Nu en Schuilkelder, door Els de Groen

Nu

Bijwoorden van tijd moeten geen kapsones
krijgen. Ze bakenen de tijd niet af maar
spannen ermee samen. Nu wordt later, later
nu en nog weer later vroeger.
Hapering is perceptie, maar…

nu is een driftig woord dat zijn
zin wil hebben. Het is als vuur dat
uitgaat, een schreeuw die al verstomt.
Nu moet het van nu hebben: momentopnamen
voltreffers, doelpunten, hoogtepunten.

En wij zijn ruimtevaarders die tijdzones
opheffen maar heimelijk bewaren. Bakens
bermen, baanvakken zijn stervelingen liever
dan oneindigheid. Dus houden we van nu:
die stoel dicht bij het raampje.

 

Schuilkelder

Als de wereld ten ondergaat, scheep ik me niet in.
Arken zijn onbetrouwbaar. Als de wereld sterft ga ik
naar de kelder met zesendertighonderd mede-Ossenaren.

Een plaatselijke supermarkt doet ons uitgeleide.
OP is OP, orakelt de reclame op de ramen. VOL is VOL
echoën stemmen uit de diepte. We lopen al sneller.

In een parkeergarage schuilen kelderkamers: bedden
knus gestapeld, wc’s als schouwburgstoelen in een
rechte rij. Er is ventilatie. En een koelsysteem.

Om beurten gaan we liggen, om beurten ook weer staan.
Tijd wordt iets wat slobbert, ruimte iets wat knelt
redding wat ontreddert. Tot we buiten mogen.

Boven roert zich niets. Zelfs vogels zijn gevlogen.
We plunderen de winkel tot OP waarachtig OP is.
Dan gaan we het volk dat niet kon schuilen achterna.

(Dit gedicht won de derde prijs bij de Stadsgedichtenwedstrijd 2019)

Dit bericht is geplaatst in Home, Poëzie. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.