strafbaarstelling, Felix Monter

af en toe ’s avonds hoorde u gekreun.
dat was na het gillen overdag. u lag onrustig vanwege
ellebogen, knieën tegen uw rug en buik, een geur
van faecaliën, het doorweekte stro.

af en toe ’s nachts hoorde u laarzen
in de gang, gerinkel, piepend staal.
dan grauwen, grof gesmoorde kreten.
er zou een plek vrij zijn ’s morgens, wist u.

u was in uw nieuwe verblijfplaats terechtgekomen
omdat u wel eens iets gezegd had – of geschreven,
dat weet ik niet precies – over democratie.
de dikke man in het paleis was daarvan niet gediend.

u heeft uw tijd uitgediend. u heeft niet de tijd genomen
– of niet het risico gelopen, dat weet ik niet precies –
om thuis langs te gaan. geen documenten dus, geen afscheid,
geen valuta. pijnlijke misvormingen vergezellen u voortaan.

u stond in de rij aan een loket waar de gastvrijheid
van mijn land behartigd wordt. er werd niet geluisterd
– of u werd niet geloofd, dat weet ik niet precies –
mede namens mij werd de toegang u ontzegd.

af en toe ’s avonds hoorde u gekreun.
dat was na de verhalen overdag. u lag onrustig vanwege
de honger, de verkrachtingen of de granaten
die hebben huisgehouden in de mensen om u heen.

ik kan u niet veel bieden. twee mannen hebben
elkaar een hand gegeven. nu voelt er een zich gedwongen
om woord te houden. het gaat over principes
– of over ego’s, dat weet ik niet precies.

mijn land rekent zich tot de meer beschaafde.
mijn land popelt om andere de les te lezen.
de wijzen in mijn land doen er al lang het zwijgen toe
– of worden niet gehoord, dat weet ik niet precies.

de waarden om welke u uw tocht begon
zult u slechts met moeite vinden in mijn land.
hier lopen leiders achter de grillen van hun volk aan.
men gijzelt elkander in angst en zelfgenoegzaamheid.

Dit bericht is geplaatst in Poëzie en getagd, . Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.