Letterenborrel

Hans Franse in gesprek met David Muiderman Tijdens de maandelijkse letterenborrel van de Haagse Kunstkring op zondag 18 november gaan dichters Hans Franse en David Muiderman een tweegesprek aan. Jan van Frankrijk is het pseudoniem van dichter Hans Franse Dit pseudoniem ontstond in zijn puberteit tegelijk met zijn eerste gedichten in de jaren vijftig. Na meer dan vijftig jaar verscheen een bloemlezing onder de titel Het klein Getijdenboek van Jan van Frankrijk. Het eerste gedicht is uit 1959, het meest recente uit 2012. In een gesprek met dichter David Muiderman zal hij ingaan op zijn motieven en ideeën, waarin ook zijn proza aan de orde zal komen. Hans Franse is een Hagenaar die in Italië woont. De gedichten die hij over Umbra heeft geschreven maken deel uit van het Getijdenboek. Umbria, het land van de grote heiligen en de condottieri. Een van de gedichten is gewijd aan de meest sympathieke heilige, San Giovese, als wijndruif tot de eeuwigheid geroepen in een dieprode wijn. Bij de letterenborrel op 18 november zullen de rode San Giovese en de witte Grechetto uit eigen cantina worden geschonken.

Gepost in Events, Geen categorie | Plaats een reactie

De jaren 30

De jaren 30 Voorstelling met liederen, voordracht en filmbeelden, geïnspireerd op de jaren 30 van Bertolt Brecht, Paul van Ostayen, Jacques Prévert en muziek van Kurt Weill. Met Tatiana Radier, voordracht; Tiziana Chessa, mezzosopraan en Roeland Drost, piano

Gepost in Events, Geen categorie | Plaats een reactie

De jaren 30

De jaren 30 Voorstelling met liederen, voordracht en filmbeelden, geïnspireerd op de jaren 30 van Bertolt Brecht, Paul van Ostayen, Jacques Prévert en muziek van Kurt Weill. Met Tatiana Radier, voordracht; Tiziana Chessa, mezzosopraan en Roeland Drost, piano

Gepost in Events, Geen categorie | Plaats een reactie

Van oude mensen……

Marathonlezing uit de roman Van oude mensen de dingen die voorbij gaan van Louis Couperus. Met o.a. Joop Keesmaat, Annelies van der Bie, Rein Edzard, Mieke Lelyveld en Trins Snijders.

Gepost in Events, Geen categorie | Plaats een reactie

Literaire salon met Diederik Stevens en Matthijs de Ridder

Hans Spit nodigt u uit voor zijn vierde salon op zondag 25 november a.s. met gesproken woord, beeld en geluid en een boekentafel. De sprekers van die dag zijn Diederik Stevens en Matthijs de Ridder, auteurs van respectievelijk: Hoogtij langse de Seine en Rebelse ritmes.

Diederik Stevens, auteur en beeldend kunstenaar, beschrijft in zijn boek Hoogtij langs de Seine het avontuurlijke leven, de vriendschappen en de werken van Nederlandse kunstenaars en schrijvers in het Parijs van de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, een ‘Hollandse kolonie’ waartoe onder meer Karel Appel, Simon Vinkenoog, Rudy Kousbroek, Remco Campert, Lucebert en Jan Cremer behoorden.

Matthijs de Ridder is jazzliefhebber, essayist en literatuurcriticus.In zijn onlangs verschenen boek Rebelse ritmes geeft De Ridder een overzicht van de politieke en literaire cultuur die zich sinds de Eerste Wereldoorlog rond de jazz heeft gevormd en de invloed van dit muzikale genre op de literatuur in Amerika en Europa. Speciale aandacht krijgen daarbij Nederland en België.

Reserveringen: spit.hans@gmail.com, redactie@extaze.nl of telefoon 068130 9892

Gepost in Events, Geen categorie | Plaats een reactie

Interview met Ingmar Heytze, door Jan Holtman

Tien voor Ingmar Heytze

Gefeliciteerd met je tiende bundel Ademhalen onder de maan. Kun je iets vertellen over je ontwikkelingen als dichter sinds het verschijnen van De allesvrezer in 1997?
Dank u! De belangrijkste ontwikkeling die ik als dichter heb doorgemaakt, is dat poëzie van een monomane, romantische roeping met bijbehorende, soms wat vermoeiende levensstijl is verworden tot iets dat zich, bij gebrek aan een beter woord, heeft ontwikkeld tot een vak waarnaast ik ook allerlei andere dingen met plezier doe. ’t Is jammer, maar de bezetenheid van het begin is iets wat domweg slijt. Tien bundels verder kan ik evenveel zin hebben in nummer elf als me afvragen waarom ik godsnaam ooit nog een letter op papier zou zetten – het verschilt per dag. Uiteindelijk realiseer ik me beter dan vroeger dat een dichter maar één lezer op het oog heeft, en dat is hij zelf. Dat sommige mensen het óók willen lezen, vind ik meer dan geweldig – maar als ik mezelf niks meer te vertellen heb, houdt het op, en dat is dan ook volstrekt geen drama. Er zijn veel problemen in de wereld. Een gebrek aan dichters is niet een van die problemen. voor elke dichter die zijn pen neerlegt staat er weer een half dozijn nieuwe op.

Is het schrijven van poëzie een zoektocht naar jezelf? En zou je voorbeelden kunnen noemen van wat de dichter Heytze zichzelf te vertellen heeft?
Als het schrijven van poëzie een zoektocht is, is het vooral een zoektocht om te ontsnappen aan mezelf. Ik begrijp niet wat mensen over het algemeen zo interessant vinden aan zichzelf, laat staan aan het uiten van zichzelf. Ik word pas blij met een gedicht als ik het gevoel heb dat het grotendeels los staat van mezelf. Ik vind het leuker als een ander iets van zichzelf herkent in zo’n gedicht dan dat ik in dichtvorm iets over mezelf, of aan mezelf vertel. Dichten is al navelstaarderig genoeg, want je bent het natuurlijk wel allemaal zelf die al die gedichten (deels) meemaakt, verzint en opschrijft. In dat opzicht is het bestaan van Ingmar Heytze de enige noodzakelijke (maar niet voldoende) voorwaarde voor het bestaan van zijn gedichten. Maar ik heb mezelf niet veel te vertellen, en in de gevallen waarin dat wel zo is, zijn het meer prozaïsche mededelingen als: ‘was je haar’ en ‘stop toch maar voor dat oranje licht’.

Kun je iets vertellen over de stilistische ontwikkeling in je werk?
Die stilistische ontwikkeling begon, denk ik achteraf, bij een soort naïeve romantiek – ik heb lang niet begrepen waarom mensen mijn werk in het begin vergeleken met Piet Paaltjens, want waar Paaltjens ooit de romantiek met humor op de hak nam, meende ik het echt, en is nu aanbeland bij een grote liefde voor het Amerikaans georiënteerde, enigszins verhalende gedicht (wat iets heel anders is dan het besmette ‘anekdotisch’, maar daarover wellicht later meer). Daar zitten nog wel wat stappen tussen, zoals het onderzoeken van de grenzen tussen poëzie en prozagedicht (lees bijvoorbeeld ‘Schaduwboekhouding’, een bundel uit 2005, die stilistisch gezien voornamelijk over dat verschil gaat) en het vinden van een antwoord op de vraag waarom ik door een deel van de kritiek lang ben gewogen en te licht bevonden. Niet dat ik daar erg mee zat, maar het interesseerde me wel.

Als je je gaat verdiepen in de Nederlandse poëzie roept iedereen de laatste jaren wel anything goes, maar het is vrij duidelijk wat voor poëzie belangrijk wordt gevonden en wat voor poëzie niet, of in elk geval minder. Mijn antwoord op het verwijt van lichtheid, althans voorlopig, dat mijn werk kennelijk niet thuishoort in de experimentele literaire traditie die hier is gecanoniseerd, maar ook niet helemaal bij slam (ben ik te oud voor) het light verse (daarvoor heb ik te weinig interesse in techniek) of tekstdichters (voor bijvoorbeeld cabaret/kleinkunst), hoewel ik met die laatste groep het meest affiniteit heb, omdat Nederland een aantal geweldige dichters in dat genre heeft voortgebracht (Wilmink, Boerstoel, Schmidt e.v.a.) en bovendien omdat ik zelf ook graag optreed met mijn eigen werk – en die optredens schijnen volgens sommige mensen ook weer cabaret-achtige kanten te hebben, vooral door de verhalen tussendoor, het is wel eens omschreven als ‘stand up poetry’ en misschiet zit daar wel wat in. Ik vind mijn voorbeelden in toenemende mate in het buitenland, vooral in Amerika, in de beste vertegenwoordigers van de meer ‘verhalende’ poëzie, en in de betere liedjesschrijvers van dit moment, die m.i. voortdurend de grenzen tussen liedtekst en gedicht weten te slechten (Er zijn er te veel om op te noemen, maar laat ik zeggen: Maarten van Roozendaal, Erik de Jong, Jeroen van Merwijk en Theo Nijland maar bijvoorbeeld ook Raymond van het Groenewoud, Gorki en soms Eefje de Visser en Roosbeef). Als ik zo’n lijstje maak valt me meteen ook op dat ik bezig ben richting popmuziek op te schuiven. Dat heeft er ook wel me te maken dat ik graag mensen wil bereiken met mijn teksten.

Wat bedoel je met het besmette ‘anekdotische’ en waar liggen de grenzen tussen poëzie en het prozagedicht?
De grens tussen poëzie en prozagedicht vervaagde toen ik begin 2003 een gedicht van mezelf in gemangelde vorm terugzag in een tijdschrift. De reden was banaal dat ik het in de mail had geplakt, en dat het daardoor helemaal anders opgemaakt was aangekomen en zo dus ook gepubliceerd, met andere afbrekingen en zonder witregels. Eerst was ik enigszins van slag toen ik het in die niet door mij bedoelde vorm terugzag, de dag daarna vroeg ik me af: maakt het nu werkelijk veel uit? En ik merkte dat dat eigenlijk wel meeviel, in het geval van dat gedicht tenminste, ik meen dat het de beduidend langere oerversie van het gedicht ‘Vertel nog eens over de wolven’ was. Sindsdien doe ik altijd even de prozaproef – als ik een gedicht helemaal naar mijn zin heb opgemaakt, met alle afbrekingen en witregels zoals ik ze hebben wil, haal ik met een macro in Word in één keer alle harde returns eruit en lees de tekst opnieuw. Mis ik niks, dan is het een prozagedicht, werkt de tekst niet meer, dan is het kennelijk een gedicht dat die specifieke opmaakt nodig heeft.

Met het besmette ‘anekdotisch’ bedoel ik dat het woord, in combinatie met poëzie, soms wordt gebruikt om poëzie weg te zetten als poëzie die lager inzet dan experimentele poëzie en niet verder komt dan de anekdote, terwijl ik met ‘verhalende’ poëzie vooral bedoel dat ik graag gedichten lees en schrijf waarbij het verhaal een van de ingangen tot het gedicht is, en het idee heb dat verhalende gedichten, althans in mijn beleving, niet minder gelaagd hoeven te zijn dan andere.

Je lijkt me een uitstekende zomergast en ik vraag je nu bovenstaand relaas aan de hand van een tv-fragment toe te lichten.
http://www.youtube.com/watch?v=ePsHKqbdRfA
Dit fragment komt uit de documentaire ‘It might get loud’, een ontmoeting tussen drie van de bekendste popgitaristen van dit moment: Jack White, The Edge (U2) en Jimmy Page (Led Zeppelin). Drie muzikanten met drie totaal verschillende benaderingen van hetzelfde instrument. The Edge maakt muren van geluid met weinig noten en heel veel effecten, Jack White zoekt naar de ziel van de muziek door imperfecties (oude bluesplaten, afgeragde instrumenten) en Jimmy Page is een klassieke rockgod, een gitaarvirtuoos. Je zou verwachten dat de heren een paar appels met elkaar te schillen hebben, want het zijn, als alle grote gitaristen, alle drie natuurlijk ook wel ego’s. Vergelijk dit bijvoorbeeld met dat andere Zomergasten-fragment dat een paar weken terug nog langskwam bij Henny Vrienten: Keith Richards krijgt gitaarles van Chuck Berry, de ultieme egoclash van twee grootheden. In plaats daarvan is het respect groot. Sterker nog: als Page hier de oer-riff van Whole lotta love inzet, zie je die andere twee in jongetjes van twaalf jaar veranderen. Kijk naar die glimlach van Jack White, kijk hoe The Edge opstaat om te kijken hoe Page die riff speelt. Dat je zo’n wereldster kunt worden en dan toch nog kunt denken: ik zit in dezelfde ruimte als Jimmy Page en ik mag gitaarles van hem hebben, HOE COOL IS DAT!!!! Dat vind ik geweldig mooi en grappig om te zien.

Volgens mij gaf Chuck Berry Keith Richard ook nog een klap. Reve verkocht Vinkenoog ooit een schop. Hoe zit het met ego’s binnen de poëzie?
Keith Richards zei ook: ‘I’ve never had a problem with drugs. I’ve had problems with the police.’ Zelf kan ik me geen egoclashes herinneren met collegadichters; de dichters die ik ken, zijn over het algemeen erg aardig en aanspreekbaar. Het enige ego waar ik mee moet leren omgaan is dat van mezelf. Ik ben een vrij onzeker mens, en dat verhoudt zich slecht tot het feit dat ik inmiddels een zekere bekendheid geniet. Wanneer ik me persoonlijk in mijn kruis getast voel gaat het meestal om aanvallen onder de gordel van mafketels op Internet, nooit om problemen met dichters of recensenten. Vroeger kon ik veel beter kritiek uitdelen dan incasseren. Tegenwoordig denk ik meestal: laat maar. Na tien bundels weet ik wel zo’n beetje wat er goed en niet goed wordt gevonden aan mijn werk. Bovendien geldt altijd: wanneer je je vreselijk opwindt over kritiek ben je kennelijk bang dat die hout snijdt, want waarom zou je je er anders over opwinden.

Als dichter heb ik moeten leren dat poëzie ook politiek is, in die zin dat je nou eenmaal moet omgaan met mensen die een totaal andere poëtica huldigen. Wees blij, zou ik zeggen. Als je niet alleen maar naar bevestiging zoekt, leer je nog eens wat. Van mijn gewaardeerde collega Ilja Pfeijffer heb ik geleerd dat je het altijd luidruchtig met elkaar oneens mag zijn, als je daarna maar schaterend een biertje met elkaar kunt drinken. En zo hoort het ook, volgens mij. Poëzie is veel te belangrijk om altijd maar serieus te nemen. Of klink ik nou te soft?

Dit klinkt inderdaad wat soft. Er zijn toch ook draken van dichters? Maar laat ik het anders formuleren. Met wie zou jij het graag luidruchtig oneens zijn om vervolgens een biertje mee te drinken.
Natuurlijk zijn er naar mijn mening draken van dichters, maar ik heb geleerd om die mening onder de pet te houden, of in ieder geval te reserveren voor bepaalde omstandigheden. Ik huldig in dezen de volgende drie standpunten van Baudelaire, uit zijn Wenken voor Jonge letterkundigen:

‘Er zijn mensen die zich even blindelings overgeven aan haat als aan bewondering. Dat is hoogst onvoorzichtig – je maakt iemand daarmee tot vijand zonder er enig voordeel of profijt van te hebben. Een gemist schot treft de rivaal die het mikpunt was evengoed in het hart.’
‘Alleen dienaren van de dwaling mogen worden afgekraakt. Ben je sterk, dan graaf je je eigen graf als je de strijd aanbindt met iemand die al sterk is; al zijn jullie het op bepaalde punten oneens, bij gelegenheid zal hij nog steeds jouw kant kiezen.’
‘Een mislukte poging om iemand af te kraken is een jammerlijk incident. Het is een pijl die als een boemerang terugkeert of op zijn minst je hand ontvet wanneer hij wegschiet, een kogel die terugkaatst en je dodelijk kan treffen.’

Duidelijk! Terug naar je bundel. De Poëziekrant schrijft hierover dat je gedichten alleen indirect kleur bekennen. ‘Geen enkel leven en geen enkele visie is sluitend, alle levensbeschouwingen schieten tekort.’ Jij zou de man zijn die deze ietwat teleurstellende constatering in een zeer aangename vertelling verpakt. Maar hoe zie jij dat?
Met recensies is het eigenlijk altijd zo: ze zijn positief en ik herken er iets in, dat is dan leuk, of ze zijn negatief en ik herken er ook iets in, dat is dan minder leuk, maar in elk geval leerzaam. De recensie in

De Poëziekrant vond ik erg goed, maar ik heb op dit onderdeel niet echt een aanknopingspunt tot een mening – behalve dat ik van mening ben dat het te kort schieten van alle levensbeschouwingen juist erg verheugend is. Niemand heeft gelijk, iedereen heeft elkaar nodig om het wereldraadsel aan te kunnen.

Heb je dat altijd gevonden of is het iets van de laatste tijd? ‘Niemand heeft gelijk’, doet me een beetje denken aan ‘over smaak valt niet te twisten’. Dan zijn we snel klaar natuurlijk. Kun je jouw levensbeschouwing toelichten en indien mogelijk in relatie tot je werk?
Wacht, dan heb ik het verkeerd uitgelegd. Achter ‘Niemand heeft gelijk’ staat: ‘ iedereen heeft elkaar nodig om het wereldraadsel aan te kunnen.’ Als het gaat om smaak, vind ik niet verdedigbaar dat alle persoonlijke smaken meer zijn dan de som der delen, dat ze samen een algemene smaakt vormen – dat lijkt me onzin, ook al kun je wel degelijk twisten over smaak, ook al leidt dat doorgaans tot niets, maar dat ligt al in het twisten zelf besloten, dat over het algemeen tot niets leidt. Ik denk dat het met alle mogelijke levensbeschouwingen waarschijnlijker is dat ze samen een compleet beeld geven van hoe je tegen dit bestaan aan zou kunnen kijken, en wat we daar kennelijk allemaal belangrijk aan vinden. De kans dat al die dingen samen de beste levenshouding bevatten, als die al bestaat, is weliswaar heel klein – maar niet nul. Mijn persoonlijke levensbeschouwing is op het saaie af; ik geloof, bij gebrek aan iets beters en ook voornamelijk omdat ik me daar het beste in kan uitdrukking, in de taal, omdat ik denk dat daarmee zo’n beetje alles wat mensen tot mensen maakt eindigt en begint. Het is bijna onmogelijk om zoiets als een geheugen of tijdsbesef te hebben zonder taal. Zonder taal kom je niet veel verder dan een reptielenbrein dat in een eeuwig nu leeft, zoals een dier, en alleen kan reageren op wat zich in dat nu voordoet. Er zijn levensbeschouwingen die dat als het hoogste goed zien, en soms lijkt me dat ook heerlijk. Maar dan wil ik toch weer iets opschrijven dat in mijn hoofd rondzwerft. Ik weet ook wel dat het op de lange termijn niet uitmaakt of je nu een gedicht probeert te schrijven of niet – het gaat om het plezier van het dichten zelf. Maar als ik hier toch ben, en er zelf blij van wordt om gedichten te schrijven, en er mensen zijn die ze willen lezen, ga ik er maar mee door, desnoods totdat er niemand anders meer interesse voor heeft dan ikzelf. Zelfs dan vind ik het nog de moeite waard om te doen, want in gedichten leg ik de wereld aan mezelf uit. Frank Zappa moest ooit in een ziekenhuis opgeven welk geloof hij aanhing. Hij schreef op: ‘Musician’. Op dezelfde vraag zou ik, hoe stom het ook moet klinken, ‘Dichter’ antwoorden.

Geloof? Dichter! Welke dichter of welk gedicht verkondigt dat geloof het beste? Ter afronding zou het mooi zijn wanneer je dit aan de hand van een gedicht zou kunnen toelichten.
Dit gedicht dan. Het gaat over de laatste spreker van een taal, zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Oebychs John Burnside schreef dit gedicht, ik heb het vertaald, of iets gedaan wat daar op leek. Pas als een taal verdwijnt met de laatste spreker, besef je pas hoeveel er met die ene persoon van de laatste spreker is verdwenen; een heel universum. Beter kan ik het geloof in taal, in het bijzonder in poëzie, niet uitleggen, denk ik.

De laatste man die Oebychs sprak

Soms, tijdens die laatste maanden,
dacht hij aan een woord
en probeerde zich de boom of de kikkersoort
te herinneren die ermee werd aangeduid:

de werkelijke boom, kikker of stemming
en niet het synoniem in een andere taal,
de spraak die zijn zonen en het berglicht had weggenomen,
de graven die hij veegde en aanharkte, de bruiloftsliedjes.

Terwijl jaren van stilte samenschoolden in de hitte
stond hij op zijn erf
en fluisterde de naam van een vogel
in zijn moedertaal,

terwijl herinneringen van sneeuw en marktdagen,
de handen van zijn vader, de geur van tamarinde
zich terugtrokken in uitgediende namen:

het blauw van de kindertijd opgevouwen als een laken
en opgeborgen.

Niets van wat hij zei werd herinnerd; niets van wat hij deed
was feit of legende
op het dorpsplein.

Toch zouden ze later het woord onthouden
dat hij die ochtend sprak, vlak voordat hij stierf:
een naam voor de dood, misschien,
of weidegras,

of, opgedoken aan de rand van zijn denken,
een ander woord dat ze hadden toen hij jong was,
een woord dat ze zelden gebruikten, hoewel het bestond
voor alles wat niemand zich wist te herinneren.

John Burnside

Uit: Ademhalen onder de maan, Uitgeverij podium 2012.

Gepost in Interviews | Getagged , , , , , , , , | 1 Reactie

Hartkloppingen, door Mischa van den Brandhof

Oproep

Datum: 6 juni 2012
Tijdstip: rond acht uur ‘s avonds
Route: tram 3 richting Loosduinen

Ik (bruin haar, spijkerbroek, rose trui en zwarte bodywarmer) zat al in de tram toen jij (zwart lichaam, klein postuur, zes poten en doorzichtige vleugels) bij halte Zonnebloemstraat opstapte. De deuren waren al dicht, maar je reed mee aan de buitenkant. Ik was onder de indruk van hoe je je aan het raam vasthield met je zuignappen, zeker toen de tram steeds sneller ging rijden. We hebben een paar keer oogcontact gemaakt, terwijl jij nonchalant je achterpoten poetste. Bij halte Appelstraat vloog je er vandoor. Als je geen eendagsvlieg bent, zou ik je graag nog eens ontmoeten!

Gepost in Columns | Getagged | Plaats een reactie

Interview met Delphine Lecompte, door Jan Holtman

Tien voor Delphine Lecompte

Wat beweegt (behelst?) je om gedichten te schrijven?
Het zal wellicht hoogdravend klinken, maar ik word pas mens wanneer ik gedichten kan schrijven. In het dagelijkse leven maak ik mijzelf wijs dat ik alles doe in functie van de poëzie. Op die manier kan ik vrede sluiten met bureaucratie, ziekte en verveling.
Bijvoorbeeld: wanneer ik voedsel moet kopen. Dan is het geen tijdverspilling geweest wanneer ik er achteraf een gedicht over kan schrijven. Een activiteit wordt waardevol wanneer ik er een gedicht over kan schrijven.
Dus schrijf ik voortdurend gedichten. En op die manier worden alle sollicitatiegesprekken, al het wachten in bushokjes, al het dwangmatige stelen, de ziekelijke voedselvergaring, de doktersbezoeken, de vulgaire schuttersfeesten, het rusteloze getrappel in badkuipen, al de zondagen op golfbrekers met asielhonden en/of familieleden, interessant.
Ik schrijf nu veel korte verhalen, maar hoezeer ik daar ook van geniet, ik beschouw het als een soort training; ik warm mij op voor het echte werk, voor mijn gedichten.
Het is een koorts, een dwang, een dringendheid.
Ik haat mijzelf na een gedrochtelijk gedicht, maar ik ben niet verliefd op mijzelf na een ‘degelijk’ gedicht, dat nu ook weer niet!
’s Nachts schrijf ik flarden neer in het notaboekje dat op mijn nachtkastje ligt: een honderdste van die flarden vindt een weg naar mijn gedichten.
Overdag schrijf ik voortdurend, ik herschrijf niet graag, ik keer zelden terug naar gedichten. Het overzicht ben ik kwijt. De gedichten stapelen zich op, en dan denk ik: de redacteurs moeten maar uitmaken welke gedichten min of meer aanvaardbaar zijn!
Ik weet soms meteen dat een gedicht goed is, maar heel vaak weet ik het pas maanden later, en soms blijf ik twijfelen.
De zelftwijfel wordt almaar intenser. Hoe vaker ik te horen krijg dat mijn gedichten goed zijn, hoe banger ik word in herhaling te vallen. Ik wil goede gedichten schrijven: geen trucjes, geen behaagzucht, geen gratuite humor. Ik wil ontroeren en irriteren. Verwarring zaaien. En nooit op veilig spelen.

Is er in je werk sprake van een trucje, een bepaalde formule misschien en kun je daar iets over vertellen?
Mijn gedichten zijn te instinctief voor trucjes. Ik ben de trucjes te slim af, of omgekeerd: de trucjes ontsnappen mij. They elude me.
Je weet toch dat ik sneller schrijf dan mijn schaduw?! Het is niet altijd raak, helaas. Hit and miss.
Soms rijm ik, maar niet om lezers te paaien. Ik heb geen lezers. Tot ik ze in Groningen tegenkom en dieren in mij mag signeren.
Ik ben opwindaapje noch zeeleeuw. En al helemaal geen behaagzieke dolfijn. Ik ben Delphine en dit is een woensdag. Soms heb ik genoeg aan mijn voornaam. Ik leef van mijn gedichten, maar dat kan natuurlijk niet!
Als ik voel dat ik dreig te vervallen in formules, gratuite humor, redeloze associaties met bipolaire touwslagers en anemische melkboeren enzovoort, probeer ik streng te zijn.
Ik probeer en ik faal; het is zo geestig mijzelf te laten gaan. Ik doe toch geen kwaad. Mijn moeder, ja, die klaagt: ‘Ik ben altijd een paljas in jouw gedichten! Waarom ben ik een paljas in jouw gedichten?’
Ik kan tegen kritiek, tegen afwijzingen. Alleen verander ik niet. Ik word strijdvaardiger. Ik volhard in de surrealistische branie, in de wellustige onbegrijpelijkheid.
Wanneer ik te lang over mijn eigen gedichten spreek, haat ik mijzelf.
Ik wil mijzelf niet haten.

Is die surrealistische branie, die wellustige onbegrijpelijkheid, waarin je (als een stampvoetend meisje?) volhardt niet het muziekje, het trucje, het leidmotief wellicht?
Hoe verklaar je de angst om in herhaling te vallen met het regelmatig opvoeren van een woord als ‘opwindaapje’?

Ik voer het woord ‘opwindaapje’ niet regelmatig op, toch niet in mijn gedichten. Ik heb dat aapje al lang afgemaakt.
I am moving on; met mijn ouders ben ik bijna klaar.
Je kunt niet geloven hoe streng ik ben voor mijzelf, voor mijn schrijfsels; ik scheld mijzelf voortdurend uit, ik wijs mijzelf terecht, ik straf mijzelf. Is het narcisme? Natuurlijk.
Ik kan niet sober zijn in mijn gedichten. Ik kan niet redelijk zijn met mijn gedichten.
Ze worden beter, denk ik soms. Ze blijven in hetzelfde bedje ziek, vrees ik soms.
Maar ik probeer andere dingen uit; nieuwe thema’s, strakkere vormen, verticaliteit, rijm, weg van mijzelf, tederheid.
Ja, ik schrijf nog altijd ik-gedichten. Maar die ‘ik’ is in mijn meest recente gedichten soms mannelijk; een vader, een mijnwerker, een sponzenverkoper, een schapenscheerder, een verwende prins, een suïcidale touwslager enzovoort.
Ik experimenteer.
Natuurlijk schrijf ik nog altijd autobiografische gedichten: om aan mijzelf te ontsnappen schrijf ik over mijzelf.
Stapels gedichten en ik ben het overzicht kwijt.
Ik ben manisch en gulzig.
Ik wil alles, ik wil over alles schrijven: de mijn en de maan, de vogels en de krokodillen, de griffioen en de touwslager, de koetsier en de broedermoordenaar, leverkanker en zelfkastijding, incontinentiemateriaal en raketten, carnaval en linzensoep, het slachthuis, de gevangenis, Napoleon, de middeleeuwen, de zee, Boston, brand en vissoep.
Het is eindeloos, het is hopeloos, het is zalig, het is uitputtend.
De gedachtevluchten gaan met mij aan de haal, ik kan het niet stutten/stelpen/stoppen.
’s Nachts schrijf ik voortdurend in mijn schriftje, ellenlange pagina’s vol geraaskal. Overdag blijken dan twee zinnen bruikbaar. Helaas gebruik ik er soms meer, haha!!
Ik kan heel moeilijk schrappen. Is het ijdelheid? Wellicht.

Goed. Blinde Gedichten dan maar. Proficiat met de vlotte herdruk. Vanwaar de titel? En vanwaar de opdeling in vijf katernen?
Vanwaar de titel? Help! Ik weet het niet!! Ik wilde een heel lange titel, een groteske titel: ‘Kromme haas en korte god’ heeft lang gecirculeerd, daarna werd het ‘Asielkatten en Vlaamse primitieven’, nog later volgden ‘Echo van een papegaai op de maan’, ‘De bipolaire touwslager en de dove sponzenverkoper’, ‘Moordzuchtige koorddansers en altruïstische acrobaten’, ‘Vadermoordenaars eten geen suikerspinnen’, ‘Het spinnewiel van de schoonzuster van de Zweedse misdaadschrijfster’, ‘Zeeziek op de brandstapel’, ‘Morbide in het spiegelpaleis’, ‘Met eczeem in de vorm van het aards paradijs’, ‘Een appeltje voor de verweesde taxidermist’, ‘Wie is er bang van de boze teckel van mijn schuldbemiddelaar?’, ‘Blikken linzen op een strandlaken dat niet gestreept is’, ‘Ik wil niet dat de moordenaar van mijn moeder een pollepel gebruikt’………………………..
Tot Harold polis (redacteur van De Bezige Bij Antwerpen) riep: ‘Genoeg!! Genade! Geen kolder in de titel. Ik ben al toegeeflijk genoeg geweest. Je gedichten mogen ongewijzigd ongebreideld blijven, maar ik eis een sobere titel.

Die titel werd ‘Blinde gedichten’. Homerus was blind, en mijn muze heet Omer (is een uitleg die ik in maart gaf aan een sinistere loge in Torhout).
Oedipus stak zichzelf de ogen uit na de affaire met zijn moeder/moord op zijn vader (is een uitleg die mij werd aangeboden door een intellectueel na een voordracht in Izegem).
Die intellectueel had wel een punt: het is een Griekse tragedie, de bundel Blinde gedichten; ouders worden vermoord, stallen worden eindeloos uitgemest, stenen worden hopeloos zinloos op bergen gerold om naar beneden te tuimelen, mijn ingewanden worden telkens opnieuw door roofvogels opgesmuld, ik word gekweld, ik ben gekweld, ik kwel mijzelf, ik lijd, ik ben kinderloos, ik geef mij over aan zelfkastijding, ascese, boetedoening, verminking, vernielzucht, maar ook aan dweepzucht, diefstal, seks, kermissen, vissoep, zelfspot, narcisme… Het is allemaal aanwezig.
Het is niet redelijk. Ik word nooit normaal, omdat ik het niet kan. Dus moet ik mijn abnormaliteit/mijn buitenissigheden exploiteren. Er het beste van maken…
En die opdeling? Ik zal maar bekennen dat die nogal willekeurig is. Ik wilde vooral adempauzes inlassen. Het is perfect mogelijk eerst deel 5, en daarna deel twee te lezen.
Het is niet heel doordacht, vrees ik. Ik ben daarvoor te morsig, te chaotisch.
Knettergek word ik soms van alle gedachtevluchten en associaties.
Wanneer ik mijn gedichten goed vind schreeuw ik van de daken dat ze geniaal zijn. Wanneer ik mijn gedichten verwerpelijk vind wil ik mijn oor van mijn kop snijden met de stompe briefopener van wijlen mijn grootvader, en dat is nu eens geen aanstellerij. De zelfhaat echoot het narcisme, of iets in de buurt daarvan.

Reve bedacht ook meer titels dan dat hij boeken schreef. Het dreigend onheil in je gedichten doet me aan hem denken. Het muziekje van Celine… Vertel eens iets over je inspiratoren…
Het eerste ‘subversieve’ boek waar ik echt van genoten heb was ‘Omtrent Deedee’ van Hugo Claus.
Maar Gerard Reve is ook altijd een literaire held van mij geweest. Mijn houding tegenover het katholicisme is dan ook heel ambivalent: enerzijds heb ik een hekel aan al die zuinige, kille pastoors die mij verafschuwden omdat mijn moeder liederlijk was en mijn vader een afwezige troubadour was, een even grote hekel heb ik aan de nonnen die mij om de haverklap dwongen mijzelf te kastijden met de inhoud van mijn pennenzak omdat ze vermoedden dat ik fantaseerde over seks met zuinige, kille pastoors.
Anderzijds vind ik de katholieke rituelen, de boetedoening, de brandende struiken, Mozes en zelfs Jezus aandoenlijk, fascinerend en geestig. Ik bedoel: schrikwekkend, verwerpelijk en irrelevant.
Claus en Reve dus: antiklerikalisme en Mariaverering.
Dostojevski en Kafka heb ik gelezen zoals het een pedante, wereldvreemde puber betaamt.
De Franse dadaïsten en surrealisten hebben mij misschien het meest geholpen om vrij te worden, om metrum, perspectief en klefheid met de voeten te treden, dankzij Breton, Eluard, Apollinaire, Prévert en Cocteau ben ik radicaal geworden.
Later ben ik dankzij Simic, Cioran en Breytenbach bedaarder geworden.
En drie jaar geleden ben ik dankzij Krog, Slauerhoff en Jan Arends opnieuw uitgebroken.

Ik meen ergens gelezen te hebben dat een pastoor je gedichten ‘te lang’ vond. Hoe kijk jij tegen de vormvastheid van je lange gedichten aan en voel je nooit de behoefte tot schrappen?
Ik ken maar een manier van schrappen: de totale vernietiging van een gedicht, het wissen. Ik herschrijf mijn gedichten nooit, en ik weet wel dat ik daar niet zo prat op moet gaan, en ik weet wel dat mijn gedichten het soms nodig hebben; herschreven te worden, maar…
Liever begin ik elke dag opnieuw, ik maak mijzelf wijs dat ik iedere dag tabula rasa kan maken, mijzelf opnieuw kan uitvinden. Tegelijkertijd hou ik van herhaling, het is een soort paradox: ik ben een herhaling die iedere morgen van nul start. Ik vind het geestig te werken met terugkerende personages. Ik laat een gedicht nooit volledig los.
Pastoors hebben altijd (instinctief) een aversie tegen mij. Het is wederzijds. I rub priests the wrong way.
Het is nooit goed verlopen tussen de geestelijken en mij. Nochtans heb ik talent voor rituelen, voor zonde, voor boetedoening.
Ik zit er weinig mee in, met (het gebrek aan) vormvastheid. Waar ik mij wel zorgen om maak is dit: durf ik nog vriendelijk te zijn in mijn gedichten? Wanneer mag ik eindelijk nog eens sentimenteel zijn in mijn gedichten? Of wijs? En waarom niet spiritueel?
Waar eindigt de verbeelding en begint de nonsens? Ik wil geen karikatuur van mijzelf worden. Ik wil geen kunstjes opvoeren. Ik wil Beuys zijn. Ik wil Dada zijn. Ik ben een katholieke kubist die altijd liegt. Zoiets.
Het is niet vrijblijvend wat ik schrijf. Ieder gedicht maakt deel uit van een geheel. Dat klinkt hoogmoedig, maar zo is het wel. Ik ben altijd dichter. Als ik linzen steel van mijn moeder ben ik dichter. Als ik twijfel tussen tomatensap en halfvolle melk ben ik dichter. Als ik ziek van reisangst in Tilburg met de zoon van een klompenmaker over Bernini spreek ben ik dichter, enzovoort…

Is de ware Delphine vriendelijker, spiritueler en sentimenteler dan haar gedichten doen voorkomen? Vanwaar die zorg?
Och Jan, ik vrees dat het nu treurig wordt: ik kom uit een hardvochtig milieu. Nee, wacht, ik moet het beter formuleren: ik kom uit een onorthodox gezin. Ik ben lang (ver)wees(d) geweest. Daardoor (maar misschien was het aangeboren, nature vs nurture) ben ik lang zelfdestructief geweest. En het ging verder dan mij opsluiten in mijn slaapkamer en naar Joy Division luisteren..
Ik ben bijna gestorven door mijn zelfhaat. Ik wist met mijzelf geen blijf, ik was altijd kwaad, achterdochtig en angstig.
Waarom vertel ik dit?
Hierom: ik wil goed(moedig) zijn. Omer heeft mij gered. Mijn gedichten (en die van anderen) hebben de genezing bezegeld.
En dus kan ik het niet maken cynische gedichten te schrijven. Ik moet terug naar de tederheid. Ik moet toch minstens 1 bundel compromisloos sentimentele sonnetten schrijven nu Omer nog leeft en leest. Dat ben ik aan hem verschuldigd.
Ik ben nooit cynisch, maar ik ben wel nog altijd bang mijzelf kwetsbaar op te stellen.
Ik wil nooit meer het mikpunt van spot en/of onverholen misprijzen zijn.

Cynisme! Er lijkt een trend of wellicht zelfs een beweging in opkomst te zijn tegen het cynisme. Je zegt nooit cynisch te zijn, maar wel bang om jezelf kwetsbaar op te stellen.
Ik citeer nu graag de eerste strofe uit je pracht-gedicht Ik ben blij dat mijn moeder mijn moeder mijn geboorte heeft overleefd.

Ik hou van mijn moeder / Wanneer ik wakker wordt / Uit een nachtmerrie over verstikking / In een stuk lavendelzeep in een buitenlandse cel / Dan denk ik aan mijn geboorte.
Is een dichter qua werk ooit iets aan iemand verschuldigd? Tederheid?
Mijn moeder krijgt er vaak van langs in mijn gedichten. Ze kan er tegen. Ze is gekmakend veerkrachtig.
Net zoals 99,99% van de wereldbevolking heb ik een problematische relatie met mijn ouders: ik wil hun goedkeuring vs ik wil zelfstandig zijn, ik snak naar hun aandacht vs ik wil hen zo weinig mogelijk zien, ik wil mijn ouders vermoorden vs ik verafgood hen.
Mijn ouders ergeren mij, ik heb medelijden met hen, ik beschimp ze, ik wil dat ze zelfredzaam zijn, ik wil dat mijn moeder wil dat ik zelfredzaam ben..
Een dichter moet meedogenloos zijn voor zichzelf. Een schrijver mag niemand sparen.
Ze zijn vreselijk, al die familieleden met hun gefnuikte literaire ambities, al die mislukte pogingen tot schrijverschap: de pastorale romans van mijn grootvader, de puberale sonnetten van nonkel Wilfried, de gelegenheidsgedichten van Tante Anne, de onbestaande theatermonoloog van mijn moeder, de brave dagboeken van mijn grootmoeder, de krampachtig vrolijke liedjesteksten van mijn vader PFFFFFFFF…
De tederheid bewaar ik voor Omer en voor mijn zusjes die zichzelf nooit zullen tegenkomen in mijn gedichten. Tederheid ook voor mijn kreupele kruidenier die verdraagt dat het mij een middag kost om te beslissen over een blik linzen.
Ik kan niet cynisch zijn omdat ik hou van honden. Ze hoeven zelfs niet schurftig en achterdochtig te zijn!

De kreupele kruidenier die verdraagt dat het jou een middag kost om te beslissen over een blik linzen. Alweer die linzen! En het niet cynisch kunnen zijn omdat je van honden houdt. Is dat niet ook een truckje? Een wapenfeit?
Wat kan ik zeggen, Jan?!
Ik kan je wel vertellen dat ik bovenmenselijke inspanningen lever om vrolijk te blijven, dus monter ik mijzelf op met onnozele woordspelingen en herhalingen. Zowel in winkels als in gedichten: met de moed der wanhoop strooi ik (soms flauwe) grappen in het rond.
Ik vecht tegen mijn zwaarmoedigheid. Aangeboren achterdocht, pessimisme, zwartgalligheid, maar vooral angst. Gedichten lezen verlicht de angst, Ida Gerhardt heeft mij onlangs geholpen, op de trein onderweg naar Oss. En die linzen, die zijn echt, ze leven. Er is een voortdurende strijd met voedsel(vergaring), linzen hebben natuurlijke ook een oudtestamentische connotatie, ja ja, ik heb protestantse godsdienst gevolgd (niet in de eerste plaats om mijn atheïstische vader te schofferen en/of te choqueren).
Ik zou graag consequent zijn, I hate it when I ramble, gewoon van A naar B te gaan, het lijkt een onbereikbare fantasie, het lukt niet meer, ik ben het overzicht kwijt, ik weet niet meer wanneer ik een gedicht moet afbreken..
Ik droomde dat mijn moeder zei: ‘Ik zou zo graag nog eens een ontroerend gedicht van je willen lezen. Kort en ontroerend. Kun je dat gedicht voor mij schrijven?’

Dan daag ik je, ter afronding, uit dat gedicht hier nu te schrijven: kort en ontroerend.

Op mijn lamp staat geen angst

Ik heb een leeslamp
van mijn moeder gekregen
Er staat ‘Keine angst’ opgeschreven
Ze wenst dat ik onbevreesd kan wezen
De lamp is kapot
Maar mijn moeder is gebleven.

Mijn moeder gaat naar Berlijn
Ze koopt een nieuwe lamp voor mij
Ze is rood zonder tekens
Ze hoopt dat ik haar brief zal lezen
De brief is kort
Maar ik begrijp dat ze terugkomt.

Mijn moeder is terug
Ik kus haar vluchtig
Alleen met de lamp
Wrijf ik de lamp krampachtig
Ik wens dat ze nooit haar licht verliest.

Gepost in Interviews | Getagged , , , , , , , , , , , , , | Reacties uitgeschakeld voor Interview met Delphine Lecompte, door Jan Holtman

Het Woordenrijk met Edwin Fagel en Edith de Gilde

Het Woordenrijk is het wekelijks poëzieprogramma van het Haags dichtersgilde. Met in de studio Edwin Fagel met een nieuwe  poëzierecensie, Edith de Gilde over de HKK-middag over poeziekritiek en Anne-Tjerk Mante met ´poezie van de straat´. Verder vaste onderdelen als ´de muziekkeuze van Fay van Faassen´ en de literaire agenda. Presentatie Harry Zevenbergen

Gepost in Events, Geen categorie | Getagged | Plaats een reactie

Het Woordenrijk met PJ Roggeband en Arthur Crucq

Het Woordenrijk is het wekelijks poëzieprogramma van het Haags dichtersgilde. Met in de studio Arthur Crucq die spreekt over de raakvlakken van poëzie en beeldende kunst. Aan de telefoon PJ Roggeband over het Elfletterig genootschap, woordenrijk is de laatste aanwinst voor zijn verzameling elfletterige woorden. Verder vaste onderdelen als ´de muziekkeuze van Fay van Faassen´ en de literaire agenda. Presentatie Harry Zevenbergen

Gepost in Events, Geen categorie | Getagged , | Plaats een reactie

Border Kids

Border Kids het jeugdprogramma van het Crossing Border Festival. Programma nog niet bekend.

Gepost in Events, Geen categorie | Getagged | Plaats een reactie

Crossing Border Festival

Het Crossing Border Festival is een jaarlijks festival voor muziek en literatuur. Net als in de voorgaande jaren vindt het festival grotendeels plaats op het Voorhout en in de Schouwburgstraat in en rond de Koninklijke schouwburg en het Nationale toneel. Programma zaterdag

Gepost in Events, Geen categorie | Getagged | Plaats een reactie

Crossing Border Festival

Het Crossing Border Festival is een jaarlijks festival voor muziek en literatuur. Net als in de voorgaande jaren vindt het festival grotendeels plaats op het Voorhout en in de Schouwburgstraat rond de Koninklijke schouwburg en het Nationale toneel. Het programma van vrijdag

Gepost in Events, Geen categorie | Getagged | Plaats een reactie

Literaire Brunch: Fritzi

Literaire brunch in de Regentenkamer. Centraal staat het werk van schrijver, dichter en tekenaar Fritzi Harmsen van Beek. Met bijdragen van Rob Scholten (een vertaalde fabel van La Fontaine), Joost Kircz (bezorger van Fritzi´s verzameld werk), Action painting door Ruben Maalman bij gedicht voorgedragen door Annelies van der Bie, Margeet Schuemie zingt een door Marc Drost op muziek gezet gedicht en Hans Spit met de literaire agenda.

Gepost in Events, Geen categorie | Getagged | Plaats een reactie

Literair Café Zalige Zondag

Maandelijks literair café. Iedere maand dichters en een muzikale act. Presentatie John Broekhuis.

Gepost in Events, Geen categorie | Getagged | Plaats een reactie

Literair café:Zalige Zondag

Maandelijks literair café. Na een jaar in Café van Delden op het Noordeinde, zal de Zalige zondag dit jaar iedere eerste zondag van de maand plaatsvinden in Café de la Gare tegenover Theater Pepijn. Iedere maand dichters en een muzikale act. Presentatie John Broekhuis.

Gepost in Events, Geen categorie | Getagged | Plaats een reactie

Podium X

Open podium voor poëzie, muziek en kleinkunst. Presentatie Alexander Franken.

Gepost in Events, Geen categorie | Getagged | Plaats een reactie

Podium X

Open podium voor poëzie, muziek en kleinkunst. Presentatie Alexander Franken.

Gepost in Events, Geen categorie | Getagged | Plaats een reactie

Tableau Turkije: poëzie, voordrachten, muziek

In 2012 staan Nederland en Turkije stil bij 400 jaar diplomatieke betrekkingen tussen beide landen. Den Haag schenkt veel aandacht aan de culturele betrekkingen tussen Turkije en Nederland. Van april tot en met november organiseert Bibliotheek Den Haag daarom tentoonstellingen, schrijversbezoeken, muzikale en andere optredens en workshops.
Vandaag bent u welkom bij een gevarieerd cultureel programmamet poëzie als leidraad. Met voordrachten, muziek en lekkere hapjes. Dichters van de Haagse Kunstkring lieten zich inspireren door Turkije en de Turkse poëzie. Hun gedichten worden voorgedragen door acteurs en actrices. Presentatie: schrijfster/ actrice Nazmiye Oral.

Gepost in Events, Geen categorie | Getagged | Plaats een reactie

Dichtersspreekuur

Vraagbaak voor ieder die zelf gedichten schrijft of vragen heeft over poezie: het Dichtersspreekuur van het Haags dichtersgilde in de Centrale Bibliotheek. Elke tweede vrijdag van de maand kunt u op de eerste verdieping terecht bij de gildedichter van dienst.

Gepost in Events, Geen categorie | Getagged | Plaats een reactie