Gratis ‘instap-rondleiding’ in het Louis Couperus Museum

Wegens succes verlengd
Iedere zondag om 14.00 uur
Gratis instap-rondleiding

Iedere zondag t/m 26 maart 2017, 14.00-15.00 uur

pier panderAlba, Pier Pander

Tot en met eind maart bieden wij u iedere zondag om 14.00 uur een gratis
‘instap-rondleiding’
door de tentoonstelling Schilderen met woorden in het Louis Couperus Museum.

Frans van der Linden, gastconservator van de expositie, of de Neerlandici Marianne Hezemans of Margriet Rutgers vertellen u alles over de achtergronden van de poëzie van Couperus. Zij reizen met u naar het Italië van Petrarca, het Engeland van de Arthurlegenden en het Egypte van de Hellenistische tijd. Topstuk van de expositie is het beeld Alba van Pier Pander, waar Couperus een sonnet aan wijdde.

De rondleiding duurt ca. een uur.

Welkom!

Gepost in Home | Getagged , , , , | Plaats een reactie

Nieuw verschenen recensies

Het stinkende goudHans van Cuijlenborg – Het stinkende goud. Een liefde aan Goud-, Tand- en Slavenkust. Historische roman, De Bilt 2016 (HaEs Producties)

Lees hier de recensie

 
 
 
 
 
 
 
 

Felix Salbambitem. Bambi. Een leven in het bos,
2e druk, Den Haag 2016 (vertaald door Jet Quadekker)

Lees hier de recensie

Gepost in Geen categorie, Home | Plaats een reactie

De Trappist, door John Toxopeus

E-mails die niet beantwoord worden, het is een van mijn grootste ergernissen. Vooral als ouderen zich er schuldig aan maken. Van jongeren begrijp ik het wel. De snelheid waarmee ontwikkelingen zich aandienen is voor hen niet bij te houden. Wij senioren zijn daar aan gewend. E-mail is alweer ouderwets en ingehaald door de WhatsApp en zal nog voor mijn overlijden plaats hebben gemaakt voor de bril die alleen een oog nodig heeft om een boodschap over te brengen. Mobieltjes, tablets, de kinderen van onze kleinkinderen zullen zich eraan vergapen en zich afvragen of wij werkelijk zo achterlijk waren daar je vingers voor te gebruiken.
Niet reageren ken ik ook niet van vroeger. Tijdens mijn arbeidzaam leven was e-mail een fijn communicatiemiddel. Je hoefde nooit lang te wachten op een reactie, hooguit een dag. Dat is nu anders.
Ik bevind me in een wereld van nonchalance, van hooghartig stilzwijgen, van respectloos negeren. Ik bevind me in een wereld van schrijvers en uitgevers.
Van schrijvers waar ik mee omga zijn er twee soorten. Degenen die menen je vele tientallen pagina’s ruwe, ongecorrigeerde tekst toe te kunnen sturen, met het verzoek om commentaar. Wanneer je opmerkt dat dit in geen verhouding staat tot de zorgvuldig geredigeerde korte verhalen die je zelf inlevert, trap je op hun tere ziel en volgen er niet zelden tranen. De andere soort heeft niemand nodig, tenzij er iets te halen valt. Bij mij valt zelden iets te halen.
Als het gaat om communicatie zijn uitgeverijen zo mogelijk nog erger. Communiceren doet men alleen als er materiële belangen mee zijn gemoeid. Uitgevers werken met standaardberichten, maar zelfs dat is meestal teveel gevraagd. Een auteur wordt beschouwd als een melkkoe en uitgevers weten dat er duizenden schrijvers staan te dringen om tot de veestapel toegelaten te worden.

Uitgevers behoren tot een onbetrouwbaar volk, een enkele uitzondering daargelaten. Soms probeert iemand zich aan dat milieu te onttrekken. Een van hen is Henry Fles die ik kortgeleden tegenkwam. Ik herkende hem eerst niet in zijn monnikspij. De zekerheid dat hij het was, groeide toen ik zag dat zijn hand beefde bij het inschenken van de kostelijke Trappist die ik zojuist had besteld.
‘Henry, ben jij het?’
‘Henricus,’ zei Henry, ‘broeder Henricus.’
‘Kom ik je toch nog een keer tegen,’ zei ik, ‘terwijl dat het laatste is wat ik wilde.’
‘Dat had niet gehoeven,’ zei de monnik, ‘jij hebt de stekker eruit getrokken.’
‘Daar heb je het natuurlijk wel naar gemaakt. Ik was je productiefste en actiefste auteur. Je had me in de boter en de suiker moeten rollen.’
‘Waarom dacht je dat ik hier zat? Ik wil met mijn geweten in het reine komen.’
‘Daar zit een mooi verhaal in,’ zei ik.

Bij mijn derde glas, dat wij dronken in de refter waar eigenlijk alleen monniken mochten komen, vroeg Henry Fles of ik nu op wilde houden met al die ellende, mijn opgehoopte frustraties over hem uit te storten. Hij wist zelf ook wel dat hij slinks en onbetrouwbaar was geweest. Dat hij honderden euro’s had achtergehouden en belachelijke rekeningen voor waardeloze promotieactiviteiten had rondgestuurd.
‘Ik heb het grondig overdacht,’ zei hij, ‘eerst tijdens een wekenlange wandeltocht langs het Pieterpad van Pieterburen bij de Waddenzee tot de Sint-Pietersberg bij Maastricht. En nu hier.’
‘En je agressieve manier van communiceren?’ vroeg ik, ‘waarvoor al je andere auteurs, als angstige wezels, zijn gezwicht? Bang dat je anders hun boekjes niet meer uit zou geven?’
‘Wat moet ik dan doen om het goed te maken?’ fluisterde Fles. Hij had tranen in zijn ogen.
Ik wist dat ik nu door moest pakken. ‘Eerst nog zo’n roodkoperen godsgeschenk,’ zei ik en wees op de bierpomp achter hem.
Over de schuimkraag keek ik hem aan. Dat maakte indruk. Dat wist ik omdat ik zelf dikwijls zo was geïntimideerd, maar dan vanachter een kop koffie bij werkgevers en zelfs collega’s die vonden dat ik op moest stappen.
‘Henry,’ zei ik, ‘of broeder Henricus, als je dat wilt, je loopt weg voor je verantwoordelijkheid. Je moet naar de mensen toe, persoonlijk, praten over je gedrag, vragen hoe je het goed kan maken. Wat je nu doet, dat is laf.’
Hij stond op, knoopte het koord van zijn pij opnieuw vast en liep naar het raam. Ik zag dat hij was afgevallen.
‘Waar denk je dan aan?’ vroeg hij met zijn rug naar me toe. ‘Wat moet ik doen om schoon schip te maken? Van onze vier soorten Trappist elk twaalf flesjes? Is dat genoeg?’
Net toen ik wilde zeggen dat ik dat prima vond, draaide hij zich om en ik zag weer die blik, zelfgenoegzaam, hooghartig, de halve glimlach, een grimas die hoorde bij het zogenaamde onderhandelen, waarbij er maar een uitkomst mogelijk was. Die van hem.
‘We staan op het punt twee nieuwe soorten op de markt te brengen,’ zei hij. ‘Een van acht en een van negen-en-een-half procent. Die doe ik er bij.’
‘Eerst proeven,’ zei ik.
‘Dat kan niet. Er is nog geen etiket. Binnenkort neem ik een beslissing over de namen. Ze beschouwen mij hier als deskundig als het gaat om taalgebruik. Ik laat ze eind volgende week bij je bezorgen.’
‘En je andere voormalige auteurs?’ vroeg ik.
‘Geen denken aan. Niemand weet dat ik hier zit.’
‘Daar kan ik natuurlijk verandering in brengen.’
Ik hoorde iets wat leek op een vloek .
‘Als ik er nou één naar jou vernoem? De Goede Johannes. Zoiets was ik toch al van plan.’
‘Misschien krijg ik nog wel een beter idee,’ zei ik. ‘Ik mail je, en wee je gebeente als je niet reageert.’

Mijn vrouw moest erg lachen toen ik het haar laat die avond vertelde. ‘Wat dacht je van TrapTox of Toxpist,’ zei ze.
Ik zei dat ik haar reactie niet leuk vond. ‘Ik ga hier echt serieus over nadenken. Ik wil dat het pijn doet, iedere keer weer als die nepmonnik de naam tegenkomt op de tap of op het etiket van een flesje.’
‘Je hebt teveel gedronken, jongen,’ zei mijn vrouw. ‘Ik dacht dat je dat allemaal nou wel achter je had gelaten. Je moet weer genieten van het schrijven. Dat ging de laatste tijd net zo goed.’ Ze gaf me een zoen en ging naar bed.
Ik nam mijn glas mee naar mijn kamer en maakte een halve liter bockbier open. Vanuit mijn luie stoel keek ik naar mijn boeken, schitterende boeken uitgegeven door Henry Fles. Boeken waarvan de opbrengsten gingen naar de uitgever en boekhandel. Boeken waaraan ik alleen verdiende als ik ze zelf verkocht. Een paar euro per boek was voor mij, en dat voor honderden uren schrijfarbeid. Boeken waarvoor de contracten door mijn strot waren gedrukt. De strot van een professionele onderhandelaar, een vakbondsman die gedurende vijfentwintig jaar meer dan honderd cao’s had afgesloten. Was dat het? De oorzaak van mijn wrok die zich niet liet verdringen?
Soms vergat ik iets weer wat ik zojuist had bedacht. Daarom schreef ik ze op, de namen voor de twee nieuwe soorten Trappistenbier.

‘Die andere Trappisten hoef ik niet,’ mailde ik Henry Fles. ‘Alleen van de twee nieuwe soorten: vierentwintig flesjes ‘Niks aan de hand’ van acht procent en dezelfde hoeveelheid van ‘Met harde hand’ van negen-en-een-half procent. Mijn adres heb je ongetwijfeld nog.’

Toen ik de dozen in huis had, nodigde ik alle auteurs van Henry Fles uit om het bier te komen proeven.

John Toxopeus (Utrecht, 1946) is gepensioneerd en was daarvoor vakbondsbestuurder. Hij studeerde psychologie. Hij publiceerde in Nederlandse en Vlaamse literaire tijdschriften. Er verschenen vier verhalenbundels van zijn hand, waarvan ‘Zo zien de mensen het graag’, satirische verhalen over BN’ers, de meest recente is. ‘De Trappist’ maakt deel uit van een volgende bundel die najaar 2017 verschijnt. Thema en werktitel: ‘Conflicten’. johntoxopeus.nl

Gepost in Columns, Home, Proza | Plaats een reactie

Vrije tijd, door Christian Oerlemans

Iedereen heeft het druk tegenwoordig. Vraag je hoe gaat het? Drukdruk. Dat schijnt te moeten. Als je het niet druk hebt ben je een sukkel. Is dit een nieuw fenomeen? Ik herinner me dat Toon Hermans een lied zong over moeheid: ‘pa is moe, moe is moe..’ enfin, iedereen was moe. ‘We leven in het tijdperk van vrouw Holle ‘ – concludeerde hij.
Toen dus ook al. Toon zou opkijken als hij het hedendaagse mobiele telefoonleven zag. Volwassen mensen op zoek naar een niet bestaand Pokemonpoppetje, daarover hoef je geen grap meer te maken, dat is al om te lachen.
We hebben het druk, ja, maar vooral ook met de vrijetijdsbesteding. Vrije tijd: ooit is er voor gestreden. En hiermee groeide een nieuwe industrie: de vrijetijdsindustrie. Pretparken, recreatieve supermarkten, coffieshops. Inmiddels is er gelukkig ook Facebook en Twitter voor de vrijetijdsbesteding. Kun je met je laptop of je telefoon lekker bezig zijn, zeggen wat je ervan vindt, dingetjes delen, je vrienden feliciteren en een goed gevoel over jezelf krijgen. Vertel de wereld wat je eet, hoe je slaapt en wat je leuk vindt. Er komt soms ellende uit voort. Jonge meiden geven zich bloot, want Patricia Paay doet het ook. Goh wat interessant allemaal en wat heb ik veel vrienden. En sinds Trump de twitterkoning is geworden gaan de beurskoersen van dit wat kwakkelende communicatiebedrijf weer omhoog.
Om terug te komen op Toon: bekijk op Youtube een stukje van zijn show waarvoor vroeger de zaal plat ging en je ziet hoe de wereld is veranderd. Het moet allemaal heftiger, sneller en harder. Omdat vrije tijd besteed moet worden, hebben we het drukker dan ooit. Als ik bijvoorbeeld zie wat kinderen allemaal moeten, afgezien van de schoolgang. Een doodvermoeiend vrijetijdsprogramma, waarin uiteraard de ouders worden meegesleurd. En gepensioneerden gaan niet rustig dood achter de geraniums zoals vroeger, maar beginnen een nieuw leven, soms met iemand die veertig jaar jonger is. Het verrast me elke keer weer als ik in Portugal, waar ik vaak ben, mensen mijmerend op een plastic stoel zie zitten terwijl het onkruid aan hun voeten groeit. Ze hebben tijd om naar de groei te kijken. Tijd om koffie te drinken op onooglijke terrasjes, tijd om zomaar wat te zitten in de zon.
Zomaar zitten in de zon
Een parasol boven je bol
Je zou wensen dat ’t altijd kon
Zomaar zitten voor de lol
(Nee, niet van Toon).
Ogenschijnlijk hebben mensen in Portugal meer tijd. Voor zichzelf en voor elkaar. In de winkel moet je vaak wachten totdat je eindelijk aan de beurt bent, niet omdat het druk is, maar omdat de voorgaande klant er een gezellig dagje van maakt. Heb je – als voorbeeld – zelf een bijzonder schroefje nodig, dan is de helper in de ‘drogaria’ (uitgebreide ijzerwarenwinkel waar je ook prima wijn kunt kopen) een kwartiertje bereid om alle bakjes en doosjes om te keren in de stoffigste hoekjes van het magazijn. Kosten schroefje 20 cent.
Tijd is hier nog niet zo heftig gekoppeld aan geld. Aan de andere kant is er de heilige vrije tijd, afgezien van de kerkgang. Kom niet aan de lunchtijd. Bij de eenvoudige restaurants langs provinciale wegen staan rond één uur de auto’s rijen dik geparkeerd, veel bestel- en vrachtwagentjes, weinig dure hybrides. De lunch is het toppunt van vrije tijd. Kosten rond 7 euro, inclusief de wijn die eigenlijk niet mag want er is zero tolerance. Na de lunch zie je op de rotondes dan ook veel strenge politiemannen op de been.
In de paleisachtige shopping malls (met teveel failliete winkels) zitten honderden mensen ’s middags te lunchen. Elke zichzelf respecterende fastfoodketen is aanwezig, plus tientallen lokale uitgifte-restaurantjes, zoals een soepzaak of een gezondheidskeuken of een fruitdrankjes specialist. Israëlisch, Turks, Grieks, Italiaans, noem maar een land en de keuken is aanwezig. Doordeweek is het druk, ’s zondags is er geen stoel meer te krijgen. De hele familie gaat lunchen op Zondag, vaak de hele middag. En neem gerust je baby mee, want tussen de restaurants is een podium voor gratis Baby Care.

Naamloos2
Elke plaats heeft tenminste één shopping mall, met palmen en tuintjes en watervallen en al die restaurantjes. Je kunt er natuurlijk ook shoppen, erg voordelig, want er is altijd uitverkoop en de bekende merken zijn hier sowieso goedkoper dan elders in Europa (op de prijskaart van bijvoorbeeld Zara staan de prijzen per land vermeld, weliswaar achter een sticker, maar die kun je eraf pulken. De prijsverschillen zijn vaak schokkend groot).
In de shopping malls werken veel jonge mensen. Hun minimumloon is door de nieuwe linkse regering met 5% verhoogd tot bijna 650 euro in de maand (altijd nog minder dan in Griekenland). Voor dat geld spreken de meesten nog Engels ook. Vrije tijd? Hebben ze weinig want in Portugal moet je minstens twee banen hebben om te (over)leven.
Als je vraagt hoe het gaat… Drukdrukdruk.

Naamloos

 

 

 
Shopping mall Forum Algarve in Faro.

 

Gepost in Column Oerlemans | Plaats een reactie

«Het verlangen elders te zijn» – Reinier van Houwelingen: ‘Stromen die de zee niet vinden’

Cover StromenOver ‘Stromen die de zee niet vinden’ van Rob Verschuren op Literair nederland, 23 januari 2017:
Het creëren van een ‘perfect bevroren moment’, dat is het doel van de Amerikaanse fotograaf Gregory Crewson. Hij is een van de bekendste exponenten van de geënsceneerde fotografie. Dagenlang kan hij, samen met een grote crew en met behulp van een opgebouwde set, aan één foto werken. Het resultaat wordt vaak filmisch genoemd, vanwege de combinatie van narratieve en visuele elementen: in een enkel beeld vertelt het werk van Crewson een heel verhaal. (Overigens beschouwde de grote cineast Andrei Tarkovsky ritme juist als de essentie van filmkunst. Hij noemde het verstrijken van tijd binnen een frame ‘sculpting in time‘. (…)

Lees hier de recensie
Meer over Rob Verschuren

Gepost in Extaze-reeks, Home | Plaats een reactie

Laurens ten Kate en Extaze op tv

In het programma ‘Het vermoeden’ heeft Laurens ten Kate het o.a. over Extaze nr. 20:
‘De magie van het verlies’. Bekijk hier het programma.

Gepost in Home | Plaats een reactie

Waar word je blij van, Christian Oerlemans

Christian we maken je blij… een email van Albert Heijn, omdat ik een bonus kan ophalen. Toetje van Mona zeker, want ‘daar word je blij van’. Hetzelfde geldt voor een vliegreisje met Transavia, word je ook blij van, zeggen ze. Kortom, blij worden is de boodschap. Boodschap? Armoe, roep maar wat, geluk in je postvak. Gek word ik ook van al die loterijreclame waar de miljoenen over de buis vliegen, opgevoerd door bekende Nederlanders – Neanderthalers wilde ik bijna zeggen. Wat een no-brainers, om eens een goed modern begrip te gebruiken. Net zo modern als tone policing – nee niet polishing, dacht ik eerst ook – vertaald als toon-politie. Van de Toon die niet de Muziek maakt, maar die oorverdovend meningen ventileert. Die toon dus. Waardoor meningen de feiten verdringen, ofwel mensen meningen roepen alsof het feiten zijn. Bijvoorbeeld omdat het in de Telegraaf staat. Vluchtelingenplaag, kansloze asielplaag. Daar word je blij van. Toegegeven, ik ben een ouwe liberaal, ik worstel me in het weekend door drie kranten; Volkskrant, NRC en de Gooise Telegraaf (De Gooi- & Eemlander). Welke jeugdige iPhone lezer doet zoiets nog? Ik hoorde voetbaltrainers zeggen dat communicatie met die voetbaljongetjes lastig is. Ze leven in een i– wereld, de i van ik. Bubbels, ook zo’n woord. Mensen leven in hun eigen bubbel. Is natuurlijk altijd wel zo geweest, maar nu botsen de bubbels met knallende meningen op elkaar. Links, rechts, gelovig of wetenschappelijk. Roept u maar. Ik herinner me nog dat we als reclamemakers op zoek gingen naar een zogenaamde u.s.p.; unique selling proposition. Op zoek naar de inhoud, zeg maar. En hoe die in drie woorden over te brengen naar de doelgroep. Wie toen was komen aankakken met ‘daar word je blij van’ was eruit gesodemieterd. Geldt ook voor ‘koppen’ maken in de krant. De essentie in een paar woorden over het voetlicht brengen. Een scherpslijpers klus, want je wilt ervoor zorgen dat de lezer die alleen koppen snelt toch de inhoud zo genuanceerd mogelijk meekrijgt. (Toen werkte ik nog voor het Vrije Volk ;-)). Neem de thema’s van de kranten zelf: slijpsteen voor de geest, voor wie de nuance zoekt, niets is vanzelfsprekend, misschien wel de beste krant van Nederland, krant van wakker Nederland… Toch ook geen teksten waar je blij van wordt. Ik bedoel maar, het valt niet mee om in een paar woorden te vertellen Wie je bent, voor Wie. Trump doet het nog niet zo slecht. Making America Great Again spreekt de achtergebleven werkloze Detroit automonteur natuurlijk wel aan. Maar de meeste banen die hij wil terughalen uit China bestaan al niet meer. Het gaat allemaal erg snel. YouTube is echt belangrijker aan het worden dan NPO televisie, zeker voor de jeugdige doelgroepen. Vloggers met een miljoen volgers. En dus reclame waardoor een jeugdige vlogger goed verdient. Muziek zien en luisteren? Wie koopt er nog een CD, laat staan bladmuziek. Beroemde muziekwinkels (Nieuwe Muziekhandel Leidsestraat Amsterdam) verdwijnen, Spotify pakt de markt. De jeugd heeft de toekomst, zei mijn oma al. En dit is zeker waar, misschien meer dan ooit. Maar ook hier knallen contrasten op elkaar. Veel jeugd heeft geen toekomst en glijdt af naar misdaad, terrorisme, religieuze waanzin, of gewoon naar niks. Een klein deel maakt de wereld en de toekomst voor ons. Noem ik nog niet eens Zuckerberg, toch ook alweer in de dertig (5e rijkste van de wereld), maar bijvoorbeeld Harshwardhan Zala van Aerobotics7. Maakte o.a. een drone voor het opsporen en vernietigen van landmijnen en tekende net een contract met de regering van deelstaat Gujarat (India) voor 7 ton business. Zala kan in weinig woorden zijn boodschap communiceren: hij wil binnen een paar jaar groter zijn dan Google (opgericht in 1996 door Page en Brin die toen 23 waren). Als de wereld straks omarmd wordt door twintigers en dertigers, inplaats van door oude arrivé’s die landmijnen hebben gelegd, dan worden we misschien wel blij.
Zala, de CEO van Aerobotics7 is 14 jaar. Ja veertien.

 

 

Gepost in Column Oerlemans, Home | Plaats een reactie

De erfenis, Stefan Stallaert

Dat mijn vader af en toe behoorlijk uit zijn krammen schieten kon, wist natuurlijk heel de straat. Maar toen hij die zondagmiddag mijn neus eraf rukte, vielen zelfs de monden van mijn familieleden wijd open. Iedereen zweeg: mijn moeder, zus en broer, ze staarden alle drie doodstil naar mijn verwekker, die in volle verwondering, in het midden van de kamer, mijn achtjarige neus in de handen hield.
Mijn grootste bekommernis was te zien hoe het kleine lichaamsdeel bloed en snot druppelde op het tapijt. Wat natuurlijk een nieuwe colère, nu van moederszijde, zou kunnen veroorzaken. Bevreesd dat er dus gauw een stevige rammeling zou volgen, keek ik weg van iedereen, recht naar de televisie die een goed half uur eerder was aangezet.
Mijn blik op een uitzending van onze nationale radio en televisie bracht me kalmte en rust. Met vreugde zag ik hoe het boerenpaard van Boer en Tuinder rond hotste, gezwinder nog dan op andere zondagen. Een edele Brabander was het, een stevig ros met een knap gecoupeerde staart. Het dier liep dwars door de mistige velden, op het lange weidegras dat nog nat was van de dauw, langs lage wilgen en naderde zo in volle draf het beeldscherm van het voor vers geplukt fruit omgeruild Philips-televisietoestel. Ik wist dat het dier zich klaar maakte om in volle kracht het salon in te stormen, zodat ik het, veerkrachtig als Otorongo, kon bestijgen en we samen in galop het huis konden ontvluchten.
Maar jammer genoeg draaide dat verkeerd uit. Blijkbaar had de mist ook het beeldscherm ingepalmd en verdween het dappere wezen en de hele uitzending in grijswitte beeldruis.
Ik stond er helaas terug alleen voor en keek mijn familie aan. Maar iets was gewijzigd aan de conflictsituatie: mijn broer klopte mijn vader namelijk bemoedigend op zijn rug. Vader en zoon keken elkaar in de ogen en lang duurde het niet voor ze samen in de lach schoten en moeder en zus mee giechelden.
Ik lachte niet mee maar herademde wel, bijzonder opgelucht dat het zondags incident zo met wat humor werd afgesloten.

Vader stierf, tien dagen terug. Wist ik veel dat hij ziek was: mijn moeder, broer of zus hadden mij niets laten weten. Pas na de begrafenismis en de koffietafel in de parochiezaal Sint-Cecilia, bij de koffie en pistolets met kaas, hesp of preskop, vernam ik hoe hij aan zijn einde kwam.
Ik hoorde er mijn moeder het relaas van zijn laatste levensdagen doen aan drie neven met zwarte puntkragen en luisterde geboeid mee naar het verhaal van de dood van de brave man die ik niet meer had gezien sinds de dag dat ik mijn humaniora had afgerond, nu meer dan vijfentwintig jaar geleden.
‘En na hoop en al twee maand tijd was het spelletje uit,’ zei moeder. Waarna ze alle details van zijn ziekte bekend maakte, van de dag dat hij haar vanop het toilet had toegeroepen dat hij rood had geürineerd tot de herhaling van zijn laatste vloek in het Universitair Ziekenhuis, zes dagen voor zijn teraardebestelling.
‘Enfin, om juist te zijn is hij exact eenenzeventig dagen ziek geweest,’ was haar slotzin.
Vandaag was het dag eenentachtig. De dag dat mijn moeder, broer, zus en ik ons dienden aan te bieden bij de notaris, die tussen belangrijke verkavelingsaktes, enkele minuten had kunnen vrijmaken om de door mijn vader uitgeschreven erfenis uit de doeken te doen.
Eens binnen in het kantoor, moesten we plaats te nemen in een van de zalen van het oude herenhuis. De notaris begon al aan de lectuur van de akte voor we goed en wel neerzaten. Een voor een kwamen we aan de beurt. Eerst moeder, dan mijn broer, dan mijn zus, dan ik. Iedereen leek tevreden, alleen leek de voor mij geschreven tekst enkele uitzonderingen te bevatten. Want naast de enkele zaken die mijn vader mij niet kon onterven, bleek dat er mij ook een gitaar toekwam.
Ik trok verwonderd de wenkbrauwen op. Deze merkwaardige schenking bracht ook mijn familielieden, en in eerste instantie mijn broer, spontaan aan het lachen. Zo storend luid, dat de notaris verveeld opkeek en vroeg om de stilte in de zaal te bewaren.
Ik, een vijftiger die nooit een noot muziek had gespeeld, erfde de gitaar van een man die erom bekend stond geen bal te geven om muzische kunsten, maar die om een mij totaal onbekende reden blijkbaar wel een gitaar bezat. Raar.
Enfin, iets later mocht ik samen met de overige gezinsleden de notariële woning verlaten en splitsten onze wegen zich alweer. Ik liep naar rechts waar ik mijn wagen had geparkeerd, mijn moeder, broer en zuster liepen druk napratend naar mijn broers auto die aan de overkant van de straat stond.
Eens thuis, bleef die vervloekte gitaar door mijn hoofd spoken. Zittend in de zetel piekerde ik over het geërfde stuk dat een koeriersbedrijf me later op de dag leveren zou.
Tegen het eind van de namiddag, ging de bel. Ik opende de deur en daar stond een zwaarlijvige man met een knalrode sweater aan. Een walm van opgedroogd zweet waaide naar binnen. De man plofte een kartonnen doos neer op de deurdrempel, liet het pakket tegen de deurlijst leunen, duwde een plastic tablet en een zwarte schrijfstift in mijn richting en vroeg me voor ontvangst te tekenen op een minuscuul display. Ik gehoorzaamde en plaatste onhandig een onherkenbare kriebel op het schermpje. Gegeneerd vroeg ik hem beleefd of ik een nieuwe kans kreeg om de handtekening te herbeginnen, maar hij schudde heel beslist van neen. ‘It doesn’t matter, all is OK, sir,’ riep hij nog terwijl hij zich naar zijn bestelwagen haastte die stationair op mijn oprit draaide. Ik knikte begrijpend, draaide me om, stapte naar binnen, sloot de deur goed af en sleurde de zending naar mijn garage.

Daarna nam ik rust. De vele handtekeningen van die dag hadden me diep uitgeput. Pas in de vooravond verliet ik mijn zetel en ging ik nog eens naar de erfenis kijken. Die was verpakt in een brede bruine, kartonnen doos, die volgens de vorm inderdaad een gitaar kon bevatten. Ik had geen idee of het een akoestisch of elektrisch instrument zou zijn. De doos leek me nogal gemakkelijk kapot te scheuren en te plooien, zodat ze mee kon met de papierophaling van volgende week. Het plastic hoesje waaronder mijn adreslabel zat, zou ik met het gewone huisvuil kunnen meegeven. Tot zover geen probleem. Maar wat ik met de rest van de zending moest beginnen wist ik niet.
Ik zocht terug mijn zetel op en zittend volgde een nieuw idee. Ik keek op mijn uurwerk. Het uur viel mee en indien ik het goed had, was het vandaag een weekdag. Dat zou betekenen dat er nog een oplossing voor mijn probleem mogelijk was. Tijd voor actie dus.
Ik nam mijn autosleutels, liep naar de garage, trok kordaat de poort open, opende de kofferbak van de auto en sleurde de zending erin. Maar het pak was zo groot, dat het niet in de koffer paste en ik het diende te verplaatsen achter de passagierszetel. Daarna sloeg ik het portier dicht en startte de wagen. Vanachter het stuur leek het wel alsof er iemand op de achterbank zat en met me mee reed.
Bijna blindelings reed ik in de richting van de hoofdstad. Mee fluitend met een vrolijk chanson, zocht ik me blijgezind een weg door het verkeer. Na een korte rit vond ik het parkinggebouw dat ik zocht. Boven de ingang stond een aankondiging dat er honderd vijfenzeventig vrije plaatsen waren. Wat dus perfect was. Ik had er maar eentje nodig.
Ik haalde het ticketje uit de automaat die me op een schermpje welkom heette, en nadat de rood-witte bareel zich opende reed ik naar binnen. Achteraan, op het gelijkvloers, vond ik een vrij parkeervak. Ik zette de motor stil en uit het handschoenkastje haalde ik de lange, rode schroevendraaier. Ik stapte uit, liep naar de voor- en achterkant van de auto en vees er de twee nummerplaten los. Daarna haalde ik de documenten uit de wagen en sloot ik de portieren af. Ik plooide de nummerplaten dubbel, stak ze daarna in een plastic zak en liep de parkingruimte in.
Ik keek nog even achterom en zag de doos vanop de achterbank naar me staren als een ontgoochelde, eenzame passagier. Maar zonder enig gevoel van medelijden liep ik naar de uitgang van de parking, zeer tevreden met de ondernomen actie. Aan de eerste vuilnisbak stopte ik om er de papieren van de wagen in te gooien. Twintig meter verder dropte ik de platgedrukte nummerplaten in een stadscontainer. Het mooie einde van een tijdperk kwam eraan.
Toen ik iets verder was gekomen en de straat naderde, was er een geluid in de parking dat mijn aandacht trok. Ik draaide me om en met half dichtgeknepen ogen tuurde ik de met neonlampen verlichte ruimte in. Achteraan in de parkeerzaal, op misschien tien meter afstand van mijn auto, zag ik een dier bewegen. Geen hond of een kat, neen, het was een enorme kolos die luid met de hoeven op de betonvloer trappelde, duidelijk om zo mijn aandacht te trekken. Ik ging op een trapje staan en toen drong het volledig tot me door. Een brede glimlach verscheen op mijn gelaat.
Wat ik zag was het Boer en Tuinder paard. Het dier dat mij vijftig jaar geleden op televisie trachtte te bereiken, was na al die jaren teruggekeerd en hinnikte luid om haar aanwezigheid te melden. Wat een geluksmoment. En vandaag was er geen televisiemist meer om onze ontmoeting te hinderen. Het dier keek in mijn richting, brieste hard en zette het volle galop in. Ik lachte, wuifde met beide handen naar de Brabander en hield me klaar om het te bestijgen.

Enkele minuten later reed ik, blij en fier als een kind, op de rug van het boerenpaard, onder de geopende bareel van de parking door, in de richting van de brede steenweg.
We startten onze wandeling naar huis. Er was nog een hele tocht voor de boeg, maar dat zou gezwind verlopen. Dat voelde ik zo.
Wagens hielden voor ons stil, ik zwaaide naar de chauffeurs en was in de volle overtuiging dat ik als een tevreden man thuiskomen zou.

Gepost in Columns, Home, Proza | Plaats een reactie

De geboetseerde wereld van Taylor Swift, door Maarten Buser

Over popmuziek, abstractie en tastbaarheid

Een herinnering: de tekst van ‘Losing My Religion’ zat in een map met liedteksten die gebruikt werd tijdens de muziekles op de middelbare school. Ik zat in de brugklas, mijn begrip van het Engels was rudimentair, ik kende de bijhorende muziek niet en keek naar een blok tekst dat ik niet snapte. Ik wist bijvoorbeeld nog niet dat de titel een uitdrukking is die veel wordt gebruikt in het zuiden van Amerika en zoiets betekent als ‘aan het eind zijn van je Latijn’.
Als twaalfjarige wist ik niet wat ik met die tekst moest, en nu eigenlijk nog steeds niet. Hoewel ik ‘Losing My Religion’ absoluut een mooi nummer vind en R.E.M. een goede band, moet ik toegeven dat de tekst nauwelijks closereadbaar is. Sterker nog, als je dat probeert dan valt ze uit elkaar.

Goede theorie functioneert als gereedschap. Het is fijn om te zien dat iemand anders onder woorden kan brengen wat je zelf (net) niet lukte, of wiens observatie jou anders naar de zaken laat kijken. H.U. Jessurun d’Oliveira bijvoorbeeld schreef zulke theorie voor de gereedschapskist: het essay ‘Het gedicht als wereld’. Het stuk is een zelfverklaarde expeditie in Lucebert’s gedicht ‘Tiran in ruste’. Die reis begint met het vergelijken van gedichten met sneeuwbollen, ‘waarin zich een huiveringwekkend idyllisch sneeuwlandschap bevindt, een vriendelijk dorpje met een kerk, rood kerstlicht achter ramen en galmgaten, een heel wereldje op sap’. Die vergelijking vindt Jessurun d’Oliveira treffend (en ik met hem), want ‘[m]en kan een gedicht zien als een geïsoleerde, beperkte hoeveelheid woorden in een zodanige kombinatie, dat het bijzonder onwaarschijnlijk is deze kombinatie toevallig elders aan te treffen. Achter dit unieke woordenkomplex ligt een unieke wereld.’ Om de omgeving te verkennen stelt de reiziger hardop vragen:
Als ik nu mijn beeld van het gedicht als wereld weer opvat, dan kunnen er, net als ten aanzien van de wereld om ons heen, vragen gesteld worden over de plaats waar we ons bevinden, de tijd waarin geleefd wordt, welke personen er zijn en hoe hun onderlinge betrekkingen liggen. Hiermee is de lijst volstrekt niet uitgeput, maar wel is het dit soort vragen, dat eigenlijk bij elk literair werk te stellen is.
Ik las het essay in het tweede jaar van mijn studie Nederlands, en bam!, er werd een luikje in mijn hoofd opengezet: een gedicht kan benaderd worden als een wereld, als een plaats. Vergelijk het, als het moet, met de ingezonden briefschrijver in de Donald Duck die opmerkte dat na elke zin (behalve de vraagzinnen) in het blad een uitroepteken staat. Het was me nooit opgevallen en nu valt het me nog altijd op. Sinds de vergelijking met de sneeuwbol stel ik me voor hoe een gedicht een wereldje kan zijn waarin je rond zou kunnen lopen, een wereldje waar je vragen over en aan kunt stellen.
Een ander luikje werd twee jaar later opengezet, door Eric Auerbach. Hij laat in zijn boek Mimesis (wederom studiemateriaal) werkelijkheidsweergaves in literatuur door de eeuwen heen zien. Hij legt bijvoorbeeld het verschil uit tussen de werelden van Homerus en die van de Bijbel in het openingsessay ‘Het litteken van Odysseus’ (hier geciteerd in de vertaling door Wilfred Oranje). De wereld in de Odyssee is volgens Auerbach ‘geboetseerd’: ‘[G]een enkele contour is vaag. [Er is] alle tijd en ruimte voor een welgeordende, goed gearticuleerde, gelijkmatig belichte beschrijving van gereedschappen, kleine diensten en gebaren.’ Dat oog voor detail kan ver gaan: ‘zelfs op het dramatische ogenblik van de herkenning wordt niet verzuimd om de lezer mee te delen dat het de rechterhand is waarmee Odysseus de oude vrouw bij haar keel grijpt om haar het spreken te beletten’. De wereld van de Bijbel is volgens Auerbach niet geboetseerd, omdat er veel oningevuld blijft. Het blijft bijvoorbeeld duister waar Abraham mee bezig was toen God hem riep, en ook ‘[w]aar hij zich […] feitelijk ophoudt, in Berseba of elders, binnenshuis of in de open lucht, wordt niet meegedeeld’. Bam, luikje open: een tekst kan geboetseerd zijn of niet.

Naast oud-student Nederlands ben ik ook een groot liefhebber van popmuziek. Die twee werelden komen natuurlijk een keer bij elkaar; het gereedschap uit mijn studie kon ik immers loslaten op wat mij min of meer hobbymatig interesseert. Zo ontdekte ik dat er ook geboetseerde en niet-geboetseerde popteksten bestaan. ‘Losing My Religion’ valt in die laatste categorie. Neem nu behoorlijk abstracte zinnen als ‘Oh, Life is bigger / It’s bigger than you / And you are not me’, of ‘Every whisper / Of every waking hour / I’m choosing my confessions’. Waar gaat di in godsnaam over? Ander probleem: ‘It’s me in the corner / It’s me in the spotlight’. Ja, dat is een duidelijke tegenstelling tussen introvert en extravert, tussen geen aandacht en veel aandacht, maar wat is de onderlinge relatie? Wordt het in de hoek staan gevolgd door het in de spotlights staan of overlappen beide locaties elkaar? Dat laatste is natuurlijk een irrealistisch beeld: wie richt nu alle spots op dat bescheiden punt in de zaal of kamer. Maar zo zou je het gevoel kunnen weergeven dat iemand die veel aandacht krijgt ook heel eenzaam kan zijn. Op papier werkt het niet, maar luister naar het nummer zelf en het klopt.
Popteksten hebben vaak een neiging tot abstractie. Neem bijvoorbeeld de jazzstandard ‘Body and Soul’: ‘Call me irresponsible, call me unreliable / Throw in undependable too / Do my foolish alibis bore you? / Well, I’m not too clever; I just adore you’. Heel concreet wordt de tekst niet; de klassieke cast van de popmuziek draaft op: een ‘you’ en een ‘I’.
Wie zijn ze? Geen idee. Je kunt ze zelf invullen; bijvoorbeeld met jezelf en je geliefde in de hoofdrollen. Waar speelt ‘Body and Soul’ zich af? Evenmin weet ik dat, maar is het relevant? Nee. Veel popteksten drijven op een soort vaagheid die tot invulling uitnodigt. Wie kent niet het gevoel dat er in je puberteit een zanger(es) was die precies zong wat je doormaakte? Daar kun je best selectief mee omgaan. Wat niet met je gevoelens strookte kun je weglaten of juist als een metafoor voor jouw situatie zien.

Iemand die wel sneeuwbalwerelden van liedjes maakt, is Taylor Swift. Een korte introductie: Amerikaanse zangeres, geboren in 1989, maakte een aantal countrypopplaten en is langzaamaan steeds meer richting pop gekropen, met invloeden uit de new wave en de synthesizerpop. Haar laatste albums Red en 1989 waren ook in Nederland succesvol, en ze scoorde top 40-hits met ‘I Knew You Were Trouble’, ‘We Are Never Getting Back Together’, ‘Shake It Off’ en ‘Blank Space’. Dat hitsucces is voor sommige bekrompen ‘serieuze’ muziekliefhebbers een reden om laatdunkend over haar te praten, maar trekt u zich daar niets van aan.
Swift schrijft en zingt liedjes die popmuziek – in engere zin – op zijn best zijn: uiterst meezingbaar en catchy, lichtvoetig en inhoudelijk sterk. Haar teksten zijn duidelijk geworteld in de stijlen van populaire films en eerdere popmuziek. Swift gaat daar intelligent mee om, waardoor haar alles behalve vage liedjes een opvallende beeldende kracht krijgen. Bovendien valt er vaak een ondertoon van melancholie te bespeuren die diepte aan de nummers geeft. Swift’s hits hebben het absoluut in zich om evergreens te worden – en misschien is zij wel de enige van de huidige generatie hitparade-artiesten die daartoe in staat is. Drake, Rihanna en Beyoncé, artiesten die geregeld opvallend experimenteel en spannend uit de hoek zijn gekomen, hebben de afgelopen jaren de Top-40 gehaald met hun r&b- en hiphophits. Maar de kwaliteit van de welgevormde, welhaast klassieke popliedjes van Swift missen ze.
‘All Too Well’ van Red (2010) is een goed voorbeeld van een Swift-liedje met een geboetseerde tekst. Die bestaat uit een groot aantal specifieke herinneringen van de ‘ik’ aan haar ex-geliefde. Dat ze zich al die details zo goed herinnert, maakt het liedje nog melancholischer. Volgens Swift had ze zo’n lap tekst geschreven dat ze de hulp van een andere tekstschrijver inschakelde om van dat materiaal een behapbaar nummer te maken – dat overigens nog goed vijfenhalve minuut klokt. Het is niet moeilijk om een tien minuten-versie voor te stellen: de lijst herinneringen zou alleen nog maar langer worden. De herinneringen zijn de beelden die bijdragen aan het plastische karakter van de tekst. Neem alleen al het eerste couplet:

I walked through the door with you, the air was cold
But something ‘bout it felt like home somehow
And I left my scarf there at your sister’s house
And you’ve still got it in your drawer even now

Het is niet zo dat Swift alles tot in de puntjes voorkauwt voor de luisteraar. Dan zou ze wel verteld hebben van welk hout de deur was gemaakt, welke kleur de sjaal had, hoe het huis van de zus eruit zag, enzovoort. Dat soort informatie is allemaal niet relevant, omdat je die zelf in kunt vullen. Als Swift ‘door’ zingt, dan is het om het even aan welke deur ik denk. Ik weet niet eens aan welke deur ik dan denk, gewoon aan een deur, wellicht zelfs mijn eigen deur. Even heb ik geprobeerd me de deuren van mijn ex-vriendinnen te herinneren, maar dat lukt niet. Die poging is ook irrelevant: er zijn relevantere herinneringen aan die exen zelf dan aan de deuren van hun ouderlijk huis of studentenkamer.
Een belangrijker herinnering in ‘All Too Well’ is ‘We’re dancing ‘round the kitchen in the refrigerator light’. Die zin intrigeert mij vanwege een super-specifiek detail: het koelkastlicht. Het valt prima te beargumenteren dat ‘All Too Well’ helemaal niet zo’n geboetseerde liedtekst is, maar een tekst met paar details die de illusie van geboetseerdheid of verregaand realisme opwekken, zoals dat koelkastlicht. Waarom verschilt ‘That’s me in the corner / That’s me in the spotlight’ als detail (of eigenlijk twee details) van dat koelkastlicht? Dat zit in het super-specifieke, of althans de suggestie van het super-specifieke, van Swift’s beeld.

Swift zet slim beelden in die bijna verankerd lijken in het collectieve bewustzijn: scènes die we van films, series en boeken kennen, zonder dat je direct aan kunt wijzen waar je een dergelijk beeld eerder tegen bent gekomen. Ze gebruikt als het ware ‘oerbeelden’, die gelijk de bijhorende plaatjes en associaties in je hoofd oproepen. In ‘Love Story’ (2008) gaat het over ‘crying on the staircase, / baby, please don’t go’. Ik ken dat beeld uit films, maar ik kan geen bijhorende titels noemen. Vlak daarvoor zet ze al een ander oerbeeld in, dat veel makkelijker thuis is te brengen: ‘You were Romeo, you were throwing pebbles / And my daddy said: “Stay away from Juliet”’. Swift’s teksten zijn popcultuur ten top: ze verwijst niet zozeer naar Shakespeares Romeo en Julia, maar naar een echo daarvan die we kennen uit allerlei films: de geliefden die van hun ouders niet bij elkaar mogen zijn. Met dat grondmateriaal wordt in bewerkingen vaak heel vrij omgesprongen: de tragische afloop wordt meestal een happy end . Zo ook in Swift’s liedje.
Zo werkt popmuziek: putten uit het grote reservoir van populaire beelden en hun connotaties. Denk aan de schier eindeloze lijst van liedjes over auto’s: in popliedjes worden die meestal bemand door (Amerikaanse) jongemannen die hun vriendinnetjes oppikken, want auto’s en seks zijn in liedjes vaak verstrengeld – zie The Beatles, Bruce Springsteen, en vele anderen.
Terug naar Swift’s oeuvre: haar nummer ‘Speak Now’ (2010) begint met ‘I am not the kind of girl / who should be rudely barging in / on a white veil occasion / But you are not the kind of boy / who should be marrying the wrong girl’. Trek even het popcultuurreservoir open en stop bij ‘love interest gaat met een ander trouwen’ en ‘iemand maakt bezwaar tegen een huwelijk’. En wat vinden we daar? Een kerk natuurlijk (net als in de film). Swift bevestigt dat vermoeden later in het refrein: ‘I’ll meet you when you’re out of the church at the back door’.
Hoe lukt het Swift om haar teksten niet clichématig te worden? Dat heeft er deels mee te maken dat menige poptekst pas echt werkt als die gezongen wordt, maar dat is niet alles: een gezongen slechte tekst blijft een slechte tekst. Bij Swift staan tegenover de oerbeelden slimme, grappige observaties, zoals het bruidsmeisje met ‘a gown shaped like a pastry’ – weer zo’n detail dat de voorstelling veel levendiger maakt.

Swift trekt op 1989 (2014) in een aantal nummers de plasticiteit van de teksten heel sterk door. Een fantastisch voorbeeld daarvan is ‘Style’, dat een narratieve inslag heeft , net als ‘All Too Well’, ‘Speak Now’ en vele andere Swift-liedjes.
De setting van ‘Style’ wordt in de eerste regel al duidelijk gemaakt, en direct wordt er een plastisch detail toegevoegd: ‘Midnight, you come and pick me up, no headlights’. Je kunt op basis van nog geen tien woorden al door het decor van het nummer lopen: twee mensen zitten in een auto, het is nacht, en het is nog donkerder, want de koplichten zijn niet aan, een indicatie dat in elk geval een van de twee hun rendez-vous geheim wil houden. Het liedje staat bovendien in een traditie: die van liedjes waarin auto’s met seks geassocieerd worden. De sfeer in ‘Style’ is dan ook broeierig. Nu heb je een grote lijn te pakken – die trouwens aanzienlijker helderder is dan pakweg ‘Losing My Religion’ – en in het refrein wordt de scène verder ingekleurd:

You got that James Dean daydream look in your eye
And I got that red lip classic thing that you like
[…]
You’ve got that long hair slick back, white t-shirt
And I got that good girl faith and a tight little skirt
And when we go crashing down, we come back every time
We never go out of style, we never go out of style

Het refrein is met recht geboetseerd: je hoeft als luisteraar niet te bedenken wat de hoofdpersonages dragen, je krijgt zelfs de kans daarvoor niet, want hun uiterlijk wordt je voorgekauwd. Probeer bovendien eens niet aan de dromerige blik van James Dean te denken. Maar die verwijzing brengt ook een omineuze onderlaag met zich mee: de filmster kwam om tijdens een fataal auto-ongeluk.
‘Style’ laat zich beluisteren als een filmscène. Dat klinkt clichématig, maar gaat voor weinig nummers echt op. Ga maar na: de personages worden enigszins stereotypisch, maar duidelijk neergezet (jongen die op James Dean lijkt, meisje met rode lippen en een kort rokje), de locatie is duidelijk (in de auto), en zelfs de tijd (midden in de nacht). Swift roept met de James Dean-verwijzing geen associaties op met de persoon of zelfs de acteur zelve, maar met het imago dat James Dean is geworden. Is dat oppervlakkig? Niet per se. Hoe voor de hand liggend het ook klinkt: popmuziek is geworteld in popcultuur. Door een beroep te doen op wat de luisteraar al kent, kun je makkelijker de wereld van een popliedje boetseren. De tekstschrijver zet de palen in de grond en de luisteraar doet de rest.

Gepost in Essays, Home | Getagged , , | Plaats een reactie

Nieuw nummer Extaze: ‘De magie van het verlies’

Donderdagavond 8 december was de presentatie in de Houtrustkerk in Den Haag.
Lees meer

E X T A Z E   B E S T E L L E N

cover Extaze 20

ESSAYS
In alle essays die dit nummer rijk is, klinkt muziek door. Veelal die van Lou Reed
van zijn album Magic and Loss, waarop hij twee overleden vrienden herdenkt. ‘Muziek
als geestelijke massage’, zo formuleert Heleen Rippen het in haar essay in briefvorm
‘Lieve Esther’. ‘Popmuziek is een belangrijke leverancier van hedendaagse mantra’s,
leuzen die het persoonlijk leven ruggengraat geven,’ schrijft Jan-Hendrik Bakker
in ‘Over de bestrating van het paradijs’. In zijn betoog ‘Chris. Een oefening in
melancholie’ gaat Laurens ten Kate uit van het verband dat Lou Reed in zijn album-
titel legt: vuur is vernietiging en hartstocht. Verlies kun en wil je niet verwerken. Je hoopt
dat in het brandend houden van het verlies de verlorene voortleeft en dicht bij je blijft.
Lieven de Cauter (‘Een beeld van het geluk’) beziet de relatie van de twee begrippen
vanuit de notie van geluk: alle geluk gaat gepaard met een intens bestaansbesef,
bijgekleurd met een besef van vergankelijkheid. Volgens Anton Simons (‘In de ban
van Lou Reed en Sartre’) beoogt Reed een absorptie van het ik en de objecten in
een magische wereld waarin het handelen faalt, maar die als ‘intellectum possibile’
mogelijkheden biedt om verlies en fouten een plaats te geven. ‘Wat gebeurt er,
wanneer je de balans van verlies en magie omarmt?’ vraagt Rene Gabriëls in
‘Magie en melancholie’. Bij de dood verdwijnen de geliefden van het toneel,
voorziet hij. Het verlies van dierbaren slaat een wond die nooit mag helen.
Melancholie is dan wel behulpzaam.

KORTE VERHALEN
Ofran Badakhshani
Rob H. Bekker
Cor Gout
Else de Jonge
Ishana Sayag
Marijn Sikken
Yoko Theeuws
Rob Verschuren

GEDICHTEN
Mark Baltser
Gerard Berends
Job Degenaar
Dorien Dijkhuis
Giuseppe Minervini
Dewi de Nijs Bik
Gerrit Vennema

BEELD
Erik Pape

Gepost in Home | Getagged , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Place Stalingrad, Erik Pape

Film Erik Pape Place Stalingrad from Literair tijdschrift Extaze on Vimeo.
Vertoond tijdens de presentatie van Extaze nr. 20: Extaze in de Houtrustkerk op
8 december 2016. De aquarellen in het Extaze-nummer: ‘De magie van het verlies’ zijn gemaakt door Erik Pape op en rond Place Stalingrad Parijs.

Gepost in Home | Getagged , , , , , , , , | Plaats een reactie

Foto’s Extaze in de Houtrustkerk op 8 december

De avond in beeld, door Eric de Vries:

Gepost in Home | Plaats een reactie

Trump, Els de Groen

Trump

Ook vulkanen krullen hun lippen
als ze vanbinnen koken
en in vuilbekkerij toch hun
mond weer voorbijpraten

Ook orkanen hebben hun ogen
diep in windstille zakken
en zijn blind voor de schade
die hun armen aanrichten

Ook zeeën schikken hun kapsels
op de kop van de wereld
broeierig van gedachten aan geld
als water – smeltwater wordend

Els de Groen
(december 2016)

 

Gepost in Poëzie | Plaats een reactie

Wegwerker, door Lydi Groenewegen

De plastic veiligheidshelm heeft hij stevig aangedrukt, net als de klittenband sluiting.
Het miezert. Windvlagen klapperen tegen het oranje regenpak met lichtgevende strepen dat over zijn oude spijkerbroek en ruitjesbloes zit. Een leeftijdsloze, onherkenbare, oranje man. Dat zien de automobilisten die braaf wachten tot hij het bordje omlaag doet als teken dat ze vol gas de tijdelijke eenbaansweg op kunnen schieten, zonder tegenliggers tegen te komen. Zo gaat het al de hele morgen. In de binnenzak van zijn regenpak voelt hij de boterhammen met zure zult die Frida vanmorgen voor hem maakte. Frietje noemt hij haar nog steeds plagerig.
‘Ge moet de eer aan u zelve houden,’ zei ze, toen hij haar eindelijk vertelde over de nieuwe baas op de drukkerij met zijn tweedaagse stoppeltjes en dure schoenen onder een broek met smalle pijpen. En nu staat hij hier auto’s tegen te houden. Of ergens anders. Net waar ze hem nodig hebben als de stoplichten weigeren. Weggewerkt. Omgeschoold.

Door zijn walkietalkie krijgt hij de boodschap dat hij zijn rij in beweging mag zetten.
Het werd tijd, ze beginnen te toeteren. Geduld is er niet. Er moet naar school gegaan, naar de baas, naar de supermarkt, de zonnebank, gitaarles. Hij heeft er plezier in te fantaseren over de levens in de auto’s die voor hem staan te wachten. Zo komt hij de dag wel door. Dat was zijn sterke punt. Als geen ander kon hij zich verplaatsen in de klant, pakte er een bakkie koffie bij en zijn schetsboek. De ideeën kwamen altijd vanzelf, als je maar goed luisterde en keek.
Rijden maar, doorrijden, gebaart hij naar de laatste onzekere bestuurder. Een oud madammeke is het, die vinden het altijd een beetje eng, zo’n weg op rijden waarvan maar één baan in gebruik is en waarbij je maar moet hopen dat ze aan de andere kant op tijd gestopt zijn met auto’s doorlaten. En hier al helemaal. Het is een weg met een lange, onoverzichtelijke bocht, daar was hij voor gewaarschuwd. Vooral goed contact houden met de andere kant en niemand meer door laten rijden als het sein rood is gegeven. Ook al toeteren ze nog zo hard. Maar het kan nog.
Zijn walkietalkie gaat.
’Ja, je mag ze weer stoppen,’ roept Geert hard aan de andere kant door het kastje. ‘Wat is jouw laatste?’
‘Een grijze Toyota,’ antwoordt hij en pakt een boterham. Hij zou er liefst een bakkie bij willen drinken, maar dat gaat niet. In de verte komt al weer een auto hard aan rijden.
De boterham smaakt best. Net als alles wat Frietje voor hem maakt. Hij schaamde zich zo toen hij haar opbiechtte dat hij gepest werd door dat nieuwe baasje. Of eigenlijk door alle mensen die er na hem bij kwamen. Alsof ze het hadden afgesproken met elkaar. De koffie was altijd net op als hij wilde inschenken. De telefoontjes werden toevallig altijd net door iemand anders opgenomen. En als hij informatie over nieuwe klanten vroeg, was er nooit iemand die het hem kon geven. Dat ze voor de grap allemaal gingen bidden als hij zijn boterhammen pakte, heeft hij haar maar niet verteld. En ook niet over de flauwe Belgenmoppen. Toen hij notulen moest maken bij het eerste grote plenaire overleg, wist hij dat het niet zou lukken. Alleen al van dat woord had hij nog nooit gehoord. En toen hij koffie rond moest gaan brengen als er besprekingen met nieuwe klanten waren in de ‘creative hub’, ja toen wist hij dat het voorbij was.

Als hij de luidruchtige, zilvergrijze Porsche laat stoppen ziet hij het meteen. De stoppeltjes, de arrogante blik. Hij is het. Op de achterbank een leeg kinderzitje. Een golf boosheid welt op en mengt zich met een restje zure zult. Het gaat harder regenen. Door de ruitenwissers van de Porsche ziet hij hem op zijn horloge kijken. Ongeduldig, nog steeds. Nooit was er tijd om met hem te praten. Ook niet toen hij wilde vertellen over Frida en haar reuma die steeds erger werd, en hij wilde vragen of hij misschien zijn vrije dagen meer mocht spreiden zodat hij thuis een beetje kon helpen. Toen was de grens bereikt en heeft hij hem met opgeheven hoofd een ontslagbrief overhandigd. Een geschreven brief. Liever wilde meneer de boodschap per email ontvangen, maar dat heeft ie niet gedaan, hij haat e-mailen. En zijn bureau heeft hij ook niet meer opgeruimd. Hij is gewoon weggegaan.

Als plotseling het raampje naar beneden glijdt, schrikt hij.
‘Hé Flipje Tiel, gaan we nog wat doen vandaag?’ klinkt het vanaf de zwartleren stoel.
Regel 1: geen oogcontact maken.
‘Je kunt toch contact op nemen met de andere kant? Er is al die tijd geen auto doorheen gekomen.’
De irritatie groeit hoorbaar.
‘Ik ben de enige in de rij. Je kan me er goddomme toch nu wel doorlaten.’
Regel 2: nooit met de wachtende automobilisten in discussie gaan.
Eindelijk gaat de walkietalkie over. Hij ziet hoe het glanzende raampje langzaam dicht schuift, het gaspedaal laat al opgefokt van zich horen.
‘Nog niemand doorlaten,’ roept Geert gespannen aan de andere kant, ‘er is net een grote DHL bus keihard doorgeglipt, sorry, na die bus kun je pas sein groen geven, dat duurt nog eventjes, nog een half minuutje denk ik.’
Hij veegt de regen van zijn gezicht. Dan gebaart hij in een opwelling met zijn hand: doorrijden, toe maar dan, schiet maar op jij.
Na een driftige druk op de toeter trekt de Porsche op en stuift weg.

Lydi Groenewegen, een van de winnaars van het literatuurprogramma WOORD in het Nutshuis in Den Haag, gehouden op 15 oktober 2016.

Gepost in Columns, Proza | Getagged , , , | 1 Reactie

«Beeldend als geen ander. Een parel.» – Eus Wijnhoven: ‘Stromen die de zee niet vinden’

CoverStromenvoorDef.inddOver ‘Stromen die de zee niet vinden’ van Rob Verschuren op De Omslag, 26 november 2016:
Nooit heb ik in reïncarnatie geloofd, maar na lezing van deze verhalenbundel begin ik te twijfelen: is Slauerhoff herboren? ‘Stromen die de zee niet vinden’ is een bundel met elf verhalen, gemiddeld een pagina of vijftien elk. Verhalen die zich afspelen in verschillende culturen, veel in Azië. Alle verhalen kenmerken zich door een zekere rusteloosheid, door een verlangen naar geborgenheid. Als dat laatste echter in beeld dreigt te komen, overwint de drang naar het onbekende. Rob Verschuren (Malden, 1953) zwerft al zijn halve leven over de aardbol en woont tegenwoordig in Vietnam. Hij schrijft beeldend als geen ander; je ziet de kleuren, ruikt de geuren, hoort de lijsters in de waringin zingen. Melancholie kenmerkt alle verhalen, tussen de regels door en daarom zo krachtig. Daardoor lees je deze bundel als een roman: je kunt niet stoppen, liefst zou je de zinnen hardop lezen om het ritme van de taal te proeven. (…)
Lees hier de recensie
Meer over ‘Stromen die de zee niet vinden’
Meer over Rob Verschuren op deze site

Gepost in Extaze-reeks | Getagged , , , , , , , | Plaats een reactie

Recensie ‘Stromen die de zee niet vinden’ van Rob Verschuren op ‘Alles over boeken en schrijvers’

«Je wordt meteen meegenomen in het verhaal.» – Danielle van der Hoeven

CoverStromenvoorDef.inddOver ‘Stromen die de zee niet vinden’ van Rob Verschuren op Alles over boeken en schrijvers, 24 november 2016:
Het zijn heel fantasierijke verhalen die net even anders lopen dan je verwacht. Vaak met een open einde zodat ze je ook daarna nog aan het denken zetten. Ieder verhaal is inderdaad een fascinerende kleine wereld. De verhalen spelen zich vaak af in het buitenland, in Azië, Frankrijk, de woestijn, maar ook in een Nederlandse Fabriek. Door de mooie omschrijvingen heb je het gevoel dat je als lezer in dat land aanwezig bent. Je wordt meteen meegenomen in het verhaal. Omdat het korte verhalen zijn is het voor een schrijver lastig om een lezer direct mee te nemen. Dat is Rob Verschuren goed gelukt. Als lezer schakel je moeiteloos van het ene verhaal naar het andere ook al speelt zich dat af in een totaal andere setting. Ik heb Rob Verschuren ‘Stromen die de zee niet vinden’ met veel plezier gelezen en overdacht.
Lees hier de recensie
Meer over ‘Stromen die de zee niet vinden’
Meer over Rob Verschuren op deze site

Gepost in Extaze-reeks, Home | Getagged , , , , , , | Plaats een reactie

Recensie ‘Stromen die de zee niet vinden’ van Rob Verschuren «Ik moest gelijk aan Slauerhoff denken.» – Bert Vos

CoverStromenvoorDef.inddOver ‘Stromen die de zee niet vinden’ van Rob Verschuren op Aziatische tijger, 21 november 2016:
Toen ik ‘Stromen die de zee niet vinden’ van Rob Verschuren las, moest ik gelijk aan Slauerhoff denken. Zijn boeken verslond ik als 19-jarige jongvolwassene. Ik ervoer bij Verschuren hetzelfde gevoel van ontheemd zijn, het hebben van een eeuwig verlangen en de vereenzelviging met de buitenstaander die ineens opdoemt. En schrijven, dat kan hij wel. Verveling, wanhoop, liefde, twee krabben die in dezelfde pot terechtkomen versus de liefde tussen een Vietnamees stel, schoonheid en wreedheid in een Aziatische gevangenis. In de elf verhalen, waarin elke zin klopt en waarin hij alles beeldend en oogstrelend beschrijft, weet Rob Verschuren een bijna surrealistische werkelijkheid te creëren.
Lees hier of hier de recensie

Gepost in Extaze-reeks, Home | Plaats een reactie

In beeld: presentatie Extaze-reeks in Boekhandel Douwes

Op 12 november werd Annette van ’t Hull’s Grote meisjes en Rob Verschuren’s Stromen die de zee niet vinden gepresenteerd in Boekhandel Douwes in Den Haag.
Foto’s: Jan Borchers

Gepost in Extaze-reeks, Home | Getagged , , , , , , | 1 Reactie

Donderdagavond 8 december: presentatie Extaze 20 in de Houtrustkerk

Extaze in de Houtrustkerk 20
De magie van het verlies

Wie weet dat het aanzetpunt van het thema van Extaze 20 Lou Reed’s album
Magic and loss (1992) is, zal begrijpen dat de presentatie van het decembernummer voor een groot deel zal bestaan uit muziek. Vier sprekers zullen ingaan op de relatie tussen Reed’s motieven en muziek. En er zal ook muziek te horen zijn: als soundtrack bij de film die getoond zal worden, bij de installatie waarmee de avond opent, en tijdens het optreden van Henk Koorn.

Laurens ten Kate (gastredacteur van Extaze 20), Heleen Rippen (bedenker van het thema van het nummer), René Gabriëls en Anton Simons vertellen hoe zij de muziek van Reed en anderen in hun respectievelijke essays voor Extaze 20 hebben ingepast.
Voor de soundtrack van zijn film Place Stalingrad koos Erik Pape een rai-nummer uit, muziek die in zijn beleving verbonden is met het plein.
Geluiden (muzikaal gearrangeerd) zijn te horen bij de installatie van Marian Meerbeek en Marion de Laat, die ‘Berlijn’ en het begrip ‘tijd’ tot onderwerpen heeft.
De livemuziek, aansluitend op de inleidingen van de essayisten, wordt gespeeld en gezongen door Henk Koorn, bekend van de eigenzinnige Haagse band Hallo Venray.
Hij vertolkt nummers van Lou Reed, David Bowie en Joan Armatrading.
Poëzie, het meest muzikale literaire genre, komt deze avond voor rekening
van Dorien Dijkhuis.

Dan nog even terug naar het aanzetpunt. De vraag die de redactie zich daarbij stelde was: is verlies het tegendeel van winst, van betekenis, van vervulling? Of is er zoiets als een eigen kracht in het verlies? Of, zoals Bataille het noemde, is het verlies een gift
(le don de la perte)? (Hoe) kan verlies een magische glans krijgen?

Locatie: Houtrustkerk, Beeklaan 535, Den Haag (hoek Houtrustweg).
Parkeren kan gratis op het erf van de internationale school aan de overzijde.
Aanvang: 20.15 uur precies. Deur open van 19.45 uur tot 20.10 uur,
dus graag op tijd aanwezig zijn.
Entree: € 10,00 (alleen contant te betalen).
Reserveren: redactie@extaze.nl
Presentatie: Cor Gout
Licht en geluid: Harold Verra / Bigfatzo Productions

Gepost in Home | Plaats een reactie

Wie klaagt er nog, door Christian Oerlemans

Onze logeés hebben een paar dingetjes achtergelaten. Kan een truc zijn om nog eens terug te komen, maar in dit geval zit daar dan wel een vliegreis aan vast. Twee sweaters en een plastic zakje met opladers voor telefoons en tablets. Daar kan een mens niet buiten. Dus dezelfde avond nog een WhatsApp: of we de opladers asap kunnen opsturen. En de sweaters? Oh, nog niet gemist. Met de spullen in een doosje ga ik naar het postkantoor. Een oudere vrouw, ernstig overbouwd, schuift over het zebrapad en beklimt met enige moeite het stoepje. Nee, het postkantoor is nog niet rolstoelvriendelijk. (Mijn privé w.c. wel, dat was verplicht bij de bouw.) Zo’n mevrouw rijdt in Nederland in een rolmobiel met buitenspiegels. Zie je hier zelden. De oudere garde heeft een stok. Zelfs de rollator is een bezienswaardigheid.

De postchef die hier op zijn post troont alsof de post door hem is uitgevonden, steekt een duim op als hij me ziet. Ons kent ons. Zijn klanten zijn vrienden, of tenminste kennissen en hij bouwt graag een intieme band op door hun taal te spreken. Goedemorgen, goedemiddag, hartelijk welkom in Frans, Duits, Engels, Zwitsers en ook Nederlands. Als je vertrekt roept hij steevast ‘Dag hoor! Tot zjiens!’

De oudere mevrouw is traditioneel gekleed, lange zwarte rok, kleurige omslagdoek en het nog bijna zwarte haar strak achterover in een knot. Op schone blote voeten in slofjes wiebelt ze van de ene voet op de andere terwijl ze wat nerveus papieren op de balie heen en weer schuift. Soms kijkt ze even snel om, naar de achter haar aangroeiende rij. Ook zij hoort natuurlijk de deur open en dicht gaan en ze zou misschien wel graag op het bankje naast mij willen zitten. Want het duurt lang, hoewel postchef Paulo heel druk in de weer is. Niemand zucht of klaagt, Portugezen zijn erg goed in wachten. Het werkwoord is ‘esperar’ en betekent ook hopen, vandaar waarschijnlijk. Er komen mannen binnen met belangrijke zaken waarvoor Paulo handtekeningen moet zetten. Een postauto stopt voor de deur, er moet worden ingeladen of uitgeladen. Paulo rent in zijn domein van links naar rechts en terug, knipoogt nog eens geruststellend naar mij (jaja ik ben zo dadelijk aan de beurt) en begint de mevrouw ingewikkelde dingen uit te leggen. Ze knikt en trekt nerveus aan de band van haar rok, maar dan wordt op de balie haar geld uitgeteld. Paulo telt twee keer. Ik tel mee: driehonderdtwintig euro, haar pensioentje ongetwijfeld. Veel is het niet, maar zij bergt het tevreden op in een zwarte linnen zak die zij om haar middel draagt. Geld is iets raars in Portugal. De dag ervoor speelde ik golf in een golfreservaat genaamd Vale do Lobo (185 euro voor een rondje, maar ik was gelukkig uitgenodigd) en bij een consumptiekarretje betaalden we 5 euro voor twee kartonnen bekertjes koffie. Op het rommelige terras van een lokaal etablissement namen we daarna twee bier en een ‘bifana’ , broodje warm vlees. De dubbele Portugese boterham (pao caseiro = huisgebakken brood) is zo groot dat we er één bestellen, wat moeder in de keuken raar vindt. Haar klanten zijn harde werkers, sjouwers en chauffeurs die ’s ochtends om 7 uur koffie drinken met een Macieiro (brandy) erbij en wel twee bifana’s lusten. We betalen vier euro dertig.

Het is toch geweldig dat iedereen hier Engels spreekt, zei een deftige mevrouw met roze schoenen op de golfbaan. En ja, ook het kassameisje in de lokale supermarkt spreekt Engels en verdient daarmee het minimumloon van rond drieënhalve euro per uur. Weinig? Ter vergelijking: in Amerika is ‘t bijna het dubbele. Spreken ook Engels en soms Spaans hoewel Trump dit wellicht gaat verbieden. En Nederland? Bijna het driedubbele. Wie klaagt er nog.

Laatst moest ik naar de bank om een nieuwe bankkaart op te halen. Die was van het hoofdkantoor naar de lokale vestiging gestuurd. Hebben ze hier nog, echte bankkantoren. Druk ook. Vooral omdat het net zo werkt als bij het postkantoor. Of bij de apotheek waar het ook altijd druk is en je een nummertje moet trekken. Toen ik eindelijk aan de beurt kwam en aan een van de vijf balies mocht gaan zitten, kostte het moeite om het heel erg klantvriendelijke meisje uit te leggen dat ik alléén een bankkaart wilde ophalen. Zij opende voor mij haar scherm en toonde mij hoe bedragen in en uit mijn account gaan, en dat ik ook een verzekering heb, bij de bank. Niet Hollands ongeduldig worden, want het is goed bedoeld. Uiteindelijk kwam zij achter haar desk vandaan, passeerde mij rakelings met een lieve verontschuldigende glimlach en verdween langdurig achter een deur. Bij terugkomst zag ik al aan haar gezicht: vruchteloze missie. Geen kaart. Nee, die was alweer teruggestuurd naar het hoofdkantoor. Dan de neiging tot Hollandse harde woordjes onderdrukken, want zij leeft met me mee en stelt voor om een naamloze kaart voor mij te maken. Dit kan meteen, ter plekke. Of ik dit erg vind? Geen naam erop? Schuldbewust kijkt zij mij aan. Nee hoor, ik vind niets meer erg, ja al die wachtende mensen achter mij misschien wel, maar ik ben lekker uitgebreid aan de beurt. Met de nieuwe kaart gaan we samen naar de ATM, waar ik uitleg krijg hoe mijn code te veranderen en hoe de pinmachine verder werkt. Ik raak aan haar gehecht, jammer dat we klaar zijn, ik bedank voor haar voortreffelijke service en krijg een mooie verlegen glimlach terug.

Op de hoek maar even een espresso genomen. Op elke hoek is er in Portugal een Pastelaria met veel taarten en gebak en tien soorten koffie. Ik neem een bica cheia, ofwel een volle espresso. Zestig cent.

Gepost in Column Oerlemans | Getagged , , , | Plaats een reactie