ALLE HENS – 2017 (een danscantate), Theo van der Wacht

Het voetlicht pint een schip dat oprijst uit een golfdal. Grondzeetjes belagen het decor. Een knikje van de regisseur, en de scheepskapel schiet in postuur. Op de ouverture van Händels Watermusic overspoelen ballerina’s het toneel. Oliegoed als kledij. Spitzen zoeken been om op te staan. Onze prima donna danst de pirouette van de Storm. De kompasnaald, totaal van streek, tolt in de rondte als een windvaan – Noordoost of om de Zuid? Waarheen koersen wij, kapitein? Varen wij straks op huis aan, of De Vliegende Hollander achterna?
Rofffels van de paukenist, en wij stampen en rollen in vijfkwarts maat. Aan loef onderschat, onder luid applaus, Neptunus onze zeemanschap. De ‘ouwe’ schippert naast God; de stuurman houdt de gps bij de hand. – Land in zicht, sist de souffleur die zich verschuilt in zijn fluisterboot. Straks langszij, doet ook de dramaturg graag een bakkie met ons mee.

– Voor en achter! Een touwtje naar de kant, en ons narrenschip verbindt zich met de wal. Fanfare. Onder donderslagen op muziek paraderen dadaïsten op de ka. Òp naar de valreep. Jivend schrijven wij het eeuwfeest van de ragtime.

De contouren van een oude binnenstad, Venetië voor mijn part. Ons projectkoor rept van een basiliek in nood. Duister licht doorstroomt het antieke glas-in-lood. Een kruisbeeld weerspreekt de zachte dood. De P van penitentie? – Mijn lieve god, waar leidt dat heen – Straf? Boetekleed? Lijdensweg? Enkele reis Louteringsberg? Onze aalmoezenier preekt door mij heen, in een kerkelijk Grieks-Latijns idioom, over schuld, verdoemenis en Hel. –Wat een kul, scandeert in koor de bemanning met mij mee, en eensgezind: -Wij willen geen ouwel en azijn, maar brood en wijn. De kapitein onthutst tot de dramaturg: -Niet de zweep, geef ze liever maar hun zin.

En het publiek? Dat vraagt zich af, waartoe zo’n houten klaas van een kapitein? Waar bleef de Bestevaer, de zeebonk annex admiraal van onze gouden V.O.C.? En het verhaal? Nog weinig touw aan vast te knopen, geen meerpaal waarop is te vertrouwen. Nee, soms weet je het ook als auteur niet helemaal meer, speel je leentjebuur bij de antieke literatuur, hopend dat je in jouw labyrint de draad niet uit het oog verliest, en even moedig als behoedzaam een schrijversblok vermijdt.

De schouwburgdirecteur in een ter zijde: – Onze zorg is de solvabiliteit, hoe houden wij de kosten in balans. Het grote publiek verkiest nu eenmaal voetbal boven Debussy, een parenclub in plaats van het toneel, Pink Pop boven Kind of Blue. Weet wel, wij als bestuur laken de bonuscultuur, een gift oké, maar concessies, nee!, wij doen geen zaken met de bonzen, die gouddelvers van de media, de reclame en ict.

‘Hoger honing,’- Primarius vertolkt de bumble bee, de dansers raken in the mood, ‘roekeloze bijen in het zwerk’. Prima donna zit een vlinder achterna, raakt een pasje uit balans, en balt dan onder luidkeels applaus, die voor mij bedoelde vuist…

Een luchtgeest? Nee, die is uit de tijd. Maar wel trekken er stevige buien over. Ik laat de zaal de zaal, en neem poolshoogte aan boord of alles zeevast is gesjord. Nee, er ontbreekt geen steek, dus is er nog tijd genoeg voor een douche:

Ik ben de muze van de pure jazz

Ondanks country, soul en rock

ging de ragtime nooit op de fles
De blues zing ik immer nog in bes
Ik ben oud maar niet de jaren zat
Draai al zestig jaar swing op vinyl
Mijn platen tonen almaar fraaier
hun schorre klank, als fan weet ik
De echte jazz houdt eeuwig stand…

De regisseur betreurt mijn smaak, prevelt wat, en prompt belanden wij in een havenkroeg. Dit dranklokaal geurt naar zweet en bier,van deur tot hier. Het zit er vol met het schuim van nabije zee en verre oceanen. Zuipen op het geluk. Prut. Skol. Prosit. Vanuit de jukebox kreunt een bandoneon. Onze lichtmatroos wordt bij de arm genomen door een travestiet. Rosa is de naam, wie kent deze mens nog niet. Zij maken ongekende passen. Ze dansen onmogelijke figuren. Zij sturen de tango van vandaag. De tango die ik nooit zal leren – Rosa Rosae Rosam.

Pauze. In de foyer drinkt het publiek de koffie inclusief. De troep en de muziek bekomen van de mise- en- scène. Vanuit de scheepskajuit klinkt aanhoudend hoongelach. – Die artiesten? Nee, die zijn niks gewend. Geen zeebenen als wij, en zit het even tegen, dan weten zij geen raad, verzanden ze in paniek. Maar wat nu als de smaak omslaat en jij niet? Ons publiek is nagenoeg vergrijsd. Zie om je heen. De zaal stroomt aardig vol. Maar jeugd? Nee, die verkent de wereld digitaal, You Tube brengt ze in a minute nergens en overal naar toe. Homerus, Dante, Shakespeare, Vondel? Kunnen allemaal gemakkelijk op A4 , klusje van hooguit een kwartier, en why not, de meeste sterren van weleer verbleken bij die van vandaag, nu is koning voetbal baas op de Olympus, stroomt de poen als water naar de slimste plaatsen, staan bouwmagnaten cool te dringen bij ruïnes, is….Jezus Christus vooral een Rockstar, wedden wij op Messi of Ronaldo, en bovenal, de wapenindustrie moet roken, anders verpieteren onze pensioenen en boeken er van onze generatie straks maar weinigen een weekje naar de maan. – Bankiers, bestuurders, artsen en advocaten: in farmacie en bier is het vorstelijk beleggen, en sport en oorlog prima te fuseren tot een lucratief verzetje. Mensen? Die soort plant zich sneller voort dan geen ‘pil’ zich ooit heeft durven wensen.

Trompe l’oeil, de aardbol als decor. De tenor oreert: – Zij is niet plat, hoe je ook vaart, je raakt er niet vanaf, verzeilt hooguit ergens aan de grond. Een bevel, en het orkest steekt oorlogsvuurwerk af, zigzaggen de ballerina’s door een mijnenveld. Onze sopraan in zwijm. Geveld. Een voetnoot bij zulk kunstgeweld.

De robot op mijn smartphone staat voortdurend op stand by. En op Twitter wordt toevallig net een scheepsarts aangeklaagd. Wee de allesziende blik, die nu ook onze dromen hackt. Krochten waarin verlangens smeulen, in slecht versleutelde zinnen,- geen kunst om erin binnen te dringen. Robot spreekt als hij op dreef is, mij bij elke leugen tegen, kijkt ook niet weg als ik het privaat bestijg of anderszins.., wat door de censor werd gewist. Van slag? Nee. Soms geloof jij zelf niet wat je schreef. Robot heeft aan geveins een broertje dood, voor mij als schrijver is dat beleg op het dagelijks brood, ik die het gekoer op mijn balkon reeds als orakel duid: Roekoekoe , Amabilis Columba, mijn geliefde duif.

Het zaallicht dimt als het gaat stormen op de planken. De spanten kraken. Ballet zeilt mee. De haren van de regisseur verwaaien. Koor zet spontaan een strijdlied in: ‘ Kom op publiek, sluit de rijen’. De zaal veert op, zingt mee in vele talen. Decor kleurt schaamrood. Sirenes loeien. Ballerina’s zetten het op een lopen, struikelen over rollators en prothesen. – Een stervende zwaan? – Nee! Onze prima donna kan op geen been meer staan.

-Help! Man over boord. Herhaaldelijk eenstemmig door het koor gescandeerd. Decor: een Danteske ‘hemel zonder sterren’. Pikkedonker. Geen schim te zien, geen echo hoorbaar. Stap voor stap neemt ballet het voortouw nu weer over. – Muziek, alsjeblieft. De dirigent bladert onrustig in een partituur, lijkt zelfs wat overstuur. – Orpheus in de Onderwereld, suggereert de regisseur.
Wat nu? Er staat niks over in het draaiboek. Wie daarvan schrikt, haakt hier nu wijselijk af. – Kijk voor je!, waarschuwt de souffleur.

De maten wankelen. Onze harpist slaat in het wilde weg accoorden aan. Acrobaten bootsen wenteltrappen na. In een spiegelruit zie ik naast een levensboom mijzelf… niet staan. Bas zingt: – Komt dat zien. Open doekje vanuit de zaal. Op een selfie staart een vlek mij onbarmhartig aan. En prompt nu pleeg ik geestelijk verzet, geef die complete nonsense cadeau voor een helder ogenblik.

– Berg op, berg af, hijgt onze bas.
– Hier zijn geen bergen, kreunt het koor.
Ballerina’s op de blaren. Sopraan volgt op haar tandvlees.
– Berg op, berg af.
– Hier zijn geen bergen.
It keeps you going, gniffelt de kapitein.
Anyhow, val ik hem bij.
De zon gaat onder. Sterren stralen. Venus baadt in het avondrood en Mars is in de wolken. Wonderschoon! De dansers vliegen af en aan, ons podium een duiventil. Nu allemaal in koor:
– Het zijn geen bergen, het zijn de golven… schuimend als Brugs kant. Vlokken wolken over het toneel, stuiven door de zaal. Nergens en overal.

Een gestalte komt overeind, wrijft zich de ogen uit, en zucht:
– Stuurman, het lijkt wel of ik heb gedut. Wat doen al die flessen hier in mijn kajuit?
– Kapitein, die vormen geen probleem. We zijn zeeklaar. Getij en weer zijn optimaal, dus zegt u het maar, waar koersen wij op af?
– Stuur, ik ben lang nog niet zover. We roepen eerst de crew om voor een laatste samenzijn.
– Pikheet! Pikheet! (en de hele troep draaft in een oogwenk aan.) – Mensen, wij proosten op de toekomst, waar en wat die ons ook brengen moge. De kapitein vervolgt zijn speech in wereldtaal, eigen aan alle mensen in de zaal. Men verorbert zijn woorden. Algen en zeespinazie worden alom geprezen, oorlam aan de geschiedenis teruggegeven. Digitale oesters? Perfect, die pruimt niet iedereen. Zeekraal? Ja, dan verdwijnt nu eindelijk eens die slappe jonge sla uit de verweekte eetcanon. En hoor, ook de muziek werkt mee aan dit eetfestijn. La Mer, De Zee voor wie geen Frans verstaat, wordt als plaat op onze pick-up bij weer en wind, z(st)eevast aan gort gedraaid.

Anker òp. De hele troep staat op de kaai. Wij worden luid en langdurig toegezongen en uitgezwaaid. Het nachtelijk decor onthult de Melkweg. Pijl wijst naar stip, onze eigenste plek. Een tikje van de dirigent, en het orkest verkent het heelal via een meertrapsraket.
– The Planets, ook dat nog, verzucht de dramaturg. Wie maakt een eind aan dit refrein.
– Een paar maten verder, kerel, en we zijn er weer van af, troost hem ons aller kapitein. Een sterrenwacht begeleidt ons hogerop. Een heerbaan die met symbolen en getallen is plaveid. Star wars verbleekt met lichtsnelheid tot ver verleden tijd. We vliegen ons begin tegemoet, verliezen kilo’s, maar winnen aan gewicht. Ik draag Robot op mijn hart, voor je het weet zijn we al bij Mars, een astronomisch afstandje van niks.

De scheepsfluit snerpt. Het is onze trombonist, die zat er even lelijk naast, en bracht mij weer bij de tijd.
– Ga ik nu voor het toneel, of kies ik straks weer zee, doe ik mijn geliefde havens aan?

Komt een mens in beeld. Het is geen vrouw, het is geen man, het is een recensent. Onze sopraan slaakt gilletjes… De bas verslikt zich in een noot. Het orkest houdt zich de oren vast. Prima donna grijpt naar een bonenstaak. Ballet loopt spaak. Verlichting radeloos. En het decor vat vlammetjes….

De zaal doodstil. Regisseur in coma. Wie neemt het over?
– Treurmars inzetten?
– Nee!
– Ballet in rouwkostuum?
– Nee! Wij willen rozen als decor. Tenor:
– Die ratelslang van een scribent …
– We weten waar hij woont, roept iemand uit de zaal.
– Kop eraf. Kop eraf! Onze koningin tegen haar piekenier:
– Wat een pit, Wil. Dat zijn tenminste nog eens jongens van De Wit!

De aarde heeft niets te stellen met de mensheid. Zij draait zich op haar andere zij en sluimert. Opwarming en mijnbouw zullen haar niet verontrusten. Mensenrechten haar evenwicht niet verstoren. Zij vertrouwt blindeling op haar elementen, bestaande uit vierennegentig korpsen talloos vele miniscule ingredienten, die haar terrein beheren en waar nodig rücksichtslos bewaken. De aarde, nee, die heeft totaal niets met de mens te stellen.
– Bemanning, Quo vadis en hoe verder?
– Voor ons de vraag, voor de aarde een weet, die in haar anders zijn besloten ligt.
– Stuurman, dat eindje touw daar, is dat nu nergens vast te knopen?
– Kapitein, ik zou zo gauw niet weten waar.

 

 

Dit bericht is geplaatst in Gedichten en getagd, . Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.