Een Haagse schrijver in Rome, door Hans Franse

In oktober 2012 werd ik door Cor Gout uitgenodigd om op de Extazeavond in Pulchri van april 2013 een bijdrage te leveren over Couperus in Italië. Ik had twee stukken voor Extaze geschreven . Eén over het bezoek van Couperus aan Orvieto, dat de schrijver maar niets vond, op de Gouden wijn (de witte Orvieto is inderdaad een godendrank) en de Dom met de indrukwekkende fresco’s van Luca Signorelli na. Hij beschreef Orvieto als een stadje in verval, waar ‘wijven’ uit de ramen van halve ruïnes hingen. Het was er bovendien koud. Het tweede stuk ging over de confrontatie van Couperus met de futuristen in Florence. Voor mijn inleiding in Pulchri had ik vijftien minuten tot mijn beschikking.

Couperus en Italië

Couperus hield meer van Italië dan van Indië. Het was vooral de combinatie van warmte en monumenten die zijn hart sneller voor Italië deed kloppen. Hij bezocht er onder meer Ravenna, Ferrara, Pisa, Lucca, Bagno di Lucca, Siena, Napels, Paestum (Couperus schrijft Pesto), Palermo en zijn drie favoriete steden: Venetië, Florence en Rome. Binnen het mij toegemeten bestek kon ik deze steden tijdens mijn lezing niet één voor één behandelen. Ik koos voor een bloemlezing. Couperus was zeer onder de indruk van Assisi en dat liet ik doorklinken in mijn verhaal. Extra aandacht schonk ik aan Florence, door Couperus niet voor niets als de ‘geliefde onder zijn blanke steden’ betiteld. Rome bleef in mijn exposé wat onderbelicht. Ten onrechte. Uiteindelijk zou Rome de schrijver meer dan alle andere Italiaanse steden inspireren. Maar het was minder het werkelijke Rome, dat hem bezielde dan het beeld van die stad zoals het bestond in zijn geest.

Op de terugweg naar mijn Italiaanse werk- en woonplek in de buurt van Assisi, nam ik de kans waar om nog even door Rome te wandelen. Het goot er van de regen. Arme kleumende toeristen werden bij de Trevifontein belaagd door jongens uit India die hun vrij opdringerig paraplu’s probeerden te verkopen. Als de zon schijnt handelen diezelfde jongens in parasols. Ik had medelijden met deze mensen, die zon (die hier immers altijd zou schijnen) mooie vrouwen (die hier te kust en te keur zouden zijn) en de witte wijn (die hier gratis uit de fonteinen zou spuiten) verwachtten en regen kregen.

Italiëreizigers

In de loop der eeuwen hebben veel reizigers, ook Nederlanders, Italië bezocht. Couperus had andere redenen om Italié te bezoeken dan de meeste van zijn landgenoten die hem voor waren gegaan.. Hun was het vaak te doen geweest om een stukje Italiaanse cultuur mee te nemen naar Nederland. Zo ook de Hagenaar Dirc Potter, die in 1411 en 1412 voor de Graaf van Holland naar Rome trok om zaken te regelen met de paus. Hij slaagde erin dispensatie van de vastenplicht te krijgen voor Jacoba van Beieren, zodat de frêle hertogin in Vastentijd wat stevigs mocht blijven eten. In de oude Sint Pieter woonde hij een concilie bij dat het einde inluidde van de perode in de kerkgeschiedenis waarin pausen en tegenpausen elkaar tegenwerkten (het westers Schisma). In Rome vertaalde hij De bloemen der deugd (Fiori di virtu), ontdekte hij Boccacio, van wie hij een manuscript kocht, en schreef hij zijn meesterwerk Der minnen loep ( ‘zo gaat het in de liefde’). Na twee jaar Rome reisde hij in dertig dagen terug naar Holland met het vaste voornemen een verhalenvertellet te worden als Boccacio of Chaucer. 1

Potter’s stadgenoot Constantijn Huygens bezocht Venetië als metgezel van de diplomaat François van Aerssen, hij voer op de Brenta en bewonderde de architectuur van Palladio. Hij propageerde die stijl in Nederland, wat te zien is aan de ontwerpen van het Mauritshuis en Hofwijck door Jacob van Campen. Maar vooral raakte hij daar begeesterd door de muziek van Claudio Monteverdi, waar hij op 24 juni 1620 voor het eerst kennis mee maakte. ‘Het was,’ schreef hij, ‘de meest volmaakte muziek die ik ooit van mijn leven te horen denk te krijgen….en die me van verrukking buiten mezelf bracht.’ 2 Huygens introduceerde de monodie, de muzikale vernieuwing van de eerste grote operacomponist, in Nederland.

P.C. Hooft raakte tijdens zijn Italiaanse reis in 1598 gefascineerd door de Italiaanse Renaissance en in het bijzonder door de dichter Petrarca . Terug in zijn geboorteland was hij vast van plan een Nederlandse taal te creëren die even mooi was als de cultuurtaal die Petrarca mede had geschapen, het Toscaans van Florence.

Carel van Mander bracht van zijn Italiaanse reis in 1573 de idee van de kunstenaarsbiografie mee, die hij in Het schilderboeck (1604), deels een vertaling van I pittori van Giorgio Vasari uit Arezzo, uitwerkte.

Couperus liet zich weliswaar inspireren door de monumenten en de geschiedenis van klassiek Italië, maar importeerde niets naar Nederland wat hij niet uit eigen scheppingskracht had voortgebracht . De kwaliteit van zijn ‘Italiaanse werk’, het korte verhaal De Naumachie en de romans De komedianten, Langs lijnen van geleidelijkheid en De berg van licht, over het korte leven van keizer Heliogabalus, schuilde in zijn psychologisch vernuft en zijn verbeeldingskracht, gevoed door wat hij zag en vooral voelde als hij door Italie reisde.

Langs Lijnen van geleidelijkheid

Is Langs lijnen der geleidelijkheid wel door Rome geinspireerd? Wie de uitstekende studie van Elsbeth Etty Het bloed van de barones heeft gelezen weet dat de situering in Rome toeval is, in die zin dat er in Rome iets gebeurde wat Couperus tot een psychologisch emancipatorische roman inspireerde. Het verhaal had zich ook ergens anders kunnen afspelen. De vrouw van de Hagenaar Adriaan Goekoop , Cecile Goekoop de Jong van Beek en Donk, verliet haar man na afloop van de nationale tentoonstelling over Vrouwenarbeid en vluchtte vervolgens naar Rome. Haar man reisde haar achterna. Dankzij bemiddeling van beeldhouwer Pier Pander kwam er een verzoening tot stand, die overigens maar kort duurde. Couperus refereerde aan de achternaam van Cecile toen hij voor zijn roman een Cornelie baronesse de Retz van Loo creëerde. Haar voornaam verwijst naar de emancipatorische schrijfster Cornélie Huygens.

Couperus in Rome

Een roman ‘over Rome’ is Langs lijnen van geleidelijkheid dus niet. De omgeving van Rome wordt schetsmatig weergegeven. Het kasteel van de onderdrukte Amerikaanse Urania, een van de personages uit het boek, heeft in werkelijkheid nooit bestaan. Tekenend is ook dat Couperus zijn eigen Romeinse woonomgeving gebruikte om Cornelie te ‘huisvesten’. Het enige uitstapje uit zijn eigen omgeving is dat naar de Via dei Serpenti waar Cornelire gaat wonen om zich helemaal te bevrijden. in dit streven wordt ze gesterkt door door haar liefde voor Duco van Staal, een beeldhouwer. Hij zal haar sexueel bevrijden… denkt ze.

Cornelie woont in Rome in een pension in de Via Lombardia, een zijstraat van de Via Vittorio Veneto (de straat waar Fellini’s film La dolce vita zich grotendeels afspeelt, nu een van de chicste buurten van Rome) een laat negentiende-eeuwse stadsuitbreiding, vlakbij de Villa Borghese, de Spaanse trappen en de Pincio. In januari 1894 verbleef Couperus in diezelfde straat in een hotel. Hij schrijft in De Gids: ‘Ik schaam me wel een beetje, ik woon… in een heel banaal hôtel in een lelijke buurt. Een heel leelijke buurt […] in het nieuwe Quartiere Ludovisi: tusschen de banale hoge-huizen-straten [….] Dan ben ik blij, dat ik uitzie op een palmboom, een stuk balustrade – helaas niet antiek – van het Casino della Aurora, en op dat Casino zelve.’ 3

Het hotel

Het tegenover het Casino dell’Aurora hotel, Sofitel geheten, is alles behalve een banaal logement. Het valt op door zijn decoratieve grootschalige bouw, die karakteristiek is voor de laat negentiende eeuwse architectuur van steden als Rome en Parijs. In de hotelhal ontmoette ik Antonino Marchetta. Hij is belast met het indelen van de kamers. Nadat ik hem mijn verhaal had gedaan over Couperus en Rome, nam hij me mee naar de zevende verdieping, waar in een hoek een prachtige bar is ingericht, die zowel een schitterend uitzicht biedt op het Rome rond het Vaticaan als, ’tussen de banale hoge huizen straten’, het Casino dell’Aurora. Marchetta vertelde mij dat in het Casino een plafond van Guercino is te bezichtigen is: ‘De prins geeft iedere vrijdag een rondleiding. Als u geïnteresseerd bent moet u daarvoor reserveren.’ Couperus wist van het plafond af: ‘Er is een plafond te bewonderen van Guercino – de Dageraad, die het Casino zijne naam gaf.’ Maar hij kon het niet bezichtigen, want daarvoor had hij voor negen uur in het Casino moeten zijn, en dat was te vroeg voor hem. Bovendien: ‘…de prins is in Parijs.’ 3 Of Couperus hier, in het Sofitel, zijn intrek had genomen weet ik niet, maar alles wijst erop dat dit wel het geval was. De sfeer was er nog.

Rome als decor

Couperus wandelde veel en snoof dan de geschiedenis op: ‘geef je vooral niet over aan een indruk van het moment, aan de charme der uniek transparante lucht, waartegen de kerken aankoepelen, de citroenen goud stippelen, de verminkte zuilen hare weemoedige majesteit strak zetten – maar oogenblikkelijk stel je je voor – van Romulus af – hoe die straat van je hôtel vroeger was, en welke ruïnes en statuen onder je voetstap begraven kunnen liggen….’ 4 In zijn Brief uit Rome beschrijft Couperus de bezienswaardigheden van Italië’s hoofdstad in een soms wat overladen impressionistische stijl en met een groot gevoel voor het klassieke verleden.

Twee boeken van Couperus vormen voor mij steeds opnieuw een leesavontuur: De boeken der kleine zielen, zijn indringende psychologisch en sociologisch opgezette romancyclus over een Haags geslacht, en De berg van Licht, een in geparfumeerde taal geschreven romanbiografie van de (openlijk) homofiele soldatenkeizer Heliogabalus, die op zijn negentiende jaar wreed de dood vond. Het is intens boek, rijk aan beelden, geladen met een broeierige erotiek: een onnederlands boek. Zou het in een wereldtaal geschreven zijn, dan had het tot de grootste werken vande wereldliteratuur behoord. Antonin Arnaud’s boek over Heliogabalus wordt wel tot grote werken van de wereldliteratuur gerekend. En dat terwijl het minder verstrekkend is dan Couperus’ roman en eerder een biografische studie dan een grootse biografische verbeelding.

Couperus woonde later nog en pension in de Via dei Condotti, vandaag de dag een heel chique straat, en aan het Largo Goldoni. Het pension aan de Largo Goldoni had zijn ingang aan de Via della Fontanella Borghese. Wat opvalt is dat al Couperus’ tijdelijke woonplaatsen zo dicht bij elkaar liggen. Ik denk dat hij vaak hetzelfde rondje wandelde, naar de de Spaanse trappen, de Pincio en door de Via Babuino terug. In deze straat situeerde hij in Langs lijnen van geleidelijkheid ook het atelier van Duco van Staal, de man met wie Cornelie een eerlijke, integere en hoogstaande liefde beleefde.

Noten:

1) Frits van Oostrom- Wereld in woorden, Amsterdam 2013 (Bert Bakker), p.470 e.v.

2) Kees Fens, Zo zijn onze manieren; inleiding van: Kees Fens, Dina Aristomedo, Società Dante Alighieri, Rome- Het Italië-gevoel. Nederlandse schrijvers over Italië. Amsterdam 1989 (Wereldbibliotheek)

3, 4) Louis Couperus- Reis-impressies, De Gids, jrg. 58, p. 440, Amsterdam 1894 (P.N. van Kampen & Zoon)

5) idem, p. 438, 439



Dit bericht is geplaatst in Columns. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.