Nieuwe recensies

Een graf in de wolkenWillem van Zadelhoff, Een graf in de wolken, Kalmthout 2019 (Pelckmans)

Proza waarin Jan Siebelink gekruist is met Giorgio Bassani: zo zou je Een graf in de wolken, de nieuwe roman van Willem van Zadelhoff, kunnen typeren. Van beide auteurs heeft hij het melancholische, maar van Bassani heeft hij het afstandelijk-melancholische, dat je het idee geeft dat het verhaal zich voor je ogen ontrolt. Nooit krijg je het idee dat hier iemand aan het werk is om je een verhaal in de maag te splitsen, nergens wordt het verhaal – hoe ‘klein’ het ook gebracht wordt – te dramatisch of hysterisch, terwijl de dramatiek toch niet bepaald ontbreekt.

We maken kennis met drie hoofdpersonen: Leonard Keller, Daniël Morgenstern en Dora Kats. De plaats van handeling: Arnhem. Enter Siebelink. Leonard is de zoon van een gemeenteambtenaar, Daniël is jood en erfgenaam van een wijngoed. Dora is de dochter van een wijnhandelaar die de familie van Daniël onderdak verleende toen die Amerika niet in kon komen. Het voorspel tot de Tweede Wereldoorlog brengt ze samen, en zal hun levens voor altijd met elkaar verbonden houden. Enter Bassani.

Leonard heeft verkering met Dora, maar is verliefd op Daniël. Dora heeft dat door, maar ze houdt het voor zich. Ze is de intermediair in deze liefde, soms letterlijk, want behalve met Leonard vrijt ze ook met Daniël. Nadat Daniël met zijn familie is opgepakt en naar Westerbork wordt gedeporteerd valt de driehoek uit elkaar. De verkering tussen Dora en Leonard door Dora wordt verbroken: zij weet dat Daniël altijd tussen hen in zal blijven staan, en kan zo niet leven.

Dit is nog lang niet alles, wat er in Een graf in de wolken gebeurt. We zijn na de hierboven geschetste strubbelingen nog niet op de helft. Van Zadelhoff maakt in de rest van zijn boek aannemelijk dat de verdere levens van de Dora en Leonard (Daniël is vermoord door de Duitsers) door deze gebeurtenissen worden bepaald en geregisseerd. Ze zijn als het ware in een rol gedwongen waar ze de rest van hun dagen niet meer uit kunnen ontsnappen. Dora papt aan met een Duitser, Leonard probeert na de oorlog liefde te voelen voor een nichtje van zijn schoonzus.

Beiden zijn slachtoffers van de geschiedenis, een kracht die niemand kan weerstaan of bevechten. Hoewel: als ik het einde van de roman goed heb gelezen, ontsnappen zowel Dora als Leonard aan hun lot. Dat gebeurt wanneer het er echt op aankomt en pas twintig jaar na de oorlog. Misschien is het dan lang genoeg geleden allemaal. Het graf in de wolken uit de titel (en uit het gedicht van Paul Celan, een oorsprong die in het hele boek ongenoemd blijft) is niet langer een bedreiging voor Dora en Leonard. Misschien hebben ze aanvaard dat Daniël altijd tussen hen in zal staan.

Hierbij dien ik wel aan te tekenen dat je het einde ook radicaal anders kunt lezen.

Ik vind deze roman van Van Zadelhoff niet alleen mooi geschreven en zorgvuldig gecomponeerd, ik zie er ook een geslaagde poging in om via een oorlogsvertelling (een onderwerp dat we nu toch wel gehad leken te hebben) een universeel verhaal over mensen en hun verhouding tot elkaar te schrijven. Dat Van Zadelhoff daar zo goed in is geslaagd, bewijst dat hij kan schrijven en dat hij greep heeft op zijn personages. Die laat hij, liefdevol, geen moment met rust. Van Zadelhoff combineert het goede van Siebelink (die mooi en vol sfeer over herinneringen kan schrijven) en het goede van Bassani (het ‘klassieke’) en maakt er een eigen stijl van.

Die stijl zorgt voor de magie in Een graf in de wolken. De magie zorgt ervoor dat het motto van Armando dat Van Zadelhoff aan deze roman meegaf (‘Waar is dit jaar, ik ken het niet. / Gisteren heerst in alle dagen.’) op elke bladzijde tot leven komt.

(Chrétien Breukers)
 

Sorokin voorplatVladimir Sorokin, De dag van de Opritsjnik, Rotterdam 2019 (Uitgeverij Douane)

Op de achterflap van De dag van de Opritsjnik schrijft de uitgever dat het boek ‘een rollercoaster door het Rusland van de nabije toekomst’ is. Jammer van het woord ‘rollercoaster’, en wat dat ‘nabije toekomst’ betreft: boeken die zich in de toekomst afspelen willen meestal iets over het heden vertellen, zonder in een actualiteitsdebat te vervallen. Ik vind dat niet erg, maar de toekomsttruc werkt niet altijd.
     Vladimir Sorokin publiceerde ooit De rij, een boek waarin hij de ziel van de gewone Rus wist te vangen. Die ziel is één in de rij die op zijn beurt staat te wachten om iets te mogen kopen en ondertussen met min of meer verwante zielen praat en (liefdevol) redetwist.  De dag van de Opritsjnik brengt de ziel van de uitoefenaar en toezichthouder van de macht naar de oppervlakte. Een figuur die op een heel andere plek staat dan de gewone Rus, die er letterlijk boven verheven is.
    De hoofdpersoon van deze roman heet Andrej Danilovitsj, een Opritsjnik die de orde in het ‘nieuwe Rusland’, van de nabije toekomst dus, voor de almachtige leider handhaaft. Dit gebeurt niet met zachte hand, dit gaat met de middelen die tevoorschijn worden gehaald als de macht in stand moet worden gehouden: intimidatie, geweld, seks en retorische blufpoker.
    Misschien is het wel zo dat macht zich met die middelen handhaaft, maar toch lijkt De dag van de Opritsjnik me inmiddels ook een beetje een anachronisme. In een tijd van totale internetcontrole heb je bijna geen geweld meer nodig om iemand voorgoed uit te schakelen. Iemand vermoorden kan binnenkort aan een robot worden uitbesteed, of aan een applicatie. Iemand met een pistool is in dat verband net zo achterhaald als een textielarbeider in Twente na 1976.

Ik hou wel van de manier waarop Sorokin zijn boeken neerzet. Dus ik hoef me bij het lezen van De dag van de Opritsjnik niet in te spannen. Sorokin schrijft grappig, puntig, ziet de dingen goed, en is niet verlegen om een verhaal.
    Anders dan in De rij, waar de vorm bijna dwong tot een experimentele aanpak – een constante stroom dialogen nodigt daartoe uit – is het in dit boek eerder zo dat het experimentele karakter van het verhaal, de maatschappijkritiek die Sorokin wil leveren, tot een traditionele stilistische aanpak leidt, waarschijnlijk tegen de opzet van de auteur in. De dag van de Opritsjnik zou met een paar aanpassingen ook een boek uit het begin van de twintigste eeuw kunnen zijn.
    Wat Sorokin’s boek oproept, is de vraag: ‘In hoeverre kan literatuur geëngageerd zijn en literatuur blijven?’ Ik vat geëngageerd dan op in de traditionele, maatschappijkritische zin van het woord. In hoeverre kan een schrijver, via zijn roman, zijn betrokkenheid uitdrukken bij de tijd waarin we leven (of over de gevaren die we lopen, als we doorleven zoals we nu doen), zonder aan literaire kwaliteit in te boeten? Verdraagt literatuur engagement?
    Wanneer is de krtitiek die wordt geuit draaglijk en wanneer wordt die opdringerig? Ik vind dat een interessante vraag, waar ik nooit het antwoord op weet. En ook na lezing van dit boek ben ik er niet uit. Ik heb me ermee geamuseerd, maar ik denk niet dat dit het enige was waar Sorokin op mikte.
    Ik voel geen huiver bij het idee dat de Opritsjnik ook in Nederland zou kunnen gaan huishouden. Daarvoor is hij te veel een figuur uit een stripverhaal – en verdomd, dat is dit boek van Sorokin: een goed weglezend prettig stripboek, vol plaatjes van een boef voor wie je, ondanks alles, enige sympathie moet koesteren.
    Sorokin schreef een literair amusementsboek. Een paradox. Dus alles bij elkaar is het toch een kunststuk.

(Chrétien Breukers)
 

valwind-omslag-voorkantPeter Veen, Valwind. Zeer korte verhalen. Nieuw-Schoonebeek 2019 (Uitgeverij Dizzend)

De ingezette dood

Het is heel eenvoudig om zelf een professioneel ogend boek te maken. Vormgeving, redactie en drukwerk: alles is tegenwoordig gemakkelijk in te kopen, tegen niet al te hoge prijzen. De productietijd van een boek, in vroeger tijden niet zelden een half jaar of langer, is nu op zijn langst een maand. Wie zich op de boekenmarkt wil begeven, hoeft daarvoor niet per se een grote investering te doen.
   Dit heeft voordelen. ‘Kleine uitgeverijen’ kunnen de markt zonder al te veel moeite voorzien van mooie, kwalitatief hoogstaande boeken. Alle titels die ‘grote uitgeverijen’ laten liggen, krijgen op die manier tóch een kans, wat de diversiteit van het aanbod ten goede komt. Dit heeft helaas ook nadelen. Elke brekebeen met goede bedoeling kan een boek produceren dat lijkt op een echt boek – tot je erin begint te lezen.

Ik lees Peter Veen’s bundeltje ultrakorte verhalen Valwind. Hij schreef ze voor zijn Facebookpagina, maar nu heeft hij ze gebundeld in een schitterend ogend bundeltje, gezet uit een prettig lettertype, het geheel wekt de begeerte tot lezing op.
   Na een paar regels in het eerste verhaaltje begint het echter al: ‘Ik bevries mijn pas.’ Een vreemde zin. Hiermee bedoelt Veen dat hij stilstaat, denk ik, niet dat hij zijn paspoort in de vriezer legt.
   Ik weet nog niet of het nu holle pretentie is, of een slip of the pen. Tot ik op bladzijde 9 voor de tweede keer opschrik: ‘Ik wring me in mijn schoenen, klaar om weg te gaan.’ Op zijn Facebookfoto lijkt Veen me een flinke kerel, dus ik ben benieuwd hoe hij zich helemaal in zijn schoenen weet te wringen, voordat hij weggaat.
   Het is niet helemaal eerlijk, maar voor mij hoeft het na deze zinnen niet meer. Veen blijkt een soort observator te zijn, eeuwig verwonderd over het dagelijkse leven – iemand die alle onspectaculaire gebeurtenissen die hem overkomen in van die zinnen giet waar mensen die niet vaak boeken lezen van houden.
   Soms heeft Veen last van poëtische aanvechtingen. Ik citeer het verhaal ‘Ingezet’ dat op bladzijde 14 staat:

De dood is ingezet. Dat is een koele constatering, geen drama, geen paniek, geen huilebalken en nee, zeker ook geen graf. De dood is ingezet, zoals de zomer aangeeft dat het herfst gaat worden met natte dauw aan het einde van een warme dag en de herfst gevolgd wordt door de winter die een soms koele najaarsdag omarmt en uitbreidt tot een huiveringwekkende reeks ijzige dagen van sneeuw en vorst, zo zeg ik, de dood is ingezet, onontkoombaar ingezet.

Sommige mensen hebben weinig woorden nodig. Sommige mensen nemen de ruimte. Wat Veen precies doet, is me een raadsel: ik snap dit verhaal niet, omdat het bewust vaag (‘poëtisch’) is. Het is geen literatuur, al zou ik ook niet weten wat het dan wel is: het lijkt me vooral helemaal niets.
   Ik klap het boekje dicht en leg het weg. Nog een bladzijde of honderd. Zal ik? Ik pak het boekje weer op en lees verder. Een vloedgolf van verwondering en ‘vervreemding’. Mensen en hun levens. Peter Veen en zijn verhalen.
   Ik ben zelf ook wel eens verwonderd, maar als je die verwondering neerschrijft, is het wel zo aardig (voor een eventuele lezer) dat je er iets mee doet. Aan één A.L. Snijders heeft de wereld genoeg, en ik vrees dat Peter Veen zich in de toekomst niet in diens schoenen zal weten te wringen.

(Chrétien Breukers)
 

Heloïse en het inwonenMonika Sauwer, Héloïse en het Inwonen 1947-1952, Amsterdam 2019 (Avanti)

Subtiele laagjes onder het alledaagse

In Héloïse en het Inwonen 1947-1952 beschrijft Monika Sauwer (pseudoniem van Yolande Nusselder) op nuchtere en heldere toon de levenswandel van een jong en artistiek koppel dat zich staande probeert te houden in de naoorlogse jaren.

Het boek is een vervolg op Een liefde in 1945 ( Avanti, 2014). Het gaat dan om de liefde tussen Wies, een meisje van goede komaf (haar vader is huisarts in Maassluis) en Simon die bij zijn moeder in Bussum woont en kunstacademie gedaan heeft. Uit de liefde in deel 1 is klaarblijkelijk een kind voortgekomen: Celia.

We volgen vooral de bezigheden en gedachten van Wies (Héloïse) die haar leven steeds meer schikt naar de grillen van het kleine meisje en de drukke werkdagen van haar man Simon. Met z’n drieën wonen ze in bij de moeder van Simon, waar ook nog een zus en een oude oma woont. Het valt Wies niet mee, daarom vlucht ze soms naar haar ouders in Maassluis. Maar zodra ze daar is, schrijft ze Simon dat ze hem mist en graag bij hem zou zijn.

‘En nu lig ik hier alleen in mijn oude opklapbed. En jij alleen in ons grote bed, dat is nog erger. Middernacht, volle maan, geen motorboten meer in de vliet. Die beginnen morgenochtend vroeg van de veiling naar de Maas te tuffen.’

Een reisje van Bussum naar Maassluis was niet zomaar gedaan, dus weer even terug naar huis was geen optie. Wies bleef een paar dagen bij haar ouders en vooral haar moeder was bezorgd om Wies als jonge moeder met een man die niet voor vaste inkomsten kon zorgen. Simon probeert opdrachten binnen te krijgen als reclameontwerper. Soms lukt het, soms gaat hij de boot in als de opdrachtgever niet kan betalen of zomaar verdwenen is. Het is sappelen, al wonen ze dan goedkoop. Daarbij komt dat Simon nauwelijks tijd heeft om te schilderen, en dat is wat hij eigenlijk wil doen. Heels soms komt het ervan om zijn geliefde en hun kind te portretteren, al is dat lastig met een klein bewegelijk meisje.

De beschrijvingen van het leven van Wies zijn sober maar treffend. De lezer krijgt een mooi tijdsbeeld met aan de ene kant de mogelijkheden en kansen die in de wederopbouw geboden werden, en aan de andere kant de nog heersende armoede en zuinigheid, zoals het eindeloos verstellen van kleding en lakens. Om uit die armoede te ontsnappen overweegt het stel naar Zuid-Afrika te emigreren. Ze kennen er mensen van wie ze uit brieven weten dat ze het daar goed hebben. Er wordt zelfs een contract voor Simon geregeld, maar dan slaat de twijfel toe. Vooral bij hem. Hij blijkt te zeer gehecht te zijn aan zijn moeder. Wies is teleurgesteld maar geeft toe dat ook zij haar ouders zal missen. Als een reisje naar Maassluis al een hele onderneming is, dan is emigreren zo goed als een definitief afscheid.

Zonder pretenties en dikdoenerij, maar ook zonder dat het verhaal verzandt in nietszeggend gekabbel, laveren we met Wies mee in haar onrustige bestaan van jonge moeder en huisvouw. Ook zij had ooit andere plannen toen ze op de kunstacademie begon, maar als zoveel vrouwen in die tijd, wordt ze een bepaalde kant op geduwd, die van het huishouden runnen en een kind opvoeden. Ze klaagt niet, maar tussen de regels door blijft een bepaalde wrijving hangen en dat is waardoor het verhaal interessant wordt. Is dit wat het leven haar te bieden heeft? In hoeverre kun je echt kiezen en hoe maak je die keuzes? Vragen die van alle tijden zijn, die jongvolwassen ook nu nog hebben. Ook Simon had liever een ander pad bewandeld, inwonen met je gezin bij je moeder stimuleert je niet echt bij het opbouwen van een eigen bestaan. En al die klussen die hij maar bij elkaar moet schrapen. Daarnaast worstelen ze beiden met de opvoeding van Celia, een eigenwijs meisje dat graag tegendraads is. Maar zijn niet alle peuters dat? En worstelt niet elke beginnende moeder en vader? Sinterklaas wordt er nog bijgehaald als opvoedkundige dreiging en dat helpt. Even.

Als oma overlijdt komt er meer ruimte in huis en als Simon een vast contract krijgt, komt er ook financieel wat meer zekerheid. Het gaat de goede kant op. En met de rijke ouders van Wies op de achtergrond dreigt nooit echte armoede, dat ziet de lezer en Wies beseft dat misschien heel ver weg in haar achterhoofd. Ook dat is weer een mooi contrast. Het zit hem bij Monika Sauwer in de subtiele laagjes die onder het alledaagse voor onrust en spanning kunnen zorgen. Herkenbaar, in welke vorm dan ook.

Héloïse en het inwonen 1947-1952 is een geslaagde roman die een plaats verdient tussen de zogenaamde grote literatuur die zo graag allesomvattend, turbulent en indrukwekkend wil zijn. Van mij mag er een deel drie komen, er zit genoeg in het leven van Wies en Simon en kleine Celia om het te willen blijven volgen.

(Arjen van Meijgaard)

Reacties zijn gesloten.