Je moet het zwijgen, door Theo van der Wacht

Dat (de kunst van) het weglaten wel eens een hele aparte ervaring van poëzie kan opleveren, werd ik onlangs op een literair avondje weer eens gewaar. Nadat de dichteres er rechtop bij was gestaan, vroeg ze of men haar op eigen kracht sprekend ook achter in zaal nog kon verstaan. Na een instemmend gezoem, zakte ze al bij de eerste woorden weg onder een voor mijn gehoor behapbaar niveau, verpakt in verdoezelde zinnen die zich gingen gedragen als muziekjes, aangevoerd op het ritme van een getoonzette ademhaling. Bevrijd van iedere betekenis liet ik mij meedeinen op de golven van een postromantisch festijn. Dat af en toe plotseling aanzwol, vlak voor de golftop afbrak, en zo nog net niet in mijn brein articuleerde. Klanken kortom om zalig (extatisch?) bij te gaan sluimeren, op weg te dutten… tot een applaus je net nog op tijd van het knikkebollen verlost….
De volgende dichter daarentegen is afgezien van het vaak hoge leestempo voor mij goed te verstaan. De zaal veert zelfs op, lacht af en toe als bij een goede grap. Wat deze dichter brengt is een nieuw soort poëzie, daarin zeg maar de tegenpool van jubilaris Willem Hussem. Bij de laatste een enkel beeld en een paar vegen, en de lezer mag dan zelf aan het werk. Bij de eerste een opeenstapeling van beelden, verspringend van hot naar her, anekdoten doorspekt met gedachten en opvattingen, mij als toehoorder overdonderend en de kans ontnemend ook maar een tel op adem te komen, laat staan in te dutten of weg te mijmeren, waarmee deze poëet keer op keer succesvol aanstuurt op een haast wel onvermijdelijk denderend applaus….
Van Ostayen vond dat een gedicht na de twaalfde regel hoorde te worden afgebroken, zo niet dan was een geen (goed) gedicht.(overigens hield onze Vlaming zich lang niet altijd aan die eigen gestelde regel). En dan is er natuurlijk nog dat adagium van Goethe over de beperking, waar deze reus zich ook lang niet altijd om bekommerde (zie daartoe met name Faust 2). Maar dat in de poëzie een grapje op zijn tijd best mag, daarover waren de dichters het al lang voor die uitspraak van Gerrit Kouwenaar geheel eens.

Dit bericht is geplaatst in Columns. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.