Het is een woensdagmiddag en ongekend warm. De dochter is bij de vader. De liefde heeft zichzelf afwezig verklaard. De hond heeft op het grote kussen van de bank gezeken. Het natte kussen heeft de hele middag te drogen gelegen in de najaarszon. Het heeft gewerkt. Inmiddels dient het prima als steuntje in mijn rug.
Van de avonden weet ik inmiddels dat ze zó donker zijn, hier in het bos, dat wil ik ’s avonds nog in de tuin verkeren, ik het vuur moet aansteken voor ik geen hout meer kan vinden. En dus struin ik door mijn achthonderd vierkante meter bos. Een mand in mijn arm, die binnen twee minuten vol is met aanmaakhoutjes. Het vuur brandt gretig. Ik leg mijn cowboylaarsje te rusten op een afgezaagde stronk en trek een biertje open. Mijn leven is lange tijd niet zo eenvoudig geweest. Bij alles wat ik doe, kan ik ook in mijn hoofd verder schrijven. Ik drink bier en schrijf. Ik staar in het vuur en schrijf. Ik wandel en ik schrijf. Het vuur brandt, niet alleen voor mij in de potkachel.
Toegegeven, ik douche nog niet en ook warm ik mij slechts buíten aan het vuur, aangezien de kachel binnen nog immer pijploos en daarmee doelloos is, maar hoe vaak moet je nou eigenlijk douchen als je een zwembad naast de deur hebt en waarom zou je binnen zijn als het buiten warm is?
Hier wonen confronteert mij in soms beangstigende mate, met mijn ware leven. Sinds ik hier woon, weet ik pas ècht hoe ik leven wil. Of nee dat is niet waar, ik weet mijn leven lang al wat ik wil. Ik vertrok op mijn zeventiende niet voor niets naar Oostenrijk. Ik kon mij niets fijners voorstellen dan altijd die ruimte om me heen, de stilte, de frisse lucht. Maar het liep anders. Ik woon in een rijtjeshuis, ingeklemd tussen buren met kinderen en honden en cavia’s en slechte muzieksmaak en gillende ruzie’s en boodschappentassen van de supermarkt om de hoek. Iedereen rent, of is van plan te gaan rennen. En ik ren mee. Naar de Appie, naar het werk, naar een les. Als ik niet ren, denk ik dat ik mijn huis moet schoonmaken, de tuin moet omspitten, een hekje moet schilderen.
Hier in het bos ben ik een andere Heidi, eentje die een week in dezelfde spijkerbroek loopt en vergeet in de spiegel te kijken. Die buiten gaat zitten en een uur voor zit uit staart, die wandelt zonder haar telefoon mee te nemen, die haar tijd verdoet met hout sprokkelen, die met bijlen in stronken ramt, in het vuur staart en de tijd vergeet. Het is zó fijn dat het me week maakt. Mijn lief zou het heerlijk vinden. Maar ja, mijn lief heeft zich weer eens afwezig verklaard.
Heidi Koren