Tien voor Bart FM Droog: Dichter, onderzoeker of beide?
1. Dag Bart, dank voor je bundel Zeewaarts! Een krachtige titel voor een bundel die al uit is voor we de haven verlaten hebben. Slechts elf gedichten. Wat is hier aan de hand?
De uitgever – Ton van ’t Hof1– wilde een boek van me uitbrengen dat in de reeks Amsterdam Renaissance Chapbooks zou passen – een boekenserie bestaande uit boeken van circa twintig pagina’s. Ook wilde hij dat Zeewaarts! enkel gedichten met een uitgesproken noordelijk karakter zou bevatten. Dat enerzijds. Anderzijds: veel bundels bevatten naar mijn smaak te veel gedichten. Een bundel wordt niet beter naar mate er meer of zeer lange gedichten in staan. Je kan beter scherp selecteren voor een optimaal, zo compact mogelijk resultaat. Dat resultaat betekent voor mij poëzie met een bonkend hart, poëzie die leeft, die iets te zeggen heeft. Zoiets.
Want uiteindelijk blijven er maar een paar gedichten over, als de decennia een oeuvre hebben uitgeslepen tot enkele diamanten. Waarom dat slijpen aan de tijd overlaten, als je het zelf ook kan doen? Natuurlijk: dat slijpen gebeurt uiteindelijk vooral door anderen – maar je kan hen veel overbodige poëzie besparen door scherp voor te selecteren.
2. Een interessante theorie. Vind je dat er te veel voor de vuist wordt weg geschreven? En kun je voorbeelden noemen van waar het wel wat minder mag?
Dat er te veel geschreven wordt wil ik niet zeggen – je kan alleen maar schriften áls er geschreven is. Maar dat er te veel gepubliceerd wordt – ja. Neem de recente bundel van Andy Fierens2, Wonderbra’s & Pepperspray (2014). Daarin staan deze prachtige regels, in het gedicht ‘haast en spoed’ (blz 61):
maar al past mijn wereld in een vingerhoed
en ben ik trager dan de rest, ik ben nog lang
niet uitgeteld, ik wil passie, ik wil lef en ik
zal blijven wroeten. Dag na dag, bij elke stap
Deze vier regels zijn zo mooi, zo treffend, zo vol zelfspot, broosheid en ook moed dat ze wat mij betreft de rest van de bundel overbodig maken. Dit verschijnsel kom ik vaker tegen: juweeltjes die verdrinken in een gedichtenbrij, en dat is jammer. Zoals bijvoorbeeld het gedicht ‘Afspraak’, van Thomas Möhlmann uit diens bundel Waar we wonen (2013). Dat begint – bijna – ijzersterk. De eerste twee regels hadden volgens mij beter weggekapt, net als regels vijf, zes , zeven, tien elf en twaalf en de hele tweede, derde en vierde pagina. Want wat dán overblijft is dit diamant:
iemand wees naar een steen en zei steen
iemand velde een boom en zei hout
iemand wees naar een vuur en zei vuur
iemand bakte een dier en zei vlees
iemand wees naar de sterren en zei
ik zal voor altijd bij je blijven.
Dit is de essentie van het gedicht – de rest is eindeloos geëmmer, bijna drie pagina’s herhaling. Dat doet het misschien leuk op het podium, maar om dat in een boek te doen, nee.
De oorzaken voor deze woordoverdaad zijn divers. In de eerste plaats heeft het met ijdelheid/trots te maken – het gros van de dichters, mezelf incluis, lijdt daar overmatig aan. Dat brengt met zich mee dat als een dichter opstaat van de w.c. hij/zij in staat is om de hele familie bijeen te roepen, onder het uitkramen van: ‘Kom toch eens kijken naar mijn o zo mooie verse drol!’
Iedereen weet dat familieleden bij uitstek a-kritisch publiek zijn – dus de familie komt blakend van trots bewonderend naar die verse drol kijken. Die familiaire aanbidding maakt die faecalie nog niet automatisch interessant voor de buitenwereld. Of zo’n uitwerpsel echt interessant is, zal uiteindelijk door de markt (lees: het publiek) bepaald worden.
Diezelfde a-kritische grondhouding doet zich voor onder ‘bevriende’ dichters. Die omwille van de vriendschap elkander veren in de reet steken en op malkanders loftrompet blazen. Maar zoiets noem ik geen echte vriendschap – echte vrienden durven elkaars werk te bekritiseren, ook publiekelijk. Want juist daarvan kunnen zowel de bekritiseerde als anderen leren. Van louter lofuitingen wordt niemand wijzer. Een van de redenen waarom we destijds met De Dichters uit Epibreren – www.epibreren.com – zo’n succes hadden was dat we ná elk optreden de show superkritisch en hard doornamen. Met als resultaat dat veel nieuwe gedichten maar één of twee keer gebracht werden, omdat ze simpelweg niet goed genoeg waren.
Je kan het natuurlijk overdrijven: een van de dichters van de mij meest aansprekende gedichten is Herluf van Merlet (pseudoniem van Herluf, baron van Lamsweerde, 1900-1965)3. Journalist, filmkenner en dichter. Was in de oorlog politiek gevangene. Hij publiceerde– uit twijfel en bescheidenheid – juist te weinig. Neem dit:
Hij voelde in de biechtstoel zich bedorven vlees
waarin de vliegen van gebiechte zonden paarden;
God sprak door zijn mond het ‘Absolvo te’;
zij vlogen weg met levens vol verspilde jaren.
(openingsregels uit het gedicht ‘De pastoor van Ars’, uit de bundel Binnen bereik (Nijgh & Van Ditmar, ‘s-Gravenhage-Rotterdam, [1965]). Onweerstaanbaar prachtig!
Anyhow, terug naar de overproductie. Een andere oorzaak, misschien wel dé grootste oorzaak, is het systeem van werkbeurzen, waarmee de Letterenfondsen in Nederland en Vlaanderen de titelproductie onverantwoord hoog houden. Het Nederlandse – aanvankelijk Fonds voor de Letteren geheten – is medio jaren zestig opgericht om de financiële positie van auteurs te verbeteren. Ergens heeft men daarna de fout gemaakt om als tegenprestatie voor de financiële ondersteuning een boek te verlangen. Op zich klinkt zo’n tegenprestatie logisch , maar dat is het niet.
Denk aan de BKR. De regeling waarbij Nederlandse beeldend kunstenaars als tegenprestatie voor financiële ondersteuning geregeld werk aan de overheid moesten leveren. Die veroorzaakte een overdaad aan veelal bloedeloze kunstwerken, waardoor de overheid tot op de dag van vandaag kampt met uitpuilende kunstopslagruimtes.
Vanwege die werkbeurzen dienen veel dichters (ik heb het hier specifiek over dichters; omdat het samenstellen van een dichtbundel toch echt een ander proces is dan het schrijven van een roman) jaarlijks of tweejaarlijks een aanvraag in, of ze nu echt iets te melden hebben of niet. En, ergerlijker nog, of ze dat geld nu echt nodig hebben of niet – de inkomensdrempel voor die werkbeurzen ligt zo hoog (op € 45.000!) dat zelfs dichters met een bovenmodaal inkomen aanspraak kunnen maken op een werkbeurs.
Dit zou dus echt anders moeten – hoe precies weet ik niet, maar om werkbeurzen uit te reiken voor bundels waar vrijwel niemand op te wachten zit en aan mensen die dat geld absoluut niét nodig hebben, is precies niét waarvoor dat Fonds ooit is opgericht: zie voor de ontstaansgeschiedenis: http://www.nederlandsepoezie.org/jl/1964/fvdl/
Op 28 juli 2015 viert het Letterenfonds zijn vijftigste verjaardag. Misschien een mooie gelegenheid voor een grondige hervorming die terug naar de oorsprong leidt: overheidsondersteuning voor auteurs die dat écht nodig hebben.
De poëzie die blijft, blijft omdat er vraag naar is. Niet omdat er een overaanbod bestaat, juist niet.
3. De vraag is dan natuurlijk wie dat gaat bepalen en voor welke nog te verschijnen bundel wel en voor welke niet een werkbeurs uitgereikt zal worden. Heb je enig idee wie dat dan zou moeten doen? Een waarom zouden dichters werkbeurzen moeten krijgen? Levert dat betere poëzie op?
Misschien moet de vraag anders geformuleerd: wat is het bestaansrecht van de Letterenfondsen in Nederland en Vlaanderen? Ze promoten de Nederlandstalige literatuur in het buitenland – lees de verkoop van vertaalde boeken in andere taalgebieden. Dat is mooi, maar… waarom zou dit een taak zijn van aparte semi-overheidsinstellingen? Je hebt al twee ministeries van Economische Zaken, die de belangen van Belgische en Nederlandse bedrijven (dus ook uitgeverijen) behartigen.
Sinds 1949, dus al zestien jaar vóór het (Nederlandse) Fonds voor de Letteren werd opgericht, bestaat de Frankfurter Buchmesse4, waar uitgevers van over de hele wereld rechten op boeken verhandelen. Dat deze beurs voor Duitsland van belang is, is evident: deze beurs trekt bezoekers van over de hele wereld, zorgt voor volle hotels en restaurants en verhoogt de zetelbezettingsgraad in Lufthansavliegtuigen. Maar waarom andere overheden dan de Duitse geld zouden moeten pompen in dit commerciële gebeuren is me een volslagen raadsel.
In Nederland en Vlaanderen reiken de Fondsen werkbeurzen uit. Soms worden die werkbeurzen gebruikt om de boekuitgave mee te financieren. Dat mag officieel niet, maar gebeurt wel. Waarmee de Fondsen dus concurrentievervalsing in de hand werken. En heel vaak worden de werkbeurzen toegekend op advies van commissies waarin mensen zitten die vriendschappelijke en/of zakelijke banden hebben met de aanvrager.
Deze gegevens en de wetenschap dat in zowel Nederland als Vlaanderen allerhande buitenfondselijke regelingen zijn voor beginnende en gevestigde ondernemers, en het gegeven dat de politiek (lees: samenleving) al zeker tien jaar van oordeel is dat kunstenaars (dus ook auteurs) als ondernemers5 gezien moeten worden, doen mij afvragen wat het bestaansrecht is van de Letterenfondsen. Het Nederlandse kost ons belastingbetalers jaarlijks ruim 10 miljoen 6 euro – waarvan een groot deel (3 miljoen) aan huisvesting (in een kolossaal gebouw, op een A-locatie aan een Amsterdamse gracht) en salarissen van Fondsmedewerkers gespendeerd wordt.
Maar soit: stel dat het alleen maar goed is dat de Fondsen bestaan. En dat men doorgaat met werkbeurzen uitkeren. Je vroeg wie dan zou moeten bepalen wie een beurs krijgt.
In 2001 stond ik voor een soortgelijke vraag. Ik stelde toen een advies op voor de gemeente Groningen over de samenstelling van de commissie die destijds moest bepalen wie de eerste stadsdichter van Groningen zou worden. Mijn advies was: benoem in die commissie mensen met passie voor poëzie, die in geen geval dichter zijn. En die in geen geval werkzaam zijn bij een uitgeverij. Dit om de kans op besmette benoemingen door dichtersvetes, vriendjespolitiek en belangenverstrengeling et cetera zo klein mogelijk te maken.
Dit advies bracht ik uit in een tijd dat ik mezelf, als een van de initiatiefnemers van het Groninger stadsdichterschap, niet verkiesbaar vond. In een later stadium, nadat de politiek zich bemoeid had het project en het dusdanig veranderd had, besloot ik, ná overleg met en met instemming van de toenmalige andere Groninger dichters, me toch kandidaat te stellen. Dat resulteerde in januari 2002 in mijn benoeming tot eerste stadsdichter van de Martinistad. Door een commissie die was samengesteld op basis van mijn advies. En tot op de dag van vandaag ben ik er trots op dat geen van die commissieleden bevriend met me was.
Dus op de vraag wie zouden moeten bepalen wie een beurs krijgt zeg ik: in principe iedereen met hart voor de literatuur, behalve auteurs, uitgeverijmensen en/of vrienden / vijanden/ kennissen / zakenrelaties van de aanvrager of diens uitgever. Wat in de praktijk zou neerkomen op leden van leesclubs, boekhandel- (die weliswaar zakelijke relaties hebben met veel uitgeverijen, maar nooit van één uitgeverij afhankelijk zijn en zich dus in deze onafhankelijk kunnen opstellen) en bibliotheekmedewerkers en/of natuurlijk ongebonden literatuurliefhebbers. Je kan je afvragen: waarom geen journalisten? Simpel: journalisten horen niet in commissies – dat beneemt ze de vrijheid om objectief over besluiten van commissies te berichten. Bovendien: heel veel journalisten zijn in dienst van grote uitgeefconcerns, die naast kranten ook literaire werken uitgeven, al dan niet door verschillende dochtermaatschappijen. Wat weer het gevaar van belangenverstrengeling met zich meebrengt.
Voor welke nog te verschijnen bundels wel en welke niet een werkbeurs uitgereikt zal worden is een veel lastiger vraag. Ik weet daarop geen antwoord, dan: misschien moeten we wel helemaal af van het systeem dat beurzen worden uitgereikt voor nog te schrijven boeken. Waarom niet veelbelovende jonge auteurs, naar aanleiding van meerdere publicaties in on- of offline tijdschriften, bescheiden stimuleringsbeurzen geven waardoor ze bijvoorbeeld een nieuwe typemachine met een ruime voorraad papier, lint en typex kunnen kopen. En auteurs die al langer bezig zijn, wier werk een zekere publiekswaardering kent maar dat niet de bestsellerstatus heeft, bescheiden beurzen geven zodat ze de telegraafverbindingen kunnen onderhouden en de dakgoot repareren.
Met nadruk zeg ik: “bescheiden beurzen”, en alleen voor auteurs met inkomens van minder dan € 10.000,-. Want elke auteur heeft zat mogelijkheden om bij te verdienen, behalve het zeldzame soort dat én incontinent én bedlegerig én reumatisch én verder noodruftig is.
Je vraag of zo’n werkbeurs betere poëzie oplevert laat zich simpel beantwoorden: nee. Mijn beste gedicht bijvoorbeeld is geschreven zonder werkbeurs en had mét een werkbeurs niet geschreven kunnen worden. Zie maar:
Benzine, benzine
Merk dagen van andere kant
slaap als mensen waken, werk
bij het woelen van volk in volle
verre wijken, uitgeweken leef ik
in mijn coole wagen zakenblauw
de hits die me raken te draaien
bij het steady cruisen door dit
bloeddronken continent
zoek ik niets, verwacht nog minder
dan een vroeg geruimd graf
honden die mijn botten knauwen
en een vrouw die niet vergeten kan.
Uit: Benzine, Passage, Groningen, 2000. Tweede druk 20137.
Dit schreef ik toen ik als barkeeper in Muziekcafé Koekkoek te Groningen werkte. Daar was ik aanvankelijk drie nachten in de week werkzaam, van 1997-2000. Met het loon dat ik er verdiende en met de inkomsten uit optredens en losse schrijfopdrachten kon ik overleven. Als ik toen een werkbeurs gehad zou hebben, had ik niet ’s nachts hoeven te werken en had ik dus nooit bovenstaande geschreven kunnen hebben. Voor de bundel kreeg ik wel – na publicatie – een aanvullend honorarium van het toenmalige Fonds voor de letteren. Dat was, als ik het me goed herinner, fl 5000,-. Omgerekend naar nu zou het circa € 2991,22 zijn8.
Dat bedrag stelde me toen in staat een nieuwe computer met internetverbinding te kopen. En van wat overbleef konden nog wat leuke dingen gedaan worden. Misschien dat we weer terug moeten naar dat oude systeem – eerst achteraf belonen, niet van te voren.
4. Juist. Maar als dichters tot het ondernemersgilde gaan behoren, is het dan niet logisch dat er vriendjespolitiek wordt bedreven? Eerder noemde je De Dichters uit Epibreren. Een ietwat luidruchtig gezelschap, dat toch nauw verbonden was aan Rottend Staal, de online poëziekrant waar jij destijds redacteur was. Wat is er eigenlijk mis met vriendjespolitiek?
Er is een verschil tussen vriendjespolitiek en vrienden die samenwerken. Vriendjespolitiek staat gelijk aan corruptie en belangenverstrengeling, betekent dus: incrowdgedoe en dat is de dood in de pot.
Samenwerking, met vrienden of niet, betekent: de krachten verenigen. Wat goed is, zolang je open durft te staan voor nieuwe invloeden, voor nieuwe mensen.
Maar goed, je vroeg naar De Dichters uit Epibreren (DuE) en de online poëziekrant Rottend Staal, waarvan ik inderdaad hoofdredacteur was. Rottend Staal begon echter niet als poëziekrant, maar als eigen beheer uitgeverijtje, een klein jaar vóór het begin van de DuE. In 1993 richtte ik Rottend Staal op, in eerste instantie om mijn eigen werk bij uit te brengen.
In maart 1994 kwamen de vijfkoppige Dichters uit Epibreren tot leven, bij een toevallige ontmoeting in Paterswolde. In november van dat jaar kregen we ons eerste grote optreden, bij het literatuurfestival Taaltheaternacht in Emmen. Dat leek ons een mooie aanleiding om een gemeenschappelijke bundel te presenteren. Omdat ik al een uitgeverijtje had, dus ISB-nummers kon aanvragen, besloten we dat boek, Vlammende verzen, bij uitgeverij Rottend Staal uit te brengen.
Kort daarop raakte ik betrokken bij een literaire actiegroep, Het Literair Product9. Misschien is actiegroep een te groot woord voor wat het in feite was: een publiciteitsstunt. Enfin, een van de anderen uit die groep was Lydia Rood. Als onnozele jonge dichter vroeg ik haar om tips hoe verder te komen in de literatuur. Haar advies was: publiceer zoveel mogelijk.
Nu ben ik groot geworden in de punk- en kraakwereld, waar het devies was: doe het zelf. Dus nam ik haar woorden ter harte en begon een tijdschrift, zodat we met alle dichters van DuE zoveel mogelijk daarin konden publiceren. Het tijdschrift heette: De Rottend Staal Nieuwsbrief. Het eerste nummer verscheen in mei 1995, en werd gepresenteerd in – wederom – Emmen, bij een DuE-optreden in Café Rue de la Gare.
In dat eerste nummer stonden naast gedichten van de Epizeeërs ook poëmen van o.a. Karel ten Haaf, H.R. Tode (uit Dordrecht) en Herman Brood – ik kende diens toenmalige uitgever en kon via hem makkelijk aan Broods poëzie komen én ik snapte al vroeg dat het gebruik van bekende mensen geen windeieren oplevert.
De Rottend Staal Nieuwsbrief, groeide in de loop der jaren in oplage van 150 tot 450 exemplaren. Aanvankelijk kwam het blad vier keer per jaar uit, later drie tot tweemaal. Het was aanvankelijk een platform van gelijkgezinde en vooral in Groningen woonachtige dichters – maar al snel verbreedde het en bevatte het blad ook werk van poëten uit Leuven, Utrecht, Amsterdam, Den Haag, Eindhoven en Newcastle, van uiteenlopende dichters als Gottfried Benn, Adriaan Bontebal, Maria van Daalen, Emily Dickinson, Serge van Duijnhoven, Piet Gerbrandy, Ruben van Gogh, Willem Groenewegen, Ingmar Heytze, Dorpsoudste de Jong, Max Niematz, Didi de Paris, Albertina Soepboer, Simon Vinkenoog, Tommy Wieringa, Menno Wigman, Arjan Witte en vele anderen10.
Tot de vaste medewerkers behoorden – naast de DuE – de te vroeg gestorven Herman van den Bold (uit Meppel, later de Wijk) en Karel ten Haaf (uit Groningen). Karel ten Haaf bracht ook een aantal bundels uit bij uitgeverij Rottend Staal. Dit bracht met zich mee dat we – DuE, Van den Bold en Ten Haaf – af en toe dichtoptredens verzorgden als ‘De Rottend Staal-dichters’.
Begin 2000 vonden Tjitse Hofman en Jan Klug, die met mij vanaf 1998 de DuE vormden, dat we als groep een site moesten hebben. Dat werd www.epibreren.com. Jan Klug bouwde de site en ik vulde deze. Na een half jaar was de site als promo-ding voor de groep min of meer af. Medio 2000 stond een nieuwe papieren uitgave van de Rottend Staal Nieuwsbrief in de planning. Ik hikte daar erg tegen aan, omdat elke nieuwe editie me circa duizend gulden kostte, qua druk- en distributiekosten. Ik bedacht toen dat ik het tijdschrift op de site komn zetten. En ik bedacht ook dat, dankzij de interneteigen dynamiek, het mogelijk moest zijn een internetpoëziedagblad te maken, waarop dagelijks het laatste nieuws uit de poëziewereld te lezen zou zijn.
Dat werd dus: Rottend Staal Online: www.epibreren.com/rs, dat als internetkrant van 2000 tot in 2006 vrijwel dagelijks van nieuw materiaal voorzien werd. Rottend Staal trok in die periode ruim 500.000 unieke bezoekers. Werd gemaakt voor een fractie van de kosten van het papieren tijdschrift. En werd in december 2004 door de webredactie van Onze Taal11 uitgeroepen tot beste site in de categorie letterkunde.
Op de Rottend Staal-afdeling van de site waren (en zijn!) naast het laatste nieuws uit 2000-2006 ook webpagina’s over bijna 200 Amerikaanse, Duitser, Engelse, Nederlandse, Spaanse, Vlaamse en Zwitserse dichters. Bestaande uit korte biografieën, contactinformatie en enkele gedichten.
In 2006 was ik, na zes jaar vrijwel dagelijks aan de site werken, behoorlijk opgebrand. Vooral door het dagelijkse nieuwsjagen – dat was, besef ik me nu, gigantisch slopend. Steeds de waan van de dag najagen, nee – dat is niet goed voor een mens. Maar ja, het is ook verslavend: ik merkte dat het aantal unieke bezoekers dagelijks toenam, zolang er dagelijks nieuws geleverd werd.
Nu ontving ik in 2004 een mail van iemand die graag als redacteur wilde meewerken aan de nieuwsvoorziening op Rottend Staal: Chrétien Breukers – die al vanaf 2002 een dichterspagina op Rottend Staal had – en met wie ik in 1998 een kleine aanvaring12 had gehad. Ik was uiterst blij met zijn aanbod, omdat ik tot die tijd vrijwel alle nieuwsberichten zelf verzorgde. Dus leerde ik Breukers de kneepjes van het internetpubliceren – iets dat wezenlijk andere vaardigheiden van een schrijver eist dan het puur op papier publiceren.
In april van datzelfde jaar blies Breukers de legendarische Windroosreeks 13 van uitgeverij Holland nieuw leven in – een reeks in 1950 door Ad den Besten begonnen. In september 2004 verschenen de eerste nieuwe Windroosdelen, bundels van Catharina Blaauwendraad, Eva Cox, Paul Janssen en Han van der Vegt. Kort daarna begon Breukers het Windroosweblog – in eerste instantie bedoeld ter promotie van de Windroosdichters en -bundels. Al spoedig ging hij ook breder en vrijwel dagelijks berichten en verdween daarmee voor mij de dagelijkse druk om over poëzie te berichten – Breukers had min of meer het stokje overgenomen. Wat me dus heel erg opluchtte.
Nu kreeg Breukers een conflict met de uitgever van Holland – in juli 2005 werd de Windroosreeks overgenomen door Henk van Zuiden. Breukers doopte het Windrooswebblog om in Contrabasweblog, met aanvankelijk het oude URL14. In augustus 2005 begonnen hij en blogger Ton van ’t Hof vervolgens www.decontrabas.com.
Spoedig daarna staakte ik de berichtgeving op Rottend Staal – in de gedachte dat de dagelijkse onafhankelijke poëzienieuwsberichtgeving in goede handen was overgegaan.
5. Je noemt Chrétien Breukers en zijn Contrabas. De man verkeert in zwaar weer of ‘zit in slechte papieren’, maar het schijnt me toe dat jij hem wilt kruisigen. Oorlogsvoering? Vanwaar?
Wacht even. Ik heb juist als antwoord op je voorgaande vraag circa twaalf jaar Rottend Staal in welgeteld 1108 woorden samengevat. Chrétien Breukers kwam daarin ter sprake, maar om de wijze waarop een kruisiging te noemen, dat snap ik niet. Verklaar je nader.
6. Laat ik het anders formuleren. Wil je hem van de Contrabastroon stoten? Niet geheel onbekend is dat je je hem nauwlettend in de gaten houdt. Wat wil je bereiken?
Breukers’ zakelijke praktijken heb ik in de laatste maanden (juni-augustus 2014) en vorig jaar (in maart-mei 2013) diepgravend onderzocht. Ik zal uitleggen waarom. Wat hij uitkraamt aan vrijblijvende meninkjes op <ahref=”http://www.decontrabas.com/”>www.decontrabas.com of elders staat daar los van is en is helemaal aan hem – we hebben goddank vrijheid van meningsuiting in dit land.
– 2011
Voor het antwoord op de waarom ik de zakelijke praktijken onderzoek-vraag moet ik teruggaan naar 2011. In dat jaar meende ik dat de tijd rijp was voor het uitvoeren van een plan waar ik al in 1999-2000 intensief mee bezig was: de Nederlandse Poëzie Encyclopedie (NPE). Vijftien jaar geleden dacht ik aan een papieren verschijningsvorm. In 2011 besefte ik dat het project veel beter op internet uitgevoerd zou kunnen worden. Ik had het erover met Chrétien Breukers – die in 2009 m’n uitgever was geworden en me vanaf januari 2011 had ingehuurd als wekelijkse columnist voor de Contrabassite.
Breukers zei dat hij het een briljant plan vond en dat hij er graag aan wilde meewerken. Maar ook vertelde hij dat het project alleen met subsidie uitgevoerd kon worden – wat klopt. En dat ik als privé-persoon geen subsidie kon aanvragen, maar dat dit via De Contrabas wel zou kunnen. Wat, naar later bleek, larie was. Maar soit. We vroegen bij het Letterenfonds een startsubsidie aan voor het uitvoeren van de eerste fase van het NPE-project, de productie van de jaarlijsten 2008-201215. We spraken af dat we zowel het werk als de inkomsten 50/50 zouden verdelen.
– 2012
Begin 2012 werd de subsidie toegekend en kon het werk worden uitgevoerd. Al heel snel bleek dat Breukers zo goed als niets uitvoerde en vrijwel geen enkele afspraak over te verrichten werkzaamheden nakwam. Waardoor het hele NPE-project – http://www.nederlandsepoezie.org/ – in gevaar werd gebracht.
Een klein maar veelzeggend voorbeeld: Breukers zou de jaarlijsten controleren op eventueel ontbrekende Contrabasbundels.
Ik had al gemerkt dat bij de Koninklijke Bibliotheek (KB), een van de hoofdbronnen voor het onderzoek naar de jaarlijkse dichtbundelproductie in Nederland en Vlaanderen, veel Contrabasbundels ontbraken. Volgens Breukers kwam dat doordat onverlaten binnen de KB zijn postzendingen zoek hadden gemaakt. In eerste instantie geloofde ik zijn uitleg. Maar toen hij me kort daarop vertelde dat hij alsnog de ontbrekende boeken naar de KB had gezonden en ik vervolgens de boeken wéér niet kon traceren – waarop hij vertelde dat ze wéér waren zoekgemaakt, of door de post, of door de KB, toén had ik in de gaten dat ik werd voorgelogen.
Intussen controleerde Breukers, de enige die wist wat allemaal bij zijn uitgeverij verschenen was, de NPE-lijsten niét op omissies. Waarmee hij niet alleen het NPE-project in gevaar bracht (we hadden subsidie gekregen voor het opstellen van betrouwbare, zo volledig mogelijke jaaroverzichten van de Nederlandstalige reguliere dichtbundelproductie), maar ook zijn eigen Contrabasdichters dupeerde. Hun bundels bleven onvermeld op de jaaroverzichten en onbekend bij de KB. Als een aantal van deze dichters, verbaasd over het ontbreken van hun werken op de lijsten, niet zelf contact met me had opgenomen, dan had ik nooit van het bestaan van die bundels geweten.
Enfin, om een lang verhaal (de lange versie staat op http://www.nederlandsepoezie.org/subsidie/2012/voorgeschiedenis_npe.pdf
) kort te maken: in juni 2012 verbrak ik de samenwerking met Breukers. Het Letterenfonds gaf me het groene licht om zonder hem door te gaan. Waarmee de kous af was, dacht ik.
– 2013
In maart 2013 werd het startproject voltooid. Dat bracht met zich mee dat ik een eindrapportage moest indienen bij het Letterenfonds. Bij het opstellen ervan kom ik een aantal onverklaarbare zaken tegen. Die hadden deels met de subsidieaanvraag en Breukers functioneren binnen de NPE te maken. Maar ook hadden ze betrekking op zijn verdere zakelijke handel en wandel.
Omdat wat ik tegenkwam nogal verontrustend was, besloot ik eerst grondig onderzoek te doen om uit te vinden wat nu precies gaande was. Uit Vlaanderen kreeg ik de tip dat een aantal Vlaamse ex-Contrabasdichters grote problemen had ondervonden met hun ex-uitgever. Dus nam ik in eerste instantie contact met hen op. En daarna met Nederlandse dichters uit het Contrabasfonds. Twintig legden verklaringen af. Ook sprak ik een vroegere ex-zakenpartner van Breukers, Jan Pollet, mede-vennoot in VOF De Contrabas van april 2010 t/m december 2010. Pollet had al in 2011 gepubliceerd over zijn ervaringen met Breukers16. Ook bestudeerde ik grondig wat Martijn Benders en Peter Janssen17 boven tafel hadden gekregen over een eerdere subsidieaanvraag van De Contrabas18. En ik had contact met vertegenwoordigers van de Vlaamse Auteursvereniging en de Vereniging van Letterkundigen – wat me leerde dat men bij die vakorganisaties al in de zomer van 2012 (en los van mij) wist van ernstige problemen rond uitgeverij De Contrabas.
Wat bleek aan de hand?
Dit: Chétien Breukers deed het tot in 2013 voorkomen alsof zijn eenmansonderneming De Contrabas een V.O.F. (vennootschap onder firma) was, dus een meermanszaak. Terwijl deze V.O.F. al in januari 2011, na het vertrek van Pollet, was uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel19. Over waarom Breukers zijn zakenrelaties vanaf 2011 tot in 2013 misleidde met het doen voorkomen alsof hij een meermanszaak leidde, kan alleen gespeculeerd worden.
Breukers / de Contrabas had vanaf 2009, dus na het vertrek van de oorspronkelijke mede-uitgever Ton van ’t Hof, geen van de twintig door mij gesproken dichters ooit inzage in de verkoopcijfers gegeven of royalty’s uitbetaald.
Breukers kwam in toenemende mate allerhande afspraken met zijn dichters niet na. Als er problemen waren hield hij zich onbereikbaar. Of hij vertelde ze dat intussen alles geregeld was, dat hij ‘nog vandaag’ contracten en/of boekbestellingen op de post zou doen – die vervolgens niet arriveerden.
En dat was misschien nog wel het meest verontrustende: hij hield de dichters stil middels intimidatie. Wie van plan was een boekje over te doen over zijn curieuze manier van handelen werd geconfronteerd met een scala aan directe of indirecte bedreigingen: aangifte wegens laster, het aanspannen van een rechtszaak wegens smaad, het vernietigen van de boekvoorraad, het schrijven van nare stukjes over iemand, et cetera.
In het interview dat je met Kees Engelhart had – https://extaze.nl/?p=4770 – wordt al iets verteld over Breukers’ streken. Helaas wordt in dat gesprek niet duidelijk wat er nu precies aan de hand was/is. Dat is heel jammer, want daardoor blijft het een beetje in het vage hangen.
Anyhow, op 2 mei 2013 werd de eindrapportage door het Fonds goedgekeurd. Kort daarop stelde ik rapporten op voor de VAV en de VVL over de uitgeefpraktijken van Breukers. Ook publiceer ik een stuk waarin uitgelegd wordt waarom Contrabasbundels die na 1 januari 2013 verschenen zijn, niet meer op de jaaroverzichten worden meegenomen20. Waarmee de kous af was, dacht ik voor de tweede maal.
– 2014
In het voorjaar treedt Breukers met stille trom af als frontman van het Utrechts Dichtersgilde (UDG) Hij was begin 2013 tot Gildemeester van die club uitgeroepen, waardoor velen hem zagen als de stadsdichter van de Domstad. Inmiddels is hij niet alleen ex-Gildemeester, maar ook ex-gildelid. Zijn collega’s hebben hem op 29 augustus wegens financiële malversaties geroyeerd als lid.
Hij had namelijk een declaratie ingediend voor drukkosten van posters en ansichten die bij de Poëzieweekactie van het UDG uitgedeeld werden. Hij declareerde € 2866,96. ’t Gekke is dat de drukker voor de drukkosten € 156696 in rekening had gebracht. Breukers had dus de drukkerijfactuur vervalst door deze met € 1300,- te verhogen. Wat niemand zou zijn opgevallen, als hij de drukker betaald zou hebben. Omdat de drukker niet betaald werd, stuurde deze een betalingsherinnering en zo kwam de fraude aan het licht.
Er werd een onderzoek opgestart, door het Utrechts Dichtersgilde, om uit te zoeken of Breukers wellicht nog meer lijken in de Gildekast had verstopt. Breukers zelf duikt onder.
In juni 2014 raak ik zijdelings betrokken bij het UDG-onderzoek. Via een andere, eveneens door Breukers gedupeerde partij, krijg ik informatie binnen over allerhande openstaande rekeningen van Breukers – bij dichters, bij drukkers, bij vormgevers, bij tal van andere bedrijven en bij instanties. Als ik die informatie dubbelcheck, onder andere bij het Utrechts Dichtersgilde, blijkt de beerput aanzienlijk groter dan zowel ik als het UDG bevroedden.
De vervalste declaratie voor de UDG-Poëzieweek 2014-actie leidt naar de UDG-Poëzieweek 2013-actie, naar dit boek: Het Utrechts Dichtersgilde gaat dwars door de stad21. Dat werd in 2013 in een oplage van 2500 gratis in Utrecht uitgedeeld, dankzij een subsidie van de gemeente Utrecht. De drukkosten bedroegen € 3409,89. Een bedrag dat Breukers inde, nadat hij een declaratie voor de drukkosten had ingeleverd.
De rekening voor die drukkosten heeft hij echter nooit betaald. Vandaar dat de drukker inmiddels beslag heeft laten leggen op de royalty’s die Breukers opbouwt bij Uitgeverij Marmer, voor Breukers lovend ontvangen prozadebuut Een zoon van Limburg.
Deze twee zaken zijn slechts het topje van de ijsberg: Breukers blijkt achtervolgd te worden door een waar leger van deurwaarders en schuldeisers. Dat verklaart – hoogstwaarschijnlijk – waarom hij aan vrijwel niemand (gemeente, Kamer van Koophandel, Belastingdienst, zakelijke relaties, dichters) heeft doorgegeven waar zijn bedrijf sinds 1 juni 2014 gevestigd is.
Intussen blijft hij doorgaan met het belazeren van dichters. In recente Contrabascontracten eist hij € 750,- als voorschot of ‘bijdrage in de kosten’. Voor dat geld zou de dichter dan 100 auteurs- of bewijsexemplaren ontvangen. Hij belooft een relatief hoge oplage (à 350 ex.), goede promotie en distributie, en dat het boek bij de bekende internetboekhandels verkrijgbaar zou zijn. Hij incasseert het geld, laat vervolgens een beperkt aantal (100 tot 125) boeken drukken/printen. Dan betaalt hij de drukker niet of slechts deels. Hij doet vrijwel niets aan promotie – en waarom zou hij ook? – het boek is immers niet leverbaar. Distributie? Zijn vorige distributeur weigert nog langer zaken met hem te doen, vanwege openstaande rekeningen. En bovendien: er valt niets te distribueren.
Dat verklaart ook waarom maar een handvol boeken van de in totaal 88 bij Buro ISBN bekende Contrabastitels in de Contrabaswebshop te traceren zijn: http://uitgeverijdecontrabas.tumblr.com/ . Maar zelfs bij dat handjevol boeken is het de vraag óf je ze geleverd krijgt, als je ze bestelt. Uit m’n onderzoek in 2013 bleek dat Breukers toen al simpelweg niet reageerde op bestellingen vanuit de boekhandel en het publiek.
De directe financiële schade is voor het merendeel van de gedupeerde dichters te overzien – maar de reputatie- en carrièreschade die Breukers door het niet nakomen van allerhande afspraken veroorzaakt, is bijzonder ernstig. Om een voorbeeld te noemen: hij paaide in 2012 de debuterende Vlaamse dichter Philip Meersman met de belofte hem een standaardcontract te geven. Met zo’n standaardcontract zou Meersman aanspraak kunnen maken op optredensbemiddeling door SSS en www.auteurslezingen.be. Ook zou dat hem in de gelegenheid stellen aanvragen voor werkbeurzen in te indienen. Breukers gaf hem echter een contract waar de honden geen brood van lusten. Dat én niet voldeed aan de minimumeisen die de literaire instanties verlangen én waar Breukers zichzelf niet aan hield. Tel uit je winst – maar niet heus.
Gezien dit alles vind ik – met vele anderen – dat het gezwendel van Breukers moet stoppen. Hij heeft de afgelopen jaren al te veel mensen, bedrijven en organisaties gedupeerd, binnen en buiten de poëziewereld. Ik hoop uit de grond van mijn hart dat hij gaat inzien dat het zo niet langer kan en dat hij professionele hulp zoekt en vindt, op zowel financieel als psychisch vlak.
Helaas wijst niets erop dat hij ook maar enige zelfreflectie heeft. Wat met zich meebrengt dat hij nog wel even door kan blijven gaan met z’n oplichterij – tot andere partijen hem een faillissement opleggen. Dat zoiets uiteindelijk gaat gebeuren is evident. Tot die tijd kan er slechts gewaarschuwd worden, opdat hij niet nog meer schade aanricht.
7. Zo, Bart wat een gedrevenheid. Wanneer dit de waarheid is, zal het niet zonder gevolgen zijn, lijkt me. Maar over gedrevenheid gesproken; je noemde De Nederlandse Poëzie Encyclopedie, leg even uit wat dat precies is.
Dit is nog maar het topje van de ijsberg is, vrees ik. En de gevolgen… denk dat die vooral heel pijnlijk zijn voor de mensen die de afgelopen jaren geweten moeten hebben van wat gaande was. En die desondanks zwegen of erger nog: Breukers op het schild tilden, omdat hij ze af en toe wat botjes toewierp.
Wat de gevolgen voor de door hem gedupeerden zijn – ik hoop dat ze er wijzer en sterker uitkomen. En dat de dichters die denken dat hun carrière door hem definitief geknakt is zich toch weten te hervinden.
Maar goed – genoeg over de ellende. De Nederlands Poëzie Encyclopedie, kortweg NPE. Een online naslagwerk over alle ‘professionele’ Nederlandstalige dichters, dichtbundels en bloemlezingen, van 1900 tot en met de toekomst. Waarin elke dichter een eigen lemma/ internetpagina heeft, met uitgebreide bio- en bibliografische informatie. En waarin interpretatie zoveel mogelijk vermeden wordt – want niets is zo tijdgebonden als interpretaties van iemands werk. Het is niet alleen een naslagwerk, maar ook een immer uitdijende bloemlezing: op den duur zal elke sinds 1900 verschenen dichtbundel een eigen lemma krijgen met daarop, als de dichters of erven willen meewerken, een door de auteur of diens erven gekozen gedicht uit het boek.
De NPE wordt op den duur dus ook een geweldig omvangrijke bloemlezing, waarbij de geselecteerde gedichten van de recentere dichters vooral door de dichters zelf gekozen zijn.
De opbouw van de NPE is heel simpel: deze bestaat enerzijds uit alfabetische lijsten van de dichtersnamen en anderzijds uit jaaroverzichten, waar de complete reguliere dichtbundel- en poëziebloemlezingenproductie per jaar te vinden is, met als bonussen de jaarlijkse dodenlijst en een overzicht van welke uitgeverijen in dat jaar poëzie uitbrachten.
Zie: www.nederlandsepoezie.org.
8. Toe maar! En vandaag (04-09-2014) een stukje in De Volkskrant door Lidy Nicolasen. Waar dat over gaat heb je hiervoor ruimschoots beschreven, maar waar gaat het nu werkelijk om? Voel je je ook niet een beetje medeplichtig? Je had toch ook Breukers even kunnen bellen en zeggen: “Luister vriend, we moeten even rond de tafel, want dit gaat niet helemaal goed”?
Het belangrijkste aan dat Volkskrantstuk is dat dit het eerste inkijkje in Breukers zwendelkeuken is en dat geschreven is door een onafhankelijk journalist, die op geen enkele manier eerder met Breukers te maken heeft gehad. Omdat een aantal gedupeerde mensen, organisaties en bedrijven haar geen openheid van zaken wilden geven kon ze maar één hard bedrag noemen, op het gebied van de verduisteringen. Sommigen denken daardoor dat het om een zaak van niets gaat, maar dat ligt echt anders.
Op de dag dat het stuk verscheen kreeg ik van dichters die ik al maanden geleden had aangeschreven opeens antwoorden op vragen over hun ervaringen met De Contrabas toegestuurd. Waardoor nog meer bewijsmateriaal boven water is gehaald en nog duidelijk wordt wat voor pathologisch leugenaar Breukers is.
Ik voel me geenszins medeplichtig aan zijn leugens. Waarom zou ik, trouwens? En Breukers bellen voor een gesprek? Hou toch op – in 2011 en 2012 heb ik al te veel tijd en geld verspild door me door hem aan zijn keukentafel in Utrecht te laten voorliegen.
Maar ik heb nu wel weer genoeg geluld over Breukers, vandaag.
9. En voor wat betreft dit interview ook wel, lijkt me. Wat zijn, naast de Nederlandse Poëzie Encyclopedie, je literaire ambities voor de komende tijd?
Ik neem aan dat er binnen vijf jaar weer genoeg gedichten zijn ontstaan die het uitbrengen van een nieuwe bundel rechtvaardigen. Maar dat beschouw ik niet als ambitie, dat is simpelweg onderdeel van het dichtersvak. Hmmm, nu ik er zo over denk, heb ik eigenlijk geen verdere ambities dan het voltooien van de Encyclopedie, dat heet: het gedeelte 1900-2020 – en dat is iets waar ik waarschijnlijk nog tot mijn dood mee bezig ben.
Mocht ik onverhoopt er toch in slagen dat gedeelte af te ronden, dan zou ik graag historisch werk uitbrengen over de acties en verliezen van de Royal Air Force in de mei- en junimaanden van 1940, wereldwijd. Van Nieuw-Zeeland tot Noorwegen, van Zuid-Afrika tot Schotland, Op dat terrein heb ik al veel onderzoek gedaan. Zie: http://www.epibreren.com/ww2/raf/ . In 2007 ben ik daarmee begonnen toen ik me afvroeg wat de RAF-verliezen waren en wat de Britse luchtmacht had uitgevoerd boven Nederland, in de meidagen van 1940. Algemeen aangenomen wordt dat de RAF toen bitter weinig had gedaan. Maar niets is minder waar: de RAF-verliezen aan vliegend personeel bij acties boven Nederland waren zeer groot, groter dan het aantal doden en gewonden dat aan Nederlandse kant bij het vliegend personeel te betreuren was.
Vroegere historici hebben namelijk één grote denkfout gemaakt: ze keken alleen naar de vliegtuigen die daadwerkelijk binnen ’s lands grenzen waren neergestort. Crashes van boven Nederland beschadigde vliegtuigen in Duitsland, België, de Noordzee of in Engeland bleven buiten beschouwing. Heel gek, want er was een wereldoorlog gaande – dus moet je ook buiten de grenzen kijken.
Neem bijvoorbeeld de bombardementen op de bruggen op het Albertkanaal, nabij Maastricht, op 12 mei 1940. Daar verloren de Britten 28 bommenwerpers en 9 jachtvliegtuigen22. Ze stegen op in Engeland, België of Frankrijk, vlogen aan over Nederland en België, draaiden soms boven Duitsland en stortten neer of maakten noodlandingen in deze vier landen. Sommigen crashten, tijdens de terugvlucht in de Noordzee. Sommige zwaargewonden werden naar Canada geëvacueerd, waar ze soms mogelijk eerst jaren later stierven. Weer anderen werden krijgsgevangen gemaakt en kwamen later in gevangenkampen in Duitsland of Polen om.
Maar goed – dat wordt een historisch, geen literair werk. Áls ik er al aan toekom.
10. Bijzondere hobby. Maar, tenslotte Bart, mogen we een voorproefje van de in de maak zijnde bundel?
Hobby? Wat is het toch dat mensen denken dat als je grondig historisch onderzoek verricht, dat je eens in een boekvorm hoopt te gieten, dat zoiets een ‘hobby’ is? Zoiets noem je geen ‘hobby’, maar ‘bezieling’. Anyhow, een gedicht dat mogelijk in de volgende bundel wordt afgedrukt. Daarvoor kies ik niet iets van mezelf, maar een door mij vertaald gedicht van de Duitse U-Boot kapitein en theoloog Martin Niemöller (1892-1984)23. Het origineel is heel bekend, maar de Nederlandse vertaling die tot dusverre circuleerde is zó correct-politiek gecorrumpeerd dat die ‘hertaling’ in feite een dolkstoot in de rug van Niemöller vormt.
Het origineel is namelijk hoogst autobiografisch. Niemöller, in de Eerste Wereldoorlog onderzeebootkapitein zag in 1933 Hitlers machtsgreep welwillend toe. Hij was toen conservatief-nationalist. Maar al snel doorzag hij de misdadige politiek van Hitler en zijn trawanten. Niemöller sprak zich daartegen uit en werd gearresteerd – nog vóór Kristallnacht24 en de daarop volgende jodenvervolging. Tot het eind van de Tweede Wereldoorlog zat Niemöller in gevangenissen en concentratiekampen. Vanwege zijn Eerste Wereldoorlogheldenstatus hebben de nazi’s het nooit aangedurfd hem te vermoorden.
In de Nederlandse hertaling25 van zijn gedicht, in 1988 gemaakt door Petra Catz, zijn de sociaal-democraten vervangen door joden en katholieken. En die verkrachte versie – verspreid door Amnesty International – doet sedertdien de ronde. Dus bij deze, de vertaling die recht doet aan de geschiedenis en aan Niemöllers leven:
(-)
Toen de nazi’s de communisten afvoerden
heb ik gezwegen
ik was immers geen communist.
Toen ze de sociaal-democraten opsloten
heb ik gezwegen
ik was immers geen sociaal-democraat.
Toen ze de vakbondsleden afvoerden
heb ik gezwegen
ik was immers geen vakbondslid.
Toen ze mij afvoerden
was er niemand meer
die protesteren kon.
Martin Niemöller
Vertaling: Bart FM Droog, 2014.
Jan Holtman in gesprek met Bart FM Droog, september 2014.
12 Rottend Staal Rottend Staal Nieuwsbrief #34.2, extra editie, 16 maart 1998. Pamflet waarin de beschuldigingen van Chrétien Breukers en Joris van Groningen aangaande de brandstichting van de caravan van het tijdschrift Schrijver & Caravan weersproken werden.
14 http://dewindroos.web-log.nl/ (anno 2014 niet meer in werking)
17 Peter Janssen, beter bekend als kunstenaar ‘Der’ Peter’ en als muzikant ‘Peter Pandemonium’.
19 Volgens een uittreksel uit het KvK Handelsregister, 18-03-2013