Wim Noordhoek over ‘Echt/onecht’

Avondlog 7-4-2015 over het nieuwe nummer van Extaze

Gepost in Home | Plaats een reactie

Nieuw nummer Extaze: ‘Echt/onecht’

E X T A Z E  B E S T E L L E N

cover Extaze nr 13 Echt/onecht

Essays
Jean-Jacques Rousseau’s verlangen naar natuurlijkheid en authenticiteit vind je terug in tal van hedendaagse levensgebieden. Net als bij Rousseau constateer je dat daar paradoxen optreden. In een gesprek met Cor Gout analyseert en ontmaskert Maarten Doorman het begrip ‘echtheid’ als dubbelzinnig, maar hij vindt ook dat een cultuurfilosoof meer moet doen dan kritiseren. Het begrip herbergt daarvoor te veel mooie idealen, die hij onderschrijft en zinvol vindt.
In Waarom schrijven wij? Echter dan echt onderscheidt Boudewijn van Houten ‘schrijven’ van ‘echt schrijven’, en echte schrijvers van zelfbenoemde schrijvers: ‘Schrijvers met een roeping, echte schrijvers, kon je vroeger op één hand tellen. Nu zijn er honderden zelfbenoemde schrijvers in ons taalgebied, toegejuicht door redactrices op alle uitgeverijen, dames die al moeite hebben een naam als Houellebecq te spellen.’
Peter de Bruijn, Fabian Stolk en Pieter Boskma herinneren zich de stormen die de publicatie van twee onbekende gedichten van Gerrit Achterberg veroorzaakten.
Waren het ‘echte Achterbergjes’ die het tijdschrift Awater had gepubliceerd?
De Bruijn en Stolk begonnen aan een onderzoek. Awater-redacteur Boskma hulde zich vooralsnog in stilzwijgen.
‘Visueel strateeg’ Huub Koch weigert de tegenstelling echt-onecht te problematiseren: ‘Het is hoe je de dingen waarneemt, hoe je ze ziet. We worden door duizenden prikkels gedwongen om de realiteit door een bepaalde bril te bekijken. Marketing heet dat. Of communicatie. De verborgen verleiders maken het moeilijk een grens te trekken tussen wat echt is en wat niet.

Korte verhalen van Lisette Erdtsieck, Hein van der Hoeven, Luuk Imhann, Christien Kok, Wim Noordhoek, Christian Oerlemans, Ellen van Pelt, Monika Sauwer en Elvira Werkman.

Gedichten van Pieter Boskma, Kees ’t Hart, Jan Holtman en Jeanet Kingma.
Beeld Anne-Mie Van Kerckhoven.

Gepost in Geen categorie | Getagged , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Rode schoentjes, door Christian Oerlemans

Dat je als oudere man gefascineerd kunt worden door een paar schoentjes. Of beter gezegd; gebiologeerd. Een soort verliefdheid, want ik bleef ermee rondlopen, met die schoentjes in mijn hoofd. Als je het opschrijft wordt de pijn al minder, zei mijn therapeut. En hoewel er in dit geval geen sprake was van pijn, integendeel, de schoentjes waren een weldaad voor het oog, schrijf ik er toch over omdat men ‘pijn’ ook in overdrachtelijke zin kan lezen. De pijn van het ouder worden bijvoorbeeld. Maar laat ik toelichten:
Het was tijdens de Rembrandt tentoonstelling in het Rijksmuseum, een drukke avond-openstelling, met bij de toegangsprijs inbegrepen een vloeibare consumptie. De helft van de bezoekers had zich gekleed voor de gelegenheid, de andere helft wellicht ook, maar dan rest de vraag ‘hoe kleed je jezelf voor een museale happening’. Hoe dan ook, in de eerste zaal werd ik meteen getroffen door de rode schoentjes. Kunstwerkjes. Glanzend felrood met zwarte accenten. Ze stonden ineens naast mij tussen de vaak lompe vormen in zwart en donkerbruin en vaalgrijs van al het overige schoeisel. Terwijl ik naar de zelfportretten van onze allergrootste kunstenaar ooit keek, werd mijn blik weggetrokken, afgeleid door zoiets banaals als schoentjes. Vrouwenschoentjes dat wel. Aan vrouwenvoetjes. Denk aan Assepoester, de prins, het muiltje, de hartstochtelijke zoektocht naar het voetje. Denk aan voeten kussen. Kortom, tijdens dit hoogstaande museumbezoek dwaalden mijn ogen voortdurend omlaag naar de vloer, op zoek naar de rode schoentjes, die dan weer van mij wegtrippelden en dan weer plotsklaps in mijn beeld verschenen. Zij werden onderdeel van mijn bezoek aan de allermooiste schilderkunst, die zich onderscheidt door dramatische effecten van de lichtval. De schoentjes lichtten voortdurend op tussen het grijs op de vloer. Ik betrapte mij erop dat mijn ogen zoekend ronddwaalden als ik de rode schoentjes kwijt dreigde te raken. Zo schuifelden wij van zaal naar zaal en trippelden de schoentjes met kleine sprongetjes door de verlichte corridor naar volgende zalen. Boven de schoentjes waren elegante benen verpakt in zeer strakke zwarte pijpen van een leerachtige broek. De fraaie kuiten stonden iets uit elkaar, boogvormig, niet wat men noemt O-benen, maar net voldoende wijkend om boeiend te zijn. Daarboven kleine ronde en zo te zien stevige billen. Zij droeg een zwart getailleerd jasje met fraaie hoekige schouders waarboven haar slanke hals een scherp gesneden hoofd toonde, met duidelijk aanwezige kin en neus. Zij droeg dit hoofd enigszins achterover, vol zelfvertrouwen, ja arrogant bijna. Zij was de vrouw die de moed had om opvallend kunstige voorwerpen aan haar voeten te dragen, bij bezoek aan de heilige Rembrandt-kunst. Eén ogenblik hadden wij oogcontact, schoot de blik uit haar kogelblauwe ogen als een laserstraal mijn kant op. We stonden dicht bij elkaar, mijn bruine toch zeker voor een man ook niet de minste schoenen, naast haar felrode muiltjes. Heel even was het of we bij elkaar hoorden. Maar toen werd zij aan haar arm getrokken door een kleine tengere man met kortgeschoren zwart haar en een grote bril met donker montuur. Hij was gekleed als jeugdig succesvol zakenman. Ik was gekleed als gepensioneerde intellectueel, zou je kunnen zeggen. Toch keek zij nog even om terwijl ik haar rode schoentjes zag verdwijnen achter een grijs schot. Leuke oudere man, dacht zij misschien. En ik dacht jeetje, ik heb haar zelfs niet gezegd hoe leuk ik haar (schoentjes) vond. Chance noemde mijn vriend Cees het vroeger. Ach ja, vroeger.

 

 

Gepost in Column Oerlemans | Getagged , , , | Plaats een reactie

Hun benne, door Christan Oerlemans

Enige tijd terug zat ik aan, aan een herendiner. (Ja ja twee keer aan, denk aan Toon Hermans). Het doel ervan – behalve eten – doet hier niet ter zake, maar voor dit stukje was het gezelschap interessant. Naast mij tafelde een ondernemer met een fabriek in zonweringen, gevestigd in de kop van Noord Holland.  Afgezien van zijn smeuïge Westfriese tongval debiteerde hij taalkundigheden die mij aan mijn oma zaliger deden denken. Mijn oma verbasterde jelui tot juilie en in het verlengde hiervan leek huilie haar logischer dan hen. De man naast mij had eveneens zijn eigen taal logica en vervoegde bijvoorbeeld het werkwoord zijn vanuit zijn eerste persoon via je benne tot hun benne. Je kenne dat wel. Hoewel zoiets in het begin even stoort, went het snel als de spreker niet alleen praat, maar ook iets te zeggen heeft.

Zoals opgemerkt was het gezelschap gemêleerd, naast jasje-dasje zat ook hemdje-truitje. Elk groepje mannen had zich een voorzitter gekozen, want er moest ook een woordje worden gesproken. En zoals groepjes mannen dit gewoonlijk doen, wijzen zij een leider aan voor het klusje waar ze zelf geen zin in hebben. In dit geval bleek het een Westfriese gepensioneerde timmerman die namens hun groep het woordje moest spreken. Zelden zo’n natuurtalent gehoord. Hij stond op en begon meteen aan zijn verhaal, wat in feite een vervolg was van zijn kleurrijke timmer-anekdotes die hij aan tafel vertelde. Het duurde even voordat het zaaltje dit door had. Toen riep iemand ‘fore’ en een ander riep ‘politesse’ en de timmerman begreep het en riep ‘hé, stilte!’. En vervolgde zijn verhaal, over de bouw, over het feit dat hij nog nooit had gespeecht, over de opvoeding van zijn zoon die ook timmerman was geworden omdat er toen nog een ambachtsschool was en over de uitstervende beroepen sinds de Mammoetwet en het geklooi met het onderwijs. Hij had op zijn manier groot gelijk. Een zaaltje met doorgewinterde  babbelaars en speechkanonnen luisterde aandachtig naar de man die nooit gespeecht had, maar wel iets te vertellen had. Over ons onderwijs. Waarin iedereen maar studeerde en niemand iets leerde. Waardoor zijn zeven kleinkinderen niet uit hun hoofd konden rekenen (de zonweringenondernemer bromde instemmend, rekenen was voor hem kennelijk belangrijker dan taal). Enfin, uiteindelijk maakte een hooggeplaatste heer die duidelijk geen problemen had gehad met de Mammoetwet, een eind aan de hagenpreek van de timmerman.

Nu even terug naar de taal. Ik weet niet of de timmerman evengoed kon lezen en schrijven als hij kon spreken. Zijn collega van tweeduizend jaar terug kon dit niet voor zover we weten en dit is jammer, want het geschreven woord is onweerlegbaar. Mensen die niet kunnen lezen of schrijven, leven in een gebabbelde wereld die zij niet kunnen checken op waarheidsgehalte. Daar wordt een mens onzeker van. (Denk aan het briefje waarover onze minister Opstelten zo ongelukkig is gestruikeld). Mijn punt moge duidelijk zijn: lezen en schrijven zijn noodzaak. En het is een ongehoorde zaak dat er in ons beschaafde landje nog anderhalf miljoen mensen in de categorie ‘laaggeletterdheid’ vallen. En zeg nou niet meteen ‘allochtonen’, want twee derde van deze half-analfabeten zijn gewone Nederlanders. Zelf heb ik een tijdje gewerkt voor de Stichting Lezen en het is schrijnend als je merkt hoe geïsoleerd, hoe angstig en gekunsteld deze mensen door het leven gaan, omdat ze zich schamen. En gek genoeg niet de durf hebben om er voor uit te komen en op les te gaan.

Wat schetst mijn verbazing als ik in de krant lees dat de hoogste politiebaas Gerard Bouwman de taaltoets wil schrappen voor politieagenten in opleiding. Ik herinner mij namelijk een stukje dat ik schreef in maart 1966, naar aanleiding van een gepubliceerd onderzoek naar Nederlandse taalkennis bij sollicitanten van de politie in Rotterdam. Van de 560 gegadigden vielen er meteen al 145 af omdat ze niet konden schrijven. De overigen moesten een simpel proefwerkje maken: de een wilde zijn pozitzie verbeteren, de ander wilde zufur worden en ga zo maar door. Een jongen met 6 jaar Marinedienst viel op met een 1 voor zijn invuloefening Nederlandse woorden, een 4 voor zijn opstel en een 3 voor taalgebruik. En wat is er de afgelopen halve eeuw veranderd? Niets. Daarom wil chef Bouwman ten einde raad de taaltoets maar schrappen. Gelukkig heeft de Tweede Kamer zijn voorstel verworpen. Maar… moet er verdorie niet eens wat aan ons taalonderwijs worden gedaan?

Soms is er een timmerman nodig om mensen aan het denken te zetten.

 

Gepost in Column Oerlemans | Getagged , | Plaats een reactie

Extaze in Sociëteit de Vereeniging, presentatie van het nieuwe nummer

ExtazeinDV13

Kaartjes bestellen: redactie@extaze.nl 

 

 

Gepost in Home | Getagged , , , , , , , , , , , , | Plaats een reactie

Recensie Extaze 12 «Wederom is ‘Extaze’ eenzaam in zijn kwaliteit.» – Ezra de Haan

Themanummer Extaze over de outsider
door Ezra de Haan (Schrijver, dichter en journalist)

Gat in de muur

Inmiddels ligt hier alweer het twaalfde nummer van Extaze op mijn bureau. Alsof het gewoon is. Maar het is bijzonder. In een tijd waarin het ene na het andere literaire tijdschrift het loodje legt, stond Extaze op, rekte zich uit en begon aan een literair avontuur dat zijn weerga niet kent.

Extaze wordt in Den Haag gemaakt maar is geen Haagse aangelegenheid. De redactie zoekt in alle provincies en zelfs in Vlaanderen naar auteurs die verwantschap vertonen. Het levert steevast een gezelschap van divers pluimage op. Zeer belangrijk voor de inhoud is Cor Gout en zijn vaste team van meedenkers dat liefst op de achtergrond blijft. Voor de vormgeving tekent Els Kort. Haar stijl oogt klassiek maar heeft altijd een twist. Beschaafd avantgardistisch is, denk ik, de beste omschrijving.

Het twaalfde nummer is een themanummer, net als het, inmiddels uitverkochte, nummer over Couperus. Deze keer buigt Extaze zich over de Outsider, kenmerkend in beeld gebracht op de cover door een schaap dat, in tegenstelling tot de meute, de fotograaf nieuwsgierig aanstaart. De anderen laten hun achterste zien.

In het voorwoord citeert Cor Gout een regel van Colin Wilson (schrijver van de roman The Outsider) en lijkt daarmee niet alleen zijn thema te beschrijven, maar ook de redactie van Extaze: ‘De man priemt in de muur en bespiedt, zelf onzichtbaar, wat zich afspeelt in de belendende kamer.’

De inhoud van dit Outsider-nummer van Extaze is van grote kwaliteit. Zo schreef Jan-Hendrik Bakker over de kluizenaar in onze samenleving. De invloed van Thoreau en Nietszche komt ter sprake maar ook van Ted Kaczynski, beter bekend als The Unabomber, Michel Houellebecq en J.D. Salinger. Marc van den Bossche begint met een citaat van Patti Smith waarin niggers zich outside of society situeren en eindigt, via de voorliefde van Marcel Proust voor fotografie, bij de foto’s van Lieven Nollet. Inderdaad, een filosofische achtbaan. Jan Wychers gaat in op het wilde talent en het leven van Gerard Fieret, de Haagse fotograaf die ongeveer vijftien jaar van zijn leven aan fotografie wijdde en er vervolgens mee stopte. Zijn werk is tot in New York te koop, bijzonder als het is door zijn ongereptheid. Een eigenzinnig schrijver als Willem Walraven mocht in dit Extaze-nummer niet ontbreken. Theo van der Wacht schreef een essay en de brieffragmenten die hij koos, zijn typisch Walraven. ‘Ik heb veel meer met boeken dan met mensen geleefd. Boeken brengen je buiten het dagelijkse straatje.’

En dan zijn er nog de verhalen en gedichten. Wim Brands, ons vaste boekenbaken op de zondag, beschrijft zijn gevoel van ‘Auf dem Holzweg sein’, een begrip dat hij dankzij een regel van Heidegger bedacht. Het is een aangenaam verhaal over de ontwikkeling van zijn zijn en denken, eindigend met een regel die de dichter in hem verraadt. ‘Het gevoel dat niemand uit de nacht kan vallen.’

Twee dichters ogen buitenlands maar komen slechts van verre. Peter WJ Brouwer, uitgegeven door de Vlaamse uitgeverij P maar wel degelijk Nederlander, kreeg ruimte voor twee gedichten. ‘Een seconde’ is mijn favoriet met sfeervolle regels als

Daar sta je, onder de maandag
eerder dan jezelf verwachtte
je fiets tegen een muur, zwart om je heen

in het huis, ijverig achter het stille raam
bespeelt je kind onder een lamp zijn gitaar>br> een lok werpt een vraag over zijn wang

om je heen toont alles opgeruimd
in de tuin verneem je niets dan
het tikken van een tak, het zuchten van een dier

Aly Frije komt uit Groningen en is al tot over de grens bekend door haar gedichten. ‘Hokkelingen’, een gedicht over eenjarige kalfjes, vond ik haar beste. Ze opent haar gedicht met

Een hoopje nattig bont leert aan het leven
te beginnen op te hoge poten
de vastberadenheid om steeds weer
struikelend op te krabbelen

En dit is maar een kleine greep uit het grote aanbod van deze Extaze. Er rest u niets anders het zelf te lezen. Ook omdat het hele tijdschrift is verlucht met werken van Jurjen de Haan, kunstenaar en levende legende. Wederom is Extaze eenzaam in zijn kwaliteit.

Recensie op Literatuurplein

 

 

Gepost in Home | Getagged , , , , , , | Plaats een reactie

Wegens overcompleet, door Mischa van den Brandhof

Te koop aangeboden

IJzeren ladekastje, tweekleurig (hemelsblauw/metallic), in prima staat, afmetingen (hxbxd) 68x28x40cm, 6 laatjes, incl. inhoud:
3 rollen bruin plakband, 9 rollen tape (3 soorten groen/2 grijs/wit/geel/bruin/zwart), anti-lektape, tweezijdig tape, zelfklevend klittenband 20x20mm, 8 rollen plakband waarvan 3 met houder (1 onbruikbaar), Tesa duurzaam tochtstrip, Powerstrips, Practic-Film, Montagetape voor spiegels extra sterk, potje vloeibare lijm, monofilament nylon, en een zilver lintje;
4 doosjes nietjes (ieder 5000 stuks), 2 nietmachines van verschillende lengte, 1 nietjesverwijderaar, 2 inktkussens, 2 maal correction tape (Styxon/Herma), 1 typemachinelintdoosje (leeg), 1 zakje Typp-Ex, 2 IBM typemachineborsteltjes, 2 flesjes correctievloeistof (Pritt/Hema), 4 oranje kokertjes met touwborstels om iets mee aan te tippen (onbekend waar het voor dient), 1 lichtbruin/oranje veiligheidsbril, giraffe briefopener (licht beschadigd), regelvergrootglas, 4 linealen, 1 driehoek, papieren centimeter van de Gamma, 1 doosje gekleurde knoppunaises, 1 doosje paperclips en ruitertjes (rood/geel/blauw), 14 ml Humbrol verf (grijs), 1 rode marker, 2 groene, 1 rose, 5 gele, en een schaar;
aangebroken pak 50 kabinetenveloppen, stapeltje par avion enveloppen, 5 luchtpostbladen met geprinte postzegel à 1 gulden, indexkaarten, 100 enveloppen 11x16cm, losse enveloppen (zeer brede variëteit van afwijkende maten), 10 visitekaartjes met envelopjes, 10 briefkaarten met postzegel à 39 cent, 1 briefkaart met postzegel à 15 cent, correspondentiekaarten, 2 grote witte enveloppen, twee blaadjes papier (1 blauw/1 groen), 5 adreswijzigingskaarten met postzegel à 39 cent, 4 rouwenveloppen, 1 beschadigde rode A4-envelop, pakketje visitekaartjesenvelopjes (H. de Vries, Hofgraveur, Venestraat, Den Haag), 1 gebloemd mini-envelopje, 2 pakjes Sellotape Selbstklebeetiketten, bevestigingsblokjes (zelfklevend en dubbelzijdig), MirrorWall kleefstrips, rechthoekige/vierkante/ cirkelvormige etiketten in de kleuren groen en wit, neon memostickers, pakje Pastels 76 Self Adhesive Decorative Labels;
stapel A4 papier (aan 1 kant bedrukt), verschillende formaten ruitjespapier (met gaatjes), kladblok, notitieblok met paarden, 15 vrijwel lege schriften, Vera de Muis postpapier, 10 memokaartjes, 3 vellen postpapier Hotel Moro Ascona Lago Maggiore, 2 kleine notitieblokjes, 200 vouwblaadjes 12x12cm, 4 beschermhoesjes;
2 perforators (1 zwart/1 beige), 25 plastic showtassen (altijd handig!), pak hersluitbare presentietasjes, doosje 100 envelopjes 10x5cm, gebruiksaanwijzing Casio fx-82SUPER/fx-250HA (exl. rekenmachine), 13 ballonnetjes in verschillende kleuren; een grote envelop met ongesorteerde collectie gestempelde postzegels (nog te weken), groot rechthoekig vergrootglas met bijpassende doos, postzegelverzamelboekje (deels gevuld), oud-Nederlands kleingeld, sigarendoosje met incourante buitenlandse munten, en een plastic reisetui met Belgisch briefgeld.
Voor de liefhebber, tegen elk aannemelijk bod!

Gepost in Columns | Getagged , | Plaats een reactie

En de mens schiep, door Christian Oerlemans

Op zondagmorgen lig ik graag in bad. Zo lang mogelijk, dus goed heet beginnen. En vooral koffie bij de hand. Het is een verrukkelijke onderdompeling in jezelf, terug in de moederschoot, ongestoord in het zijn. En bovendien een bad voor de hersens die vrijuit chaotisch aan de haal gaan met onuitvoerbare ideeën en lichtgevende gedachten. Het eureka-gevoel dus. Belangrijk is dat ik een goed boek – e-reader tegenwoordig – heb om het denken op gang te brengen. Eén zin, één opmerking van een schrijver (de mensen lezen te weinig goede boeken!) kan een verhelderende kijk geven op je eigen leven zowel als op de wereldsituatie in het algemeen. Laatst las ik zo’n opmerking van Maarten ’t Hart: je zou de mens kunnen zien als de missing link tussen een organisme met verstandskiezen en een organisme zonder. Het ging dus over die lichtgevende evolutietheorie, die ons na duizenden duistere jaren zicht heeft gegeven op het ‘waarom’, maar daar wil ik het nu even niet over hebben. Ik heb geen verstandskiezen, dus zo’n opmerking van M ’t H zet mij aan het denken. Enerzijds waarom de mens beestachtig wordt genoemd, terwijl geen enkel beest zich zo mensachtig gruwelijk gedraagt, anderzijds waarom de mens God naar zijn evenbeeld heeft geschapen. Met oorlog, dood en vernietiging tot gevolg.

In de ontwikkeling van de soort en de drang tot overleven hebben organismen zich veranderd en ‘verbeterd’ – hoewel er organismen zijn die tot volle tevredenheid al miljoenen jaren onveranderd voortleven – zodat ze harder konden lopen, beter konden zwemmen, scherper konden zien of horen, enfin ga zo maar door en dan kom je bij de mens die als enige de hersenen verder ontwikkeld heeft. Als je vooruit kunt denken, kom je ook met slechte ogen door het leven (de helft van de mensheid draagt een bril). En zonder verstandskiezen.  Anders gezegd, door de hersenen te ontwikkelen hadden we geen gevaar meer te duchten. Niet in de savanne. En ook niet in het verkeer, want auto’s rijden en parkeren straks automatisch. Het enige gevaar komt van onszelf. Want zoals dieren op elkaars eten jagen, jagen wij al sinds Abraham (Ibrahim) op elkaars gedachten. Met beeldenstormen,boekverbrandingen, mensverbrandingen, cultuurverwoestingen, uitbuiting, armoe, geestesziekte, moord en doodslag en zo meer tot gevolg. Ja volslagen gekte heeft de ontwikkeling van onze soort ons gebracht.

Mijn zoon, Delftenaar en IT-specialist zegt dat ik mij geen zorgen hoef te maken: wij zitten in een transitiefase. Binnen tientallen jaren zullen we niet alleen geen verstandskiezen meer nodig hebben, ook geen zintuigen (alleen wellicht smaakpapillen) of hersens, want dan is er een nieuw organisme ontstaan dat zichzelf op eigen kracht, zonder DNA, zonder koolstofverbindingen of orthodoxe celstructuren, zo fenomenaal ontwikkelt, zo snel en zo verbijsterend intelligent, dat het eindelijk de houvast biedt aan alle zoekenden in dit chaotisch universum. We hoeven elkaar niet meer af te maken, we hoeven niet meer gelijk te krijgen, we zijn af, we zijn gelijk. We worden geleid door hogerhand, door een universele kracht waarnaar we altijd hebben gezocht en waarin we altijd hebben willen geloven.

Een nieuwe tijd breekt aan, waarin we niets meer te vertellen hebben. We kunnen onze hersens gebruiken voor ons plezier, want er is een macht die altijd beter denkt. We kunnen ons concentreren op de kleine wereld van ons eigen leven, want de grote universele wereld wordt uitstekend gestuurd door het Hogere. Transcendente sturing leidt ons – dat lastige organisme dat geen respect had voor eigen soort en biotoop – naar het paradijs dat we bij ons ontstaan zijn verloren. Het paradijs op aarde. We hebben het (ernaar) gemaakt. Emotieloze orde, machinale regelmaat en dictatoriale rust.

En de mens schiep God.

Gepost in Column Oerlemans | Getagged , , , | Plaats een reactie

Rob Verschuren wint schrijfwedstrijd

Rob Verschuren wint de schrijfwedstrijd Zin en waanzin met
Vrolijk knallen de bomvesten.

http://www.literairwerk.nl/…/rob-verschuren-wint-de-schrijf…
In Extaze nr. 12 ‘De outsider’ is het korte verhaal Zor gepubliceerd.

Rob Verschuren heeft een publicatie in het aprilnummer van Zin gewonnen. Vrolijk knallen de bomvesten is het openingsverhaal van de bundel Zin en waanzin, waarin de zestien beste inzendingen voor de wedstrijd zijn opgenomen. Een verhaal van Gert-Jan van den Bemd, de schrijver van het korte verhaal Het project in Extaze nr. 12, is ook in de bundel opgenomen.

U kunt het boek hier bestellen. NB: met elk verkocht boek steun je Literairwerk.nl.
Extaze nr. 12 ‘De outsider’ kunt u hier bestellen (ook Extaze kan wat steun gebruiken).

Gepost in Geen categorie | Getagged , , , , , , , | Plaats een reactie

«Extaze 12: een boekwerk vol literaire delicatessen.» – André Oyen

André Oyen op Ansiel over Extaze 12, 15-2-2015

Gepost in Home | Plaats een reactie

Avondlog, Wim Noordhoek over Extaze nr. 12

Avondlog, 19-01-2015

 

Gepost in Home | Plaats een reactie

Extaze 12 ‘De outsider’

coverExtaze12.indd

Zo kruipt Theo van der Wacht in de huid van de eigenzinnige schrijver-journalist Willem Walraven sr., die voor een carrière in Nederlands Indië had gekozen, dienst nam als beroepsmilitair, maar al gauw ontdekte dat hij meer geschikt was als pennevoerder. Als een der weinige ‘Hollanders’ begreep hij de Indische ziel, uitte zich kritisch over het koloniaal bestuur en voorzag de ophanden zijnde ‘koloniale tragedie’.

In een voor hem zeldzaam prozastuk keert Wim Brands terug naar de momenten in zijn leven waarop hij zich een insider dan wel een outsider voelde. Mischa van den Brandhof schreef zowel voor de website als voor het papieren tijdschrift korte verhalen, dierbare herinneringen aan de boekhandel die haar opa oprichtte (Extaze 12) en een herinnering aan een zespotig dier:
Het geheime leven van de zeepok. Dichter Rob H. Bekker staat op de dansvloer en vraagt zich af wat ‘die anderen’ hier doen. Aan het eind van het gedicht gaat eindelijk van ze houden bekent hij:

‘Voor de wereld ben ik ongeschikt./Vergeef het de anderen/geef ze wat je over hebt.

 Wie kon in zijn tijd ‘de outsider’ beter personifiëren dan fotograaf, tekenaar en dichter Gerard Fieret (1924–2009)? Jan Wychers beschrijft in zijn essay Gerard Fieret, een ietwat wild talent de amusante en hinderlijke trekken van de mens Fieret en de zonderlinge en geniale kanten van zijn werk. ‘Hij mag dan gek zijn geweest,’ laat Wychers een kenner zeggen, ‘maar zijn werk staat.’

Marc Van den Bossche plooit zijn essay Outside of society – Over anesthetisch leren kijken rond de in Gent werkzame fotograaf Lieven Nollet, op wiens werk het begrip ‘anesthetiek’ (de thematisering van het verlies, de belemmering of onmogelijkheid van sensibiliteit) volledig van toepassing is. Nollet fotografeert geïnterneerden in een psychiatrische instelling, niet vanuit zijn standpunt als fotograaf, maar vanuit de dialoog. In het wit en vooral zwart van de foto’s geeft hij hun de identiteit terug die ze in de rechtsgang en tijdens hun opsluiting zijn kwijtgeraakt.

In zijn essay Gouddelvers van de eenzaamheid ontdoet Jan-Hendrik Bakker de kluizenaar van zijn stigma van de eenzame gek. Je kunt hen zien, schrijft Bak

ker, als excentrieke individuen die buiten het economisch systeem zoeken naar spirituele schatten. Het ‘goud’ kun je opvatten als de glans, de zingeving van het leven. Door middel van taal oefenen ze invloed op ons uit en herkennen we in hun uitingen een krachtig politiek signaal. Hun afzondering is ook een protestuiting.

In zijn betoog ‘Homo digitalis mobilis’ geeft René de Ryck redenen aan waarom groepen mensen afhaken bij de voortdurend veranderende wereld van informatie, cybernetica en technologie, en op zoek gaan naar zogenaamde coldspots. Resulteert dit ’tot hier en niet verder’ in een nieuwe klassenstrijd van ‘knows’ en ‘know nots’? Ontstaat er een wereld van insiders en outsiders?

 De korte verhalen in dit nummer zijn van: Gert-Jan van den Bemd, Mischa van den Brandhof, Wim Brands, Bram Esser, Ronnie Krepel, Theo Monkhorst, Rob Verschuren en Theo van der Wacht.

De gedichten zijn van: Rob H. Bekker, Peter WJ Brouwer, Aly Freije, Ruud Jaspers, Herman Rohaert en Tanya van der Wacht.

 Het beeldend werk is van de grand old man van de Nederlandse fotografie en beeldende kunst, Jurjen de Haan. Speciaal voor de website haalt John Sillevis, kunstenaar en ex-hoofdconservator van het Gemeentemuseum Den Haag, herinneringen op aan avonturen die zij samen beleefden in Belgrado en aan gebeurtenissen tijdens een jubileum van de kunstacademie van Arnhem.

E X T A Z E  1 2 :  T E  B E S T E L L E N  V A N A F  1 0  J A N U A R I

Wordt abonnee en ontvang het Extaze Viltjesboek

ExtazeinDV12def.indd

Presentatie Extaze nr. 12: ‘De buitenstaander’

Extaze 12, dat op 15 januari zal worden gepresenteerd in Sociëteit de Vereeniging in Den Haag, heeft als thema: ‘De outsider’ (de buitenstaander). Niet alleen in de essays, die hieronder kort worden samengevat, ook in de verhalen en gedichten wordt de outsider in verschillende gedaanten zichtbaar gemaakt.

Gepost in Geen categorie, Home | Getagged , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , | Reacties uitgeschakeld voor Extaze 12 ‘De outsider’

Extaze in Sociëteit de Vereeniging: ‘Eenmaal, andermaal…’

Presentatie Extaze 12, ‘De outsider’, 15 januari 2015
Foto’s: Eric de Vries

Gepost in Home | Plaats een reactie

Extaze-viltjesproject

Het verhaal van het Extaze-viltjesproject (slot)

In de lente van 2013 stuurde beeldend kunstenaar Diederik Gerlach de redactie van het literair tijdschrift Extaze enkele bierviltjes toe die met potlood of penseel waren bewerkt door de fotograaf, dichter en kunstschilder Gerard Fieret (1924–2009). Of wij er iets mee konden. Dat konden we.
We legden juist de laatste hand aan Extaze 7, dat begin juli 2013 uit zou komen, toen het idee bij ons opkwam om een filmpje van de viltjes te maken en die tijdens de presentatieavond van dat nummer, op 11 juli in Pulchri, te vertonen.
Zo gedacht, zo… Nee: de grijze cellen bleven werken. Niet alleen de viltjes van Fieret waren mooi, ook het concept was bijzonder: beelden op een klein, rond afgesneden vlak. Het paste goed bij het thema van de presentatieavond: de mens in de afgebakende ruimte.
Een vervolg van het verhaal drong zich aan ons op: we vroegen ‘Extaze-kunstenaars’ of zij voor die film twee of drie blanco viltjes wilden bewerken. De kunstenaars reageerden enthousiast. Werken op een ongebruikelijk formaat en op een ‘lastige’ ondergrond bleek een uitdaging voor hen te zijn. De resultaten waren er ook naar. De frisheid van de ronde kunstwerkjes straalde er ook op film vanaf. Els Kort monteerde hem en Robert Kroos componeerde er muziek bij.
Nog steeds waren de ideeën niet op. We wisten: Extaze heeft abonnees nodig en een wervingsactie voor abonnees zou kunnen helpen. Hoe potentiële abonnees te verlokken? Met een viltjesboek? Ja, natuurlijk! En zo kwamen de viltjes via Els’ computer op papier terecht, met een korte inleiding van Cor Gout en met informatie over de kunstenaars.
Het verhaal is nog niet uit, maar nadert zijn ontknoping. Toen we de viltjes uitspreidden op Els’ lange tafel zagen we dat de combinatie van stijlen en technieken een meerwaarde opleverde ten opzichte van de afzonderlijke bijdragen, hoe fraai en vernuftig die ook waren. De uiteenlopende mogelijkheden die het formaat en het materiaal hadden geboden, werden in één oogopslag duidelijk. In de nevenschikking van de afbeeldingen herkende je patrijspoorten die alle op een andere wereld uitkeken: die van de kunstenaar. Als we deze ‘patrijspoorten’ nu eens aanbrachten op een paneel? En als we dat kunstobject nu eens gingen veilen en de opbrengst zouden gebruiken om ons bestaan als tijdschrift in moeilijke tijden te rekken?
We vroegen Extaze-kunstenaars van na juli 2013 of zij de serie wilden aanvullen, en aan alle kunstenaars ze hun viltjes voor de veiling, en dus eigenlijk voor Extaze, wilden afstaan. Niemand weigerde.
Rond de Kerst van 2014 maakte Jan Hoogervorst een opzet voor twee vouwbladen, die naast elkaar opgesteld konden worden en in een stevige houten cassette konden worden bewaard. De bladen van berkenmultiplex zouden met linnen aan elkaar worden verbonden, waardoor ze zouden scharnieren en opvouwbaar werden als een boek. Jan ging aan het werk. Aan weerszijden van iedere plaat freesde hij ronde uitsparingen voor de viltjes, waardoor de kunst aan weerszijden kon worden getoond.
Jan’s werkstuk evenaarde de kwaliteit van het werk van de Extaze-kunstenaars. Het zal de redactie moeite kosten afstand te doen van dit laatste hoofdstuk van het boek ‘viltjesproject’, dat uiteindelijk ook een (houten) boek is geworden. De laatste bieder op de veiling tijdens ‘Extaze in Sociëteit de Vereeniging’ 12 (Kazernestraat 38b, 15/01/2015, vanaf 20.15 uur) zal een gelukkige koper zijn.
Kaartjes bestellen: redactie@extaze.nl

Onze dank gaat uit naar alle kunstenaars die vol enthousiasme aan het project hebben meegewerkt en de viltjes hebben gedoneerd aan Extaze. En speciaal Diederik Gerlach voor zijn donatie van het ‘Fieret-viltje’ (het hele project is immers begonnen met de ‘Fieret-viltjes’).

De meewerkende kunstenaars:
Philip Akkerman, Florette Dijkstra, Marcel van Eeden, Lucas van Eeden, Gerard Fieret, Harrie Geelen, Diederik Gerlach, Jurjen de Haan, Harry Haarsma, Natasja van Kampen, Ronnie Krepel, Rens Krikhaar, Bob Lens, Euf Lindeboom, Yolande Nusselder, Olphaert den Otter, Hélène Penninga, Nina Roos, Stefan Serneels, Tanja Smit, Paul Steenhauer, Babette Wagenvoort, Zeloot (Eline van Dam).

Foto’s: Eric de Vries, cassette: Jan Hoogervorst

Gepost in Columns | Getagged , , , , , , | Plaats een reactie

Schrijven, door Christian Oerlemans

Al die handelingen die je verricht voordat je eindelijk eens een keer gaat schrijven.
Ik bedoel; je bent van plan te gaan schrijven als je opstaat, maar er komt iets tussen.
Eerst koffie, uiteraard. Dan ligt daar de krant, ja die moet je even inkijken. Stel je hebt een huisdier, dan moet die ook aandacht hebben natuurlijk.  Bovendien begint je vrouw een gesprek over een lekkende dakgoot of ander huiselijk ongemak, net op het moment dat je op weg bent naar je schrijfkamer. Stel dat je een vrouw hebt. Of een schrijfkamer.
’s Nachts in bed, als je toevallig midden in de nacht wakker wordt, concipieer je een prachtig verhaal in je hoofd. Je zou eigenlijk moeten opstaan en meteen aan de computer. Schrijven. Nu het nog vers is. In het beste geval krabbel je een paar onleesbare notities op de bloknoot die je als schrijver altijd naast je bed hebt. Vanwege de invallen. Die de volgende ochtend onbruikbaar blijken. Hoe dan ook, in het beste geval lukt het je in de loop van de ochtend je computer te bereiken en de map ‘schrijven’ te openen. Dit is gevaarlijk, want voor je het weet zit je verdiept in oude verhalen die je al hebt geschreven. En als je niet oppast ga je die zitten verbeteren en dat moet je gewoon niet doen, want je vond het al goed toen het na veel gezwoeg en verbeter en geschrap en geschaaf eindelijk af was. Afblijven dus. Gelukkig hebben we e-mail, dus daar kun je even afleiding zoeken.
Al gauw zit je via Google ergens op het internet om – zoals je jezelf verklaart – materiaal te vinden voor je verhaal, voor het boek dat ook nog geschreven moet worden. Dan is er nog Facebook en LinkedIn. Niet doen. Allemaal onzin voor mensen die niks anders te doen hebben. Jij hebt het te druk, je moet schrijven. Dus terug naar het nieuwe word-document. Natuurlijk doe je dat, ja zeg je laat een daar een beetje afleiden. Schrijven is focussen. Goed, je weet waar het verhaal over gaat want het zeurt al dagen, soms zelfs weken door je kop. Maar de éérste zin, daar gaat het om, die eerste zin is beslissend. De titel kun je later nog wel eens bedenken, maar die eerste zin heb je nodig om meteen zelf in het verhaal te glijden als ’t ware. Na een goeie eerste zin schrijft het verhaal zich vanzelf. Zo’n zin komt natuurlijk niet meteen. Het is handig om alvast maar een kopregel te tikken, maakt niet uit, kun je later nog veranderen. Gewoon spontaan een kopregel schrijven, dat helpt vaak. Maar het probleem is dat de maag nu knort en ineens heb je een onvoorstelbare trek in koffie. Er moet dus koffie worden gemaakt anders kun je niet verder. En dan meteen maar iets erbij eten. Boterhammetje maken en de kasten doorzoeken naar zoete koek, hoewel je nog lang niet toe bent aan een beloning. Terug achter je computer schrik je toch wel een beetje dat de tijd zo snel vervliegt. Het is al weer dik in de middag en nog geen letter op papier –  bij wijze van spreken. Buiten waait het. Als er maar niks omwaait. Misschien moet je even een rondje om het huis maken om te zien of alles oké is buiten. Ja alles is oké. Een waterig zonnetje breekt door. Nu moet er toch echt geschreven worden anders is het voor je het weet weer etenstijd en als het televisiejournaal eenmaal begint dan komt er van schrijven niet veel meer. Want wie weet is er wel een goeie film of een boeiend programma op de VPRO. Zoals andere tijden.

Andere tijden… toen schrijven nog makkelijk was.

 

 

 

Gepost in Columns | Getagged , , | Plaats een reactie

De korenaar, door Heleen Rippen

korenaar

 

 

 

 

‘s Ochtends lees ik een essay van de dichteres Esther Jansma met de slotzin:
‘De werkelijkheid is een bomvolle ruif’. Dat blijkt ook die dag weer heel erg waar.
‘s Avonds stuit ik op dit gedicht van Anneke Brassinga:

Liefdeslied

Als hij lacht, dwarrelt het rozen,
zijn wenkbrauw is een dennenbos
of brandnetels, wuivend in de wind.
Als hij lacht, dwerelt het rozen,
ik heb hem lief, ik ben zijn kind.

Zijn oor een vat van fluistering,
het fluistert er vol lover
en honinggeur hangt in zijn haar,
ik aai zijn korenaar.
De wereld, als hij lacht, vol rozen.

Een paar avonden later laat ik het gedicht lezen aan vriendin M. ‘Ja’ zegt ze, ‘Je ruikt hem als het ware … dat oor met smeer enzo. En aan het einde zie je de kleur goud opdoemen’.
Vriend H. zegt een beetje te schrikken van die korenaar en voegt eraan toe ‘Maar dan weet je meteen dat het goede poëzie is’.
Mijn zus kijkt weer anders en vraagt ‘Is het nou de vader of de geliefde waar het over gaat? In de eerste strofe tuin je er gelijk al in als dat kind het heeft over die wenkbrauw als dennenbos’.
Ik had geen moment gedacht aan een mogelijk incestueuze versie. Mijn zus denkt nu inmiddels dat de korenaar een bakkebaard of een sikje van de vader zou kunnen zijn. Ik houd het erop dat het haar geliefde is en de korenaar is de kapstok van heel het gedicht. De korenaar is natuurlijk ook nog de bijbelse metafoor van de wederopstanding.
Ik mag graag de observaties en interpretaties van anderen horen om die vervolgens een tijdje te laten sudderen. Vaak geldt bij gedichten: It’s all in the eye of the beholder.
Vanaf het eerste moment van kennismaking tot nu, zes dagen later, moet ik inwendig lachen als ik aan de korenaar denk. Wat een geweldige vondst en wat een wonder van een gedicht. Dit gaat over de toverkracht van erotiek.

Al eerder schreef Anneke Brassinga over lichamelijkheid en de natuur. Het boek Hartsvanger bevat een hoofdstukje met de titel De man als landschap. Dat begint zo: Wat heeft biologie met biologeren te maken? Daarna volgt een wild en associatief essay over huid, zintuigen en herinnering. Op de achterkant van Hartsvanger staat een foto van de dichteres. Ze zit met een bloot bovenlijf, opgetrokken knieën en een verbaasd gezicht in een grote biezen mand die gevuld is met hooi. Of zijn het korenaren?

Hartsvangerzeer verspreide geschriften, verscheen in 1993 bij de Bezige Bij in Amsterdam. Bovenstaande versie van Liefdeslied verscheen in Wachtwoorden in 2005 bij dezelfde uitgeverij. Een vroegere versie van dit gedicht is opgenomen in de dichtbundel Aurora uit 1987.

 

Gepost in Columns | Getagged , , , , | Plaats een reactie

Het was drie voor twaalf, door Hanneke Koppers

Jaren had ik mijzelf in slaap weten te sussen. Ondanks New York. Madrid. Londen. Parijs. Vooruit, ik meed al jaren de metro. Kwam nooit meer op enig station van enige omvang. Bezocht geen stadions, deed niet mee aan samenscholingen op nationale feestdagen. Bij elke aanslag stak ik een sigaret per dag meer op. Om mezelf te kalmeren.
Parijs schokte me. Vanwege de onbeduidendheid van de supermarché die onder vuur kwam. Ik realiseerde me dat de Aldi aan de Kostverlorenkade potentieel ook niet veilig meer was. Ik zag de krantenkop al voor me: Kostbare levens verloren aan de kade. En maande mijzelf tot rust.

Tot vandaag. Bij het lezen van het bericht dat de Doomsday clock niet langer op vijf, maar op drie voor twaalf staat, heb ik een sigaret opgestoken en ben in mijn auto gestapt. Ik heb de mij zo geliefde stad verlaten. Amsterdam is het volgende doelwit. Ik voel het. Mijn moeder zei altijd dat wanneer het je tijd is, het je tijd is. Dat vluchten geen zin heeft. Haar tijd kwam, geen verrassing, op de dag dat ze overleed. Vredig in haar bed, achtentachtig jaar oud. Ik vlucht niet, maar wacht de dood ook niet op.

Dus nu ben ik hier. Ik kijk naar buiten en zie niets. Het is hier ondragelijk kaal. Geen elektriciteitspaal, geen Eneco windmolen. Geen huis. Geen mens. Ik heb mijn onderkomen gehuurd van een gezin dat de wintermaanden in Spanje verblijft. Non smoking stond er in de voorwaarden. Het bevindt zich aan een lange smalle weg. Een weg waar fietsers met gebolde ruggen altijd tegen de wind in beuken. De Markeloseweg. Zoals er ook een Zutphense- en een Deventerseweg is. Alle leiden ze naar veilige havens. Toch voelt mijn kade verloren.

Al na drie dagen verlies ik grip op de werkelijkheid. Zo moet dementie voelen. Weten dat je het aflegt tegen de vergetelheid, maar onmachtig zijn om het proces te keren. Met open ogen neem ik waar wat er niet is. In de donkere nacht denk ik teruggekeerde Syriëgangers door de straten te horen joelen. Bij daglicht constateer ik dat het twee gekooide zwijntjes zijn die met mijn geest hebben gespeeld. In mijn dromen krijg ik bezoek. Van zwarte vrouwen die mij onder hun nikabs laten kruipen. Met mijn ogen op zwart tasten mijn handen rond. Hun voluptueuze borsten. Hun anacondakonten. Ik hap naar adem en word badend in het zweet wakker.

De eenzaamheid van de straat grijpt me naar de keel. In de supermarkt in Lochem kijkt men mij bevreemd aan. Wat doet deze man met zijn rare accent in ons dorp? Ik voel dat de uitleg ‘ik ben mijn stad ontvlucht uit angst voor een aanslag’ op weinig begrip kan rekenen. Deze mensen gruwelen überhaupt van het stadse leven. De Charlie Hebdo is in de lokale kiosk niet verkrijgbaar. Bij mijn vertrek uit Amsterdam voelde het zo logisch. Nu, vier weken later, ontbreekt elke vanzelfsprekendheid in mijn handelen. Ik weet niet meer wat erger is. Slachtoffer zijn van een aanslag in de stad of van de gekte in een gehucht.

Overdag spreek ik mijzelf toe. Dat het goed is dat ik gegaan ben. Ik ben nu sigarettenvrij. Cold turkey afgekickt. Zweten deed ik ’s nachts toch al. Tweemaal daags verzorg ik de hangbuikzwijntjes op het aanpalende erf om gevoel van regelmaat te houden. Zonder baan voel ik mij zonder bestaan. Toch durf ik niet terug. In het Parool dat met mij meeverhuisde, lees ik de koppen. ‘Hoe Achraf uit Nieuw West Jihad strijder werd’. Ik voel het. De dag dat Achraf toeslaat, nadert. Tussen waken en slapen bevind ik me in het paradijs te midden van jihadisten met hun zevenentwintig maagden. De zelfmoordvesten nog rond hun lendenen.

Ik merk dat de lokale krantenjongen bij de tijd is. Elke ochtend omcirkelt hij ongevraagd met potlood wat in zijn optiek het meest relevante nieuws is voordat hij de krant bij mij in de brievenbus doet. Zijn keuze varieert van ‘Waar blijft het anti-pestbeleid dat wel werkt?’ tot ‘4,2 miljoen voor exploderende katjes’. Ik lees zijn artikelen met plezier. Hij heeft zijn leven in Lochem nog voor zich. Geen reden tot angst.

Ik zit hier nu meer dan twee maanden. Leef het ritme van de verlichtingstimers in het huis. Voor een stadsmens is deze stilte stresserend, maar ik ervaar geen keuze.

Na weer een rusteloze nacht kruip ik mijn bed uit. Op zoek naar de cirkel op de krant. ‘Bomaanslag verijdeld in Amsterdam’. Mijn hart veert op. Ik had gelijk! Amsterdam was het volgende doelwit. Mijn ogen vliegen over de zinnen. Medewerkers vonden aan elkaar gebonden flessen met een ontstekingsmechanisme. ‘Deze oplettendheid heeft honderden levens gespaard’. De rest van de krant laat ik voor wat hij is. Ik kan weer terug naar huis. Ik mail Het Parool. Morgen mogen ze weer bezorgen aan de Kostverlorenkade.

Nadat ik mijn spullen heb gepakt en het huis quasi schoon is, constateer ik dat God in één klap het licht heeft uitgedaan. De avond is gevallen. Toch stap ik in de auto. Niets kan mij langer hier houden dan noodzakelijk, zelfs God niet. Om drie voor twaalf rijd ik mijn eigen stadse straat weer in. Gelukzalig doe ik de deur van het slot en stap naar binnen. Het ruikt er anders dan anders. Waarschijnlijk verdraagt de stad de geur van het platteland niet. Om mijn thuiskomst te vieren steek ik een laatste sigaret op. Om de angst voorgoed af te sluiten. Ik hoef mijzelf niet meer te kalmeren, ik heb mijn leven nog voor me. Met het aansteken van de lucifer gaat het licht uit.

Het Parool ligt verloren voor de deur. ‘Gasexplosie verwoest huis aan Kostverlorenkade. Er zijn geen slachtoffers, eigenaar was stad ontvlucht uit angst voor aanslag.’

Gepost in Columns | Getagged , | Plaats een reactie

Consument in Portugal, door Christian Oerlemans

Na vijfentwintig jaar consumeren in Portugal, blijf ik mij nog steeds verbazen.  De verschillen tussen groot en klein, modern en antiek, rijk en arm blijven verbazingwekkend. Toen ik hier kwam werd het meeste vervoer  gedaan met de muilezelkar en de rokende driewieler, een vrachtkistje op een tweetakt motorvehikel. Luxe auto’s waren vooral klein. En vrijwel iedereen was personeel of boer. Toen kwam de mobiele telefoon en de sprong vooruit. Ineens hadden tuinman, timmerman en bouwvakker een mobiele telefoon, formaat baksteen, die ze als een wapen met de antenne omhoog aan de riem droegen.  En tegelijkertijd verschenen er werkjeeps, Nissan en Mitsubishi met een bakkie waarin de betonmolen kon staan. De rijken kwamen en lieten paleisachtige huizen bouwen bij de golfbanen, geld stroomde binnen, Mercedessen op de slechte wegen alsmede nu ook luxe jeeps zonder bakkie. Personeel en boer werden zelfstandig, landjes en vervallen boerderijtjes (quinta’s) gingen in de verkoop, cafeetjes en pastelaria’s ontsprongen als onkruid na een regenbui. Maar ondertussen werkte de vaste telefoonlijn niet en kon je nog nergens een behoorlijk donzen dekbed kopen. De nachten zijn hier ’s winters koud. Maar in die schattige boerderijen en uit de grond gestampte toeristenverblijven ontbrak (en ontbreekt) de verwarming. De zon schijnt immers overdag, bijna altijd.

Inmiddels zijn de nationale wegen nog steeds slecht, opgelapt en ingezakt en deels gerepareerd na aanleg van de riolering en de waterleiding. Daarnaast zijn er prachtige tolwegen aangelegd met Europees geld, waarop je zelden verkeer ziet. De Portugees verdomt het om te betalen voor een weg die gratis en voor niks cadeau gekregen is van belastingbetalers uit Noordelijke landen. In de drukte van bouw en ontwikkeling verslonsden de boomgaarden met amandel, vijg, olijf en johannesbroodboom. Als je voor vijf euro per uur in de bouw kan werken, ga je geen olijven of amandelen plukken. Dit werd (en wordt) overgelaten aan de rondtrekkende zigeuners die met hun paarden en karren langs de slecht onderhouden wegen trekken en in verlaten veldjes hun kampementen ad random opslaan. (‘Hekken, poorten, deuren op slot!’ – waarschuwt Liberta, mijn hulp. ‘Het zijn ladrões!’).

Na de crisis worden nu  ineens weer enorme plastic kassen gebouwd, voor frambozen en aardbeien, luxe fruit dus, en uitgestrekte sinaasappelplantages worden opnieuw aangelegd, niet voor de sinaasappels, want die leveren niks op (10 kilo voor 2 euro in een stalletje langs de weg), maar voor de subsidie. De boeren zijn terug, niet om te boeren, maar om te oogsten uit de Europese boomgaard waar het geld aan de bomen groeit, voor zover je een drukpers als boom wilt zien.

Genoeg hierover. Vandaag moet ik naar het postkantoor en dat gaat wel even duren. De elektricien zou ook komen, om negen uur, maar is niet geweest. Wordt wellicht vanavond of morgen misschien. Ik had elektriciteitsproblemen en dus klagen bij de elektriciteitsmaatschappij (EDP). Heel modern, via de website en ‘Mijn EDP’, prachtig.  Je wordt teruggebeld door beleefde jongens en meisjes die goed Engels spreken, en bloemrijke verontschuldigingen uit het hoofd hebben geleerd. We gaan het in orde maken. Een week later staan dan onverwachts een paar monteurs in de buurt van je huis. Ze bellen mobiel, uiteraard. En vragen de weg. Rap Portugees dat je niet kunt volgen. Meneer, kunt u het in het Engels zeggen? Nee, dat kunnen zij niet. Uiteindelijk zijn ze dan bij jouw meterkast (elk stopcontact een eigen schakelaar, zo modern zie je het zelden) en meten wat hier en daar en concluderen: in orde. Ja maar…  die storing? Sja, weten zij ook niet. De kabels in deze regio… oude kabels meneer. Ik begrijp het, dus vergelijkbaar met mijn ADSL verbinding die regelmatig uitvalt. Oude kabels.

O ja, naar het postkantoor voor postzegels. We hebben hier nog echte postkantoortjes, waarin één postbeambte resideert. Hij kent iedereen en heeft alle tijd. Zoals iedereen hier. Je kunt er als Hollander in het begin knap nerveus van worden, maar het went. Het tempo wordt hier bepaald door de persoon achter de balie of de toonbank. Voert deze toevallig een privé telefoongesprek, dan heeft dit voorrang. Evenals de uitwisseling van huwelijks- en andere avonturen tussen winkeljuffrouwen en ander bedienend personeel. Alleen in restaurant en pastelaria is de klant koning. Vandaar dat heel veel Portugezen ’s middags lunchen (Papa’s restaurant, tussen de middag altijd vol, dagmenu 6 euro) of een espressootje nemen bij de bakker of op het terrasje van de supermarkt. Om op het postkantoor terug te komen, ga er niet heen vlak voor Kerstmis, want dan laten de dorpelingen hun kerstzendingen speciaal inpakken in hiervoor aanwezig kerstpapier. De beambte pakt in en wil ondertussen weten voor wie het bestemd is en hoe het gaat met die persoon in kwestie, nu deze niet in ons dorp woont. Dat kan wel eens een gesprek worden waarbij het inpakken stagneert. Maar niemand vindt dit erg. In Portugal wacht je altijd geduldig totdat je aan de beurt bent.

Ojee daar gaat mijn mobiele telefoon. In het postkantoor. Het is MEO, de telenetprovider en een beleefd meisje offreert mij supersnel internet. Ik leg uit dat ik in mijn regio oude kabels heb. Dit spijt haar enorm. Niemand stoort zich aan mijn telefoongesprek, want men heeft het druk met de eigen conversaties over wel en wee in ons dorp. Veel wee, sinds de crisis. De loketbeambte grijnst even naar mij terwijl de oude vrouw haar portemonnee met muntjes voor hem leegt op de balie.

Dit is een chaotisch stukje geworden, merk ik, maar zo is het leven hier nu eenmaal.

Wordt vervolgd.

Christian

Christian Oerlemans (Kortenhoef, woonachtig in Moncarapacho, Portugal) is schrijver.
Hij was reclamemaker (zijn bekendste tekst: ‘Even Apeldoorn bellen’). Hij publiceerde boeken over de reclamewereld, thrillers, een kijk/leesboek over kunstenares Will Kellermann, een biografie van een kunstenaarsmodel, twee romans, een reisverhaal en een dichtbundel, een licht erotisch boekje (Vrouwen zijn om op te vreten) en in 2013 een boekje over prostaatkanker (Mannen, je sluipmoordenaar heet testosteron). In Extaze nr. 13, verschijningsdatum april 2015, wordt zijn verhaal De medicijnman van Ceuta gepubliceerd.

 

 

Gepost in Column Oerlemans | Plaats een reactie

Canto Ostinato, Roel Weerheijm

1

je dove helpers roeiden jou

de blinde dichter schreef jou

van alles wat hij je niet liet zeggen
onthield ik alleen het volgende:

                laat me

laat mijn luisteren mijn verplaatsing zijn als iedereen
stil op dezelfde plank met was in zijn oren roeit

laat mijn straf van de reisroes getemd zijn
door morbide tentakels van geluid

laat mijn gevangenschap in touwen aan de scheepsmast snijden
het bloed uit de striemen is nectar voor de Sirenen

laat mijn illusie een astronaut te zijn
tijdens slagen van peddels in water

laat mijn suggestie van luchtledigheid
van roeien tot we buiten adem
buiten de atmosfeer zijn

daar is het stil
en hoor ik het zingen luider
voel ik de repetitie van onregelmatige hartslagen
en van regelmatige peddelslagen
die ons naar het midden van de aarde willen trekken

het lied volhardt koppig
maar we blijven zweven

roei door soldaten
en laat me

 

2

het is nacht en je opent je ogen
je ziet zelfs geen maan maar
je zintuigen weten je warme bloed
de muziek van je organen
de touwen om de armen van Telemachos
om het vlees van je nageslacht

als de nacht zingt
en je opent je mond rollen er
kiezels van je tong lijmen klanken je
oogleden aan elkaar

                                      een schilderij


van leegte met de contouren van

een luisterend lichaam

het lied volhardt koppig
zang is een Odyssee die je alleen begrijpt
als je de riemen loslaat de was
uit je oren haalt je plank verlaat
om naar boven te staren

                                            sterren twinkelen


op de onregelmatige hartslag van

Sirenenzang

het lied volhardt koppig
je traant je blind en bent je touwen
en soldaten
het gevoel in je spieren
en de kiezels aan je voeten al vergeten

de nacht zingt bloed
de nacht zingt hades
de nacht is een zangeres
met weerhaken in haar stem

 

3

maar we blijven zweven
boven de repetitie van regelmatige peddelslagen
boven de zang die ons in cirkels
naar het midden van de aarde wil trekken
het lied volhardt koppig
en iedereen roeit door met was in zijn oren

nee deze reis is anders
het lied volhardt koppig
maar het lied verzamelt kadavers
aan haar voeten

ik luister naar Sirenen
naar muziek die uit is op de dood van zijn publiek
het lied volhardt koppig
en we roeien in sloepen op het ritme van het bloed

we zijn allemaal astronauten
in de stilte van een draaikolk
het lied volhardt koppig
op de plek van de aarde trekt een prachtig zwart gat maar
kijken is verboden

roei door soldaten
dan vallen we niet

 

4

het lied volhardt koppig
in uitgestelde verleiding
morgen houd ik van je Telemachos Penelope
het lied volhardt koppig
je bent maar een dag weg

het lied tergt aanlokkelijk met druiventrossen
ontneemt je de adem met rode wijn
verblindt je tijdens een sterrennacht
het lied volhardt koppig
jaagt bloed langs verse striemen op je armen
alsof je enige zoon aan deze scheepsmast
en jij in de kaken van Poseidon

jij Odysseus
bent pas thuis zonder soldaten
en je ademt pas lucht
als het koppig volhardende lied
zwijgt

Gepost in Poëzie | Getagged , , , | Plaats een reactie

Schedelberg bier, door John Toxopeus

John Toxopeus (Utrecht, 1946) is gepensioneerd en was daarvoor
vakbondsbestuurder. Hij studeerde psychologie. Hij publiceerde in
Nederlandse en Vlaamse literaire tijdschriften. In 2013 debuteerde hij met
zijn verhalenbundel ‘Desnoods met harde hand’. Juni 2014 verscheen zijn
roman ‘We doen of er niets aan de hand is’.
‘Schedelberg bier’ maakt deel uit van een nieuwe bundel met verhalen waarin
bekende Nederlanders een belangrijke rol spelen (fictie/satire).
www.johntoxopeus.nl

 

Schedelberg bier

Tijdens een studieweek van het International Association of Applied Psychology in San Francisco, zag ik hem staan. Ik kwam met mijn collega’s uit het magazijn waar we de schedels van slachtoffers van aardbevingen in dat gebied op hun bruikbaarheid hadden bekeken. Hij stond bij de deur en praatte met een laboratoriummedewerker die hij een kartonnen doos voorhield.
‘Johan Derksen,’ riep ik.
Het kon eigenlijk niet missen. Het lange, sluike haar tot ver over zijn schouders, de door het vele roken verkleurde snor, de ietwat kromme houding.
‘Johan Derksen, toch?’
Hij riep: ‘This is fantastic,’ en gaf de laborant een klap op zijn schouder. Hij draaide zich langzaam naar me toe en toen ik die mistroostige oogopslag zag, wist ik het zeker.
‘Ha, een landgenoot,’ zei hij, ‘dat vind ik leuk. Wie verschaft mij de eer.’
Ik stelde mij voor en vertelde kort over onze excursie en het congres over de invloed van schedels op mensen met een chronische stressstoornis. ‘De dood heeft een kalmerende werking,’ zei ik en wees op zijn doos met drie bruine, half vergane doodshoofden. ‘Doe jij iets met archeologie?’
‘Nee,’ zei hij, ‘ik gebruik dit voor mijn experimenten. Ik kom hier een paar keer per jaar en mag meenemen wat ik wil.’ Hij knikte naar de man in de witte jas die inmiddels was doorgelopen. ‘Het personeel nodig ik uit voor mijn jaarlijkse heildronk op de Batavieren.’
Ik dacht aan de psychiatrische inrichting enkele kilometers verderop, maar hij zette de doos op de grond en haalde uit zijn binnenzak zijn naamkaartje. ‘Ik zou het leuk vinden als je me een bezoek komt brengen. Het is een tijd geleden dat ik Nederlands heb gesproken.’
Net toen ik mij afvroeg of ik niet verkeerd was gereden zag ik een berg, eigenlijk meer een heuvel met gebouwen. Ik naderde een terrein met een ruwhouten poort waarboven met goudkleurige letters Bald Mountain Beer was geschilderd.
Joviaal, met zijn armen naar mij uitgestrekt, kwam hij me tegemoet. ’Welkom op de schedelberg.’

Twaalf jaar geleden was hij vertrokken, naar Amerika. Op zoek naar de wortels van de muziek waar hij zo verzot op was.
‘Bullshit,’ zei hij toen ik daar naar vroeg, ‘grote flauwekul. Ik lulde alles aan elkaar. Het maakt die voetbalimbecielen niet uit wat je zegt als je maar net doet of je het zeker weet.’
‘Dat is nog steeds zo,’ zei ik. ‘Ook in de psychologie.’
‘Voor een jubileumwedstrijd van voetbalclub De Bataven, ergens tussen Arnhem en Nijmegen, werd ik uitgenodigd om de aftrap te verrichten,’ vertelde hij terwijl we naar zijn woning liepen over een gazon met gras als gemillimeterd haar. ‘Ik had mijn kleinzoon meegenomen. Op de terugweg praatten we over de Batavieren. Zo is het begonnen. Maar kom eerst binnen.’
Middenin een grote woonkamer, met schitterend uitzicht naar drie kanten, stond een aluminium biervat op houten schragen met op de zijkant het logo dat ik ook buiten had gezien. Een omgekeerde schedel die je uit zwarte oogkassen aanstaarde, afgedekt door een witte kraag schuim.
Uit een kast pakte hij glazen en tapte vakkundig twee bier.
‘Eerst proeven, dan praten,’ zei hij.
Nadat hij een tweede glas had getapt, zei ik dat ik zelden zoiets lekkers had gedronken. ‘Zelfs bockbier van de Trappist kan hier niet tegenop. Wat is je geheim?’
‘Niemand doet mij dit na,’ zei hij. ‘Ik heb je gegoogeld en iets van je gelezen. Als je wilt, mag je erover schrijven.’
We schoven onze stoelen tot vlakbij het biervat en Johan vertelde dat zijn kleinzoon gevraagd had of opa wist dat Batavieren bier dronken uit schedels terwijl ze toch heel mooi aardewerk maakten. Prachtige kommen en kruiken waaruit je veel beter kon drinken.
‘Weet je wat ik als antwoord gaf?’ Hij boog zich voorover, zijn hoofd nog dieper tussen zijn schouders zodat de pieken haar zowat zijn knieën raakten. ‘Omdat het dan beter smaakt. Het was een ingeving.’ Derksen zwaaide met zijn hand in de lucht. ‘Soms flap ik er zomaar dingen uit, die naderhand waar blijken te zijn. Vind je dat niet bijzonder?’
‘Nee,’ zei ik, ‘in de wetenschap is het niet anders.’
Hij stond op, liep naar het raam en knikte naar de bergen aan de horizon. ‘Aan de Batavieren danken we onze beschaving. Indianen zijn echte wilden.’
‘Kom, kom, Johan,’ zei ik, maar hij deed of hij me niet hoorde.
‘Indianen begroeven hun vijanden levend, rechtop, met alleen hun hoofd boven de grond. Het bovenste stukje haar namen ze mee. Als ze medelijden met je hadden, draafden ze met hun paarden over je heen. Doodzonde.’
Hij liep naar de deur. ‘Kom mee, dan laat ik je zien waar ik het over heb.’

Op het terrein achter zijn huis stond een soort fabriekshal van plaatstaal. Daar tegenaan was een houten barak gebouwd waar we naar binnen gingen. Johan draaide aan een schakelaar. ‘Daglicht en gewoon kunstlicht verstoren het proces,’ zei hij. ‘In onze hoofden komt ook geen licht.’
Door een bleek, blauwachtig schijnsel waren houten tafels, kasten en rekken te zien met menselijke schedels in alle vormen en maten. Naast de schedels stonden potten en kommen.
Hij liep voor me uit, handen op de rug, en doceerde: ‘Botten en beenderen zijn poreus. Het beendergestel is een verzamelplaats van geur- en smaakstoffen die met een bepaalde intensiteit worden opgenomen afhankelijk van het soort voedsel dat is genuttigd. Wat je proeft is niet te evenaren. De Batavieren wisten dat en ik heb het opnieuw ontdekt.’
‘En waarom menselijke schedels?’
‘Denk na, meneer de academicus. Uit ribben en een kuitbeen kun je niet drinken. Een olifantenschedel zou nog gaan, maar die dieren zijn beschermd.’ Hij schoof met een voet een doos naar zich toe, bukte en hield een schedel voor mijn neus. Hij draaide de onderkant naar boven en wees met zijn vinger. ‘Zie je die holtes? Op die plekken breng ik plantaardige extracten aan. Of beter gezegd ik voeg ze toe.’ Hij zwaaide met beide handen in de lucht. ‘Hier experimenteer ik met varianten.’

Tijdens het eten dat werd opgediend door een vrouw waarin ik de vroegere echtgenote van een bekende voetballer herkende, dronken we wijn en  proostten op onze kennismaking.
Hij zei dat de dag van onze ontmoeting zijn geluksdag was geweest. ‘In de kelder had ik net een paar schedels van Chinese opiumsnuivers gevonden. Dat is nog eens wat anders dan een babyhoofdje dat alleen maar moedermelk heeft gedronken.’

Tijdens het afruimen gaf de vrouw hem een brief. ‘Johan, die is zojuist gebracht. Daar zit je toch al tijden op te wachten?’
Ik herkende het pauselijk wapen.
‘Dat is niet zo slim, Jolanthe. Dat mag voorlopig nog niemand weten.’ Hij stond op en verliet de kamer.
Vijf minuten later was hij terug. Ik zag dat hij had gehuild.
‘Je brengt me opnieuw geluk,’ zei hij. ‘Ik heb overeenstemming met de paus. Het merk Schedelberg bier wordt gezegend tijdens de eerstvolgende Allerzielen.’
‘Dat is een felicitatie waard. Maar wat bedoel je met overeenstemming?’
‘De katholieke kerk krijgt een licentie en gaat het gebruiken in plaats van wijn. Ze bereiden een reclamecampagne voor: Waarom ik weer naar de kerk ga? Daar drinken ze bier van Golgotha.’

Gepost in Columns | Getagged , , , | Plaats een reactie