu toe krijg ik er alleen uitslag van.
De jongens hangen voor de tv. Sinds de ventilator kapot is, kom ik niet meer in de woonkamer. Het is er heet en alles plakt. Iets van voetbal, hoor ik. Geen idee welke club er speelt, ik haat voetbal.
‘Ga je weer achter de vrouwtjes aan, bolle,’ roept de nieuwe met z’n grote bek. Ik ben niet dik, hooguit stevig, terwijl ik alleen maar rijst en bonen eet, en soms kip. Het is niet mijn schuld dat het hier te heet is om van je reet te komen. Douchen doe ik wel, twee of drie keer per dag. Stiekem, anders merkt het wijf het en krijg ik weer een badkamerverbod.
Fernandez staat in de deuropening. Hij verspert me de weg. ‘Heb je geen zin om voetbal met ons te kijken, Arlan?’
Ik schud mijn hoofd en kijk naar de klok, tien over drie. Ik moet opschieten.
Ze is er vast al.
‘Een potje tafelvoetbal dan?’
Ik haal mijn schouders op en wurm me langs hem. ‘Even een stukje wandelen.’
Fernandez is de enige in het weeshuis die me ziet. Hij maakt zich zorgen. Ik zie het aan de frons in zijn voorhoofd. Maar dat is niet nodig.
De stad trilt in de zon. Ik loop van schaduw naar schaduw. De straten zijn stoffig en leeg. Ik zie haar al van ver. Ze zit op het bankje onder de grote boom bij de Iglesia la Recolección. Haar hand ligt op de kinderwagen. Er hangt een witte doek over de kap. Ze is verdiept in een boek, zoals altijd. Snel dep ik mijn oksels met een papieren zakdoekje en ruik er even aan. Niets aan de hand. Zo nonchalant mogelijk slenter ik op haar af. ‘Vindt u het goed als ik hier even kom zitten?’
Ze kijkt op uit haar boek en glimlacht. ‘Natuurlijk,’ zegt ze zachtjes. ‘Wat een hitte, hè?’
Ik knik.
‘In de zon brand je gewoon weg.’ Ze maakt plaats voor me en leest verder. Ik snuif haar geur op. Zonnebrandcrême en iets van bloemen. Ze is zo blond dat het haast wit is.
Uit de bak komen kleine kreetjes. Ze kijkt bezorgd. Vorige maand zat ze hier nog met een buik als een ballon die elk moment kon knappen. De baby is nu echt wakker en zet het op een krijsen. Het geluid werkt op m’n zenuwen. Ook op die van haar volgens mij, ze lacht zenuwachtig naar me en kijkt op haar horloge. ‘Sorry hoor, maar de baby moet eten.’ Ze pakt het kind uit de wagen, neemt het op schoot en trekt haar shirt en bh in één beweging omhoog. Hier wachtte ik op. Haar dikke borst zakt als een pudding op haar buik. De roze tepel staat omhoog als een speen. Ze duwt de baby ertegenaan. Die hapt toe en begint als een gek te zuigen.
‘Wat een schatje,’ zeg ik. Haar borst deint op en neer terwijl de baby drinkt. Ik hoor het geklok. Mijn wangen gloeien, maar ze heeft alleen oog voor het mormel.
‘Mijn kleine wondertje. Hoe heet je?’
‘Arlan.’
‘Wat een mooie naam. Moet je niet naar school vandaag, Arlan?’ vraagt ze. Ze kriebelt de baby onder zijn voetje. Hij was even gestopt, maar begint nu weer te sabbelen.
‘Ik heb geen school vandaag.’ Het is Día de los Muertos, maar dat weet ze misschien niet. Ze komt hier niet vandaan. Misschien is ze wel Duits.
‘Lekker, een dagje vrij.’ Moet je niet zwemmen met je vriendjes?’ Ze lacht lief naar me.
‘Ik hou niet echt van zwemmen.’ Ik haat zwemmen, wil ik zeggen. Schreeuwende jongens en sprietige meisjes die zich gillend van de duikplank af laten duwen interesseren me niet. Ik zit liever op een bankje met een vrouw, een echte vrouw met blauwe ogen en zware borsten van de melk.
De baby is klaar met drinken en ligt knock-out in haar armen. Er loopt melk uit zijn mondhoek. Haar tepel is groot en roze en nat van de melk.
‘Belofte, betekent het.’ Ze heeft geen idee waar ik het over heb. ‘Mijn naam,’ zeg ik erachteraan.
‘Arlan, de belofte.’ Ze kijkt in de verte. ‘Wat mooi.’ Haar bh is nog steeds omhoog. Ze is het vergeten, denk ik. De beugel zit halverwege het witte vlees, er lopen blauwe aderen doorheen. Ik mag er gewoon naar kijken.
‘Mijn moeder is dood,’ zeg ik. Al weet ik dat strikt genomen niet helemaal zeker. Het klinkt in ieder geval beter dan: ‘Mijn moeder was waarschijnlijk een hoer die me op de stoep van het weeshuis heeft gedumpt.’ Ze kijkt me aan met die grote, blauwe ogen. Net een engel.
Ik doe er nog een schepje bovenop. ‘Mijn moeder is dood en mijn vader bestaat niet, dus als ik al een belofte was, dan heb ik die in elk geval niet waargemaakt.’
‘Ach, jongen toch.’ De tranen staan in haar ogen. Ze raakt mijn arm even aan. De baby hangt slap in haar armen, ze legt hem terug in de wagen en dekt hem toe.
‘Heeft-ie het niet te warm zo?’
‘Het is een meisje. Drie weken oud. Pasgeboren baby’s kunnen zichzelf nog niet warm houden.’
‘Maar dadelijk stikt-ie.’
Ze kijkt bezorgd. ‘Misschien heb je gelijk, het is wel erg warm ja.’ Ze haalt de doek er weer vanaf. Ik buig en kijk in de wagen. De baby beweegt niet, hij zou even goed dood kunnen zijn. Ik gloei. De borst is zo dichtbij nu, dat ik me maar een klein stukje naar haar toe hoef te buigen om de roze speen in mijn mond te nemen. Hij schreeuwt erom. Mijn broek knelt, ik ben hard. Een onzichtbare hand duwt me naar voren. Ik kan er niets aan doen. Over haar tepel lopen kleine straatjes, kriskras over het oppervlak. Ik sluit mijn lippen er omheen en zuig. De moedermelk spuit mijn mond in, zoet en warm. Ik explodeer haast als ik haar hand in mijn haren voel. Zie je, zij wil dit ook.
Dan een harde, koude klets tegen mijn wang. Als ik mijn ogen open, kijk ik recht in het gezicht van het oude wijf. Ze slaat me met de geplukte kip, die ze aan de poten vasthoudt. De gerimpelde kop zit er nog aan. Het is een haan, dat zie ik aan het rode lelletje.
Opnieuw een klets. Hard en raak. Nog één. De snavel van het beest haalt mijn gezicht open. Bloed loopt langs mijn wang naar beneden.
Iemand grijpt me bij de arm en trekt me omhoog. Fernandez’ pikzwarte ogen fonkelen. ‘Arlan,’ sist hij in mijn oor. Hij knijpt, het doet pijn. ‘Waarom doe je nou zoiets, jochie?’ fluistert hij.
Ik probeer me los te wurmen, maar ik maak geen schijn van kans. Achter Fernandez staat het wijf nog steeds met de kip te zwaaien. Ze roept dingen, maar ik hoor niet wat. Ze mag dood vallen. Daarnaast staat zij, haar dikke borsten stevig vastgeklemd, alsof ze van haar lichaam kunnen vallen.
Fernandez sleurt me mee. Uit mijn ooghoeken kijk ik naar hem. Huilt hij nou?
De zon brandt en de baby jankt. Ik kijk niet om.

Gepost in Columns, Proza | Plaats een reactie