Het model, door Martien Bos

Net als de eerste keer toen ik op dat adres aankwam, werkt de bel niet.
Natuurlijk, wat had ik verwacht.
Ik ben zenuwachtiger dan een minuut geleden, dan tien seconden geleden. Anders voel ik nooit mijn hart kloppen, nu wel.
De stad lijkt stiller dan normaal.

*

Dat had Stan wel op het opdrachtformulier kunnen vermelden, dat er geklopt moest worden. Ik bekeek dat formulier nog eens. Adres, naam, naam van verhuurder – in dit geval woningbouwvereniging Centrum De Oude Binnenstad – en, in Stans hanenpoten, een omschrijving van de uit te voeren verrichtingen: ‘Vent. Stop.’
Het ontluchten van de verwarming behoort bij de meeste woningbouwverenigingen tot de taken van de huurder, maar hier moest een van de ontluchtingsventielen kennelijk ontstopt worden. Dat kwam wel vaker voor bij oude woningen, al schatte ik deze atelierswoning niet ouder dan vijfendertig jaar. Nu ja, alles wat je maar slecht genoeg onderhoudt, gaat er uiteindelijk aan. Ik had het zelf kunnen bedenken; bij mijn studie kunstgeschiedenis was het net zo gegaan.
          Dit was de laatste klus van de dag. Op de route van de een na laatste klant naar deze was ik zeker vijf keer een bushokje met daarin mijn fotogenieke zus gepasseerd. In dit jaargetijde waren zonvakanties in trek, en Esther was niet zozeer het gezicht als wel het lijf voor SunWeb Holidays. Wél een studie afgemaakt, dus voor haar geen jaar ertussenuit om zaken op orde te stellen, te overdenken wat je in godsnaam wilde doen met je leven, al het gore lef verzamelen om je in te beelden dat je in je leven verder vooruit kunt kijken dan een halfjaar, een paar maanden. Voor mijn zusje lag het dus voor de hand om een paar dagen op alle voorstellen in te gaan die haar agent haar deed, om daarna pas een afstudeerfeest te geven en te gaan overwinteren langs de stranden van Brazilië. Haar nieuwe vriend, Michiel, hoefde niet lang na te denken toen ze vroeg of hij mee wilde. Zul je zien dat hij zo nog op z’n knieën gaat ook. En ik maar tijdens deze winter langs haar zandbeplakte decolleté rijden, tien keer per dag.
          Sneeuw dwarrelde in grote vlokken op de geparkeerde auto’s, fietsen en op het verlaagde stukje stoep voor deze voordeur, en smolt meteen. Het was de laatste week van januari en de wollen muts die mijn lange haar verhulde, voelde inmiddels als een deel van mijn lijf. De oranje gloed van de natrium straatverlichting paste goed bij dit deel van de straat met de studio’s en atelierwoningen onder het verhoogde treinspoor – beter dan de zogenaamd authentieke kroon- en Ritterlantaarnpalen uit de negentiende eeuw die je overal weer zag staan.
          Eigenlijk werken we als we dienst hebben nooit alleen, maar Ferry kon die dag maar tot één uur, had hij gezegd. Hij had nog een particuliere klus. Ik kon hem die niet weigeren: misschien verdiende hij op een middag wel voor een halve week. Hij weigerde mij ook niets. Dat was de deal. Ik kan me niet voorstellen dat dat bij andere installatie- en onderhoudsbedrijven anders is, al ken ik alleen Koperwerk, waar ze volgens Ferry wel vaker gesjeesde studenten aannemen.
          Terwijl ik wachtte tot er opengedaan zou worden, zag ik dat ik mijn toolbox in een halfvolle, net niet helemaal vergane zak patat had gezet. Het had erger gekund, want links van me lagen uitwerpselen, aan de afmetingen te zien afkomstig van een mens, zonder een stuk papier erbij in de buurt met veegsporen erop, terwijl er op het stoepje toch genoeg flarden oude kranten lagen, hele cultuurkaternen zelfs.
Die toolbox had ik niet eens nodig, realiseerde ik me. Een ontluchtingssleuteltje was in dit soort gevallen meestal genoeg, en die droeg ik aan mijn sleutelbos.
          De man die opendeed, vulde met zijn gestalte bijna volledig de deuropening. Hij keek me niet echt aan en zei: ‘Volg me maar,’ en was alweer een halve kamer van me verwijderd. Er was geen gang, de voordeur kwam rechtstreeks uit op een kamer. Daar lag een ontzettende hoeveelheid troep op de vloer. De allesdoordringende geur kon ik eerst niet goed thuisbrengen: een combinatie van het weeiige van nat blikvoer en het ammoniakale van een volle kattenbak die ik niet zo snel zag in dat vertrek, dat niet alleen bezaaid was met oude kranten, beschimmelde tijdschriften en folders, maar ook met sokken, T-shirts, grote boxershorts en een enkele spijkerbroek. Over alles gloorde een zacht, vettig schijnsel.
          Ik hoopte maar dat Ferry veel betaald kreeg voor zijn klus van die middag. Ik haalde een baco uit de toolbox.
          Pas toen zag ik dat er in een hoek een eenpersoons matras op de grond lag. Grote vochtvlekken, een pizzadoos met daarop de overgebleven bleke randen van een big pan pizza. Tegen het hoofdkussen leunde een pak mariakaakjes en daarnaast lag een open pot mayonaise op z’n kant. Aan het voeteneinde van de matras stond een koelkast met de deur open, maar er brandde geen licht. Ik zag halveliterblikken Alfabier. Geen kattenvoer.
          De man liep nog steeds zonder zich om mij te bekommeren voor mij uit. Met zijn grote, massieve lijf kwam hij verrassend vlug vooruit. Hij nam niet de moeite de papieren of kleren op de grond te ontwijken. Ik liep er ook maar gewoon met mijn werkschoenen overheen.
          Er klonk wat gerommel langs de plinten.
          ‘Waar zit de kat?’ vroeg ik.
De man antwoordde dat hij geen kat had. Zijn atelier lag op het noorden, zei hij, en hij opende de deur die naar een schaars verlichte ruimte leidde.
‘Op het noorden, dat is het beste. Vraag maar aan Rembrandt. Altijd indirect licht.’
Maar dan liever wat warmer als het even kon, dacht ik. Onze ademhaling was zichtbaar door de kou. Ik kreeg bijna medelijden met de getekende naakten die bleekjes opgeprikt tegen de lange muur van het atelier hingen.
          ‘Wacht even,’ zei de man, en hij stond stil, een vinger omhoog. Ik wist wat er komen ging, en inderdaad: wat begon als het zachtjes tikken van een theelepeltje tegen een klein metalen buisje, escaleerde in het geluid van rotjes in een metalen vat. Vervolgens werden de knallen in de verwarmingsbuis minder intens, maar het zou minuten duren voor het weer helemaal stil zou zijn, wist ik.
          ‘Dat werkt niet fijn,’ zei de man. ‘Die kou stoort me niet. Maar zo gaat mijn concentratie weg, en mijn concentratie is mijn kapitaal.’

Mijn handen zagen wit en rood van de kou. En kwartier lang had ik met ijskoud water en een staalborstel het ontluchtingsstuk schoon proberen te maken. Er zat een laag harde, bruine smurrie aan vastgekoekt. Eerst dacht ik dat het roest was, maar roest is niet iets wat als begroeiing ergens overheen groeit, dus dat was het niet. Het rook wel als roest, en in contact met water loste een heel klein beetje van die troep op, precies genoeg om de vochtspetters een roodbruine zweem te geven. De man vertelde me dat hij precies op dat gedeelte het stuk ingevroren bloedworst voor zijn hond ontdooide. Die worst kocht hij met korting bij een slager in de Haarlemmerstraat, die het zonde vond om worsten die onverkocht bleven zomaar weg te gooien.
          Het was tijdens mijn geschrob dat hij voor het eerst enige vorm van belangstelling voor me toonde. ‘Wil je wat drinken? Water, thee?’ Zijn enorme grijze wollen trui bedekte vanuit zijn perspectief vast alles, maar liet voor mij genoeg bloot om te zien dat de wilde strook haar van zijn navel naar zijn schaamstreek nog donker was, terwijl de slierten op zijn kop bijna wit waren, net als zijn bakkebaarden. Zijn huid was geel en vlekkerig, de nagels aan zijn vingers waren net wat te lang, en zijn ogen waren op twee manieren verborgen: achter dikke brilleglazen en tussen de plooien en wallen van zijn oogleden. Ik schatte hem een jaar of vijftig. Twintig jaar geleden was hij ongetwijfeld een knappe man geweest: zijn torso had de omvang van die van een rugbyspeler of een olympisch judoka. Zijn rimpels hadden ondanks hun onverzettelijkheid ook iets sympathieks, en zijn kleine, gluiperige ogen zochten weliswaar weinig contact, maar als ze dat deden, sprak er het enthousiasme uit dat je ziet bij kinderen bij wie voor het eerst iets gelukt is.
          Ik hoefde niks te drinken.
Toen hij tien minuten later terugkwam met een kop thee voor hemzelf, had ik de radiator zo goed en kwaad als het ging schoongemaakt, ontstopt en ontlucht. Geruisloos stroomde er weer water door de installatie. Ik stond op en liep naar de lange muur van het atelier om de opgeprikte tekeningen wat beter te bekijken. Het waren er tientallen, misschien meer dan honderd. Allemaal waren het naaktstudies in potlood, houtskool of een sepiakleurig krijt. Een enkele tekening was gemaakt in inkt. De modellen waren zo te zien verschillende vrouwen, wat op te maken viel uit de lijven, want de gezichten had hij leeggelaten. Portrettekenen was een andere tak van sport. De tekeningen waren tegen de muur gemaakt, op precies dezelfde plek waar ze nu hingen, gezien de inktvlekken en het houtskoolresidu op de plinten en de betonnen vloer er recht onder.
          Tussen de kleurloze tekeningen hing één opgespannen doek met daarop een geschilderd naaktportret. Dit werk was een stuk groter, ruim anderhalve meter hoog, en neergezet in felle, slordige kleuren. Het schilderij leek me nog niet voltooid: lege stukken doek waren nog duidelijk te zien. Ook was het werk niet gesigneerd.
          ‘Ja, het is af,’ zei de man alsof hij gedachten kon lezen. Hij stond van me af gedraaid, wreef over zijn borst en veegde met een voet enkele bladen op de vloer bij elkaar.
Hoewel het schilderij me te midden van die andere tekeningen eerst niet direct was opgevallen als iets bijzonders, kon ik het vanaf dat moment niet meer negeren. Ik schuifelde door de rommel op de vloer een paar meter naar achteren, zodat ik het doek in één keer kon overzien. Er klopte iets niet. De vrouw keek neutraal, wat al te neutraal, waardoor ik haar leeftijd niet goed in kon schatten. Ze zat half onderuitgezakt op een chaise longue – tenminste, ik nam aan dat het een chaise longue was, hoewel een berg afval met een doek erover meer voor de hand lag in dit atelier. Ik kon het niet opmaken uit de willekeurige vlakken verf die niet de ambitie leken te hebben iets te willen suggereren, waardoor alle aandacht uitging naar het naakt.
            Hoe oud schatte ik haar? Op gevoel een jaar of zevenendertig, een jaar of twaalf ouder dan ikzelf, en dat leidde ik niet af uit haar uitdrukkingsloze poppengezicht, maar uit haar boezem: volle, grote borsten die ontspannen op haar relatief slanke lijf rustten. Haar houding had iets zelfverzekerds, zonder bewust uitdagend te zijn. Haar buik was vlak.
          ‘Zeker geen kinderen gehad?’
          Bij wijze van antwoord haalde de man zijn neus op, waarna hij een kolossale arm langs zijn gezicht veegde.
Ze had grote voeten, de linker twee keer zo groot als de rechter. Dat was wat er niet klopte. Van Splinteren had het ons aan de hand van treinrails en bielzen geleerd. Hulplijnen naar het verdwijnpunt op de horizon, verwatering van de kleuren die verder weg zijn vanwege het water in de lucht, en zo waren er nog een paar dingen. Grove, mathematische tekeningen van blokkerige flatgebouwen en kaarsrechte wegen leverde die les op – wegen naar de horizon, die oneindig veel dichterbij leek dan het einde van de tekenles van Van Splinteren.
          Toen ik het schilderij weer wat naderde, zag ik kleine rode spetters op de bovenkant van haar benen. Datzelfde doffe rood zat ook op haar handen, waarvan er één aan de binnenkant van haar dij rustte. Alles bij elkaar maakte ze een geschonden indruk op me, niet zonder erotische lading, al kon ik me niet voorstellen dat het met die intentie geschilderd was – daarvoor was het allemaal te indirect, of gewoon te lelijk geschilderd.
          Ik zag dat de man me opnam terwijl ik zijn schilderij bekeek.
          ‘Het klopt niet helemaal, kan dat, of ligt het aan mij?’ vroeg ik.
          ‘Wat klopt niet?’
          ‘Haar voeten. Of in elk geval die voet daar. Die is veel te groot.’
          ‘Juist. En als ik die kleiner had geschilderd?’
          ‘Dan klopt het perspectief beter, denk ik. Kan dat?’
          ‘Het is af. Het is wat het is.’
          ‘Ik had wel willen weten hoe ze er in het echt uit had gezien.’
          ‘Het model lijkt op het schilderij,’ zei de man, kijkend naar het doek. Hij had zijn handen in zijn zakken en wipte op zijn tenen. ‘En dat is de enige juiste relatie. Wil jij dat het schilderij op het model lijkt? Veel mensen willen dat, dat ik iets precies zo naschilder zoals die mensen het zien. In het beste geval voeg ik daar dan mijn handschrift aan toe, mijn “manier van schilderen” zoals men dat noemt, en in het slechtste geval lijkt het schilderij zo goed dat ik net zo goed een foto had kunnen nemen. De schilder als camera. Een waardeloze wegwerproduct, zo’n plastic geval dat je na zevenentwintig foto’s wegflikkert. Dat type schilder bestaat, maar als je het niet erg vindt, leg ik de lat wat hoger. Als het te goed lijkt is het mislukt.’
          Dat was ook een manier om te zeggen dat je niet kon tekenen natuurlijk. Daar was hij bij Van Splinteren nooit mee weggekomen. Ik overwoog om te vragen wat het model er zelf van gevonden had – het was toch een soort portret. Zou Esther zich zo durven laten schilderen? Haar ijdelheid zocht liever de zekerheid van uren durende fotoshoots en opeenvolgende selectierondes.
In plaats daarvan vroeg ik of het model lang had moeten stilzitten. De man zei dat hij meestal in een uurtje klaar was. Dan staat het erop en hoefde hij hooguit nog een paar toetsen wit aan te brengen, maar dat deed hij meestal als het model zich weer aan het aankleden was. Hij vloekte daarna toen hij een nagel afbeet die wat vlees meescheurde.
          Mijn jas hoefde ik niet te zoeken, die had ik nog aan. Het zou nog wel even duren voor het vertrek op normale kamertemperatuur was. Ik was toegekomen aan het papierwerk.
          ‘Centrum De Oude Binenstad betaalt de factuur voor de reparatie nu vanwege een defect aan de verwarming.’
          ‘Mooi,’ zei de man, zuigend aan zijn vingertop.
          ‘Maar als u vanaf nu de boel niet een beetje bijhoudt, vallen alle vormen van schade aan uw cv onder verwaarlozing en dan draait u zelf voor de kosten op.’
De man gaf geen kik, keek me amper aan.
          ‘Inclusief voorrijkosten is dat 125 euro. In het weekend voor zes uur komt daar nog eens zestig bij, en na zessen honderdtwintig.’
          ‘Dan zullen ze het bij me moeten komen halen.’
          ‘Dat doen ze. Ik ga daar verder niet over, maar ze komen voor de kleinste bedragen al terug.’
Dat er niets van waarde aanwezig was in het atelier had ik al lang gezien. De voor de hand liggende vraag of hij van zijn schilderijen kon leven had ik hem maar niet gesteld.

Uiteindelijk vroeg hij het me, toch nog onverwacht, of ik wel eens model had gestaan. En daarna, of ik model wilde staan. Voor hem.
Hij raapte een kwast op van de vloer, trok met zijn andere hand het kruis van zijn broek in de plooi en keek me toen pas aan met zijn kleine, vlezige varkensoogjes achter die jampotglazen.
Ik bond mijn haar bij elkaar, zette mijn muts weer op en wees naar de grote, ongelijke voeten.

*

Ook nu wordt er na aanhoudend bellen niet opengedaan – wacht, die bel doet het niet, da’s waar, in de zenuwen was ik het vergeten. Ik klop op de deur.
Het is precies tien dagen geleden dat ik hier was, en weer sneeuwt het. Kleine vlokken, het is kouder nu. De sneeuw blijft liggen. Esther zit nog in Brazilië, maar haar posters zijn inmiddels uit de bushokjes verwijderd. Iemand met hetzelfde lichaam maakt nu reclame voor een goedkope sportschool, nog geen tientje per maand.
Ik ben gewoon op de fiets gekomen, draag geen overall maar normale kleren en heb ook geen gereedschap meegenomen. Ik vraag me af of hij de boel opgeruimd heeft, of de kattenlucht weg is.
          Voetstappen naar de deur. Zal het hem opvallen dat ik zes centimeter langer ben, dat ik geen werkschoenen draag maar laarzen? Dat ik nu ondanks de kou geen muts op heb en mijn haar los draag?
          Als het schilderij me bevalt, zal ik het kopen, heb ik hem verteld, maar ook dat ik prijs stel op enige mate van gelijkenis. Het moet absoluut niet flatteus worden – dat zou een blijk van onzekerheid zijn en alleen maar het tegenovergestelde effect hebben van wat me voor ogen staat – maar geen opzichtige bewuste fouten, ondanks zijn verhaal over die wegwerpcamera. In redelijke overeenstemming met de werkelijkheid dus, ook met mijn ene borst wat groter dan de andere.
            Om eerlijk te zijn weet ik al dat ik het zal kopen. Mijn eigen lichaam naakt aan de muur: een bewijs dat ik bekeken ben geweest, bekeken door de blik van een mens, een man van vlees en bloed nog wel, die me langer heeft bekeken dan alle milliseconden van een fotoshoot bij elkaar. Ik zal het boven de bank in mijn woonkamer hangen.
          Vanavond nog stuur ik Esther een berichtje. Ik nodig haar en Michiel uit om over een paar weken bij me te komen eten. Wat ik zal maken verzin ik nog wel.

Dit bericht is geplaatst in Columns, Proza en getagd, , . Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.