(On)mogelijke brief aan ‘mijn’ bet-betbetovergrootmoeder
Waarde oma,
Als ik in Griekenland ben om de plaats te bezoeken, waar op ruim honderd vadem diep de overblijfselen van mijn vader op de zeebodem rusten, moet ik altijd even aan u denken, u, die jaar in jaar uit, uw man’s terugkeer zat af te wachten, en ondanks aanhoudende geruchten over diens vermeende dood, nooit de moed geheel zou opgeven. Uw vroegrijpe zoon scheepte zich op een goede dag in om elders in de Griekse archipel nieuws over zijn al zo lang vermiste vader te vergaren. – Sprakeloos en met betraande ogen zag u hem de haven van Ithaka uitvaren. Maar helaas kon ook hij u bij zijn behouden terugkeer geen enkel levensteken over zijn vader, uw geliefde leeuwenhart, bezorgen.
O, schrandere Penelope, wat heb je in al die jaren niet tal van slimmigheidjes en smoesjes moeten verzinnen om je al die trouwlustige ruwhartige vrijers van het lijf te houden…
Intussen vraten de twijfels aan je, de ingeblazen dromen die je gemoed verwarden, naast de influistering dat iemand’s noodlot zelfs niet door de goden is af te wenden …..
En intussen nadert steeds dichter de dag dat je een keus zult moeten maken. Immers het begin van baardgroei bij je zoon ligt alweer jaren achter hem, en dat doodshemd dat je zo tegendraads aan het weven bent … jouw bedrog zal op een dag toch aan het licht komen.
Dierbare Penelope, hoe had ik jou ooit kunnen leren kennen buiten de verzen om waarin
Homerus, jouw schepper, je zo levensecht afschildert. Zoals die bard ons toont hoe jij je
kunt verwonderen over het gedrag van je opgroeiende zoon, of ons medeplichtig
maakt als hij je betrapt op een glimlach die is voorbestemd voor een god…Maar ook lezen we bij die dichter hoe innemend je kunt zijn, of hoe gewiekst je, als
het je goed uitkomt, verlegenheid weet voor te wenden.
O jij, die de geschiedenis zou ingaan als het symbool van kuisheid en huwelijkstrouw.
Niet voor niets zegt een dichter van jou: Van haar zal nimmer de glorie vergaan.
Een ander typeert je nogal flauw als De huisvrouw van een held op sokken, weer
een ander noemt je De tegenpool van Klytemnestra,en nog eentje noteert
mysterieus: Zijn ware Penelope was Flaubert.
Penelope, het wordt nu langzamerhand tijd uit de doeken te doen waarom ik je zo nodig dit epistel moest schrijven.Welnu, als zoon van een vader die in een oorlog vermist raakte, weet ik uit bittere ondervinding maar al te goed wat wachten is. Te zijn vermist, dat betekende ook in die naoorlogse jaren dat er nog iets te hopen viel. Een hoop die oplaaide als we weer eens in de krant lazen dat er op een verafgelegen eiland een schipbreukeling levend en wel was aangetroffen.
Wachten ja…. Wachten? Maar ja, hoe lang had mìjn moeder dan niet minstens moeten wachten? Die moeder van mij, Penelope, die beschikte niet over de buitengewone karaktertrekken waarmee Homerus jou heeft toegerust. Noch werd zij, zoals jij, door bovennatuurlijke krachten in haar geloof gesterkt. En ik? Ja Penelope, aan mij knaagt nog altijd het zelfverwijt waarom ik niet, zoals jouw Telemachus, zo gauw mogelijk op zoek ben gegaan in die Griekse wateren nabij Poros, waar mijn vader’s schip door die fatale Duitse mijn tot zinken werd gebracht. Waarin ik wel overeenkom met jouw zoon, Penelope, is dat ook ik moeite had de heren te accepteren die de plaats van mijn gesneuvelde vader maar al te graag zouden bezetten… de wens van mijn moeder ooit nog te willen hertrouwen, nog maar buiten beschouwing gelaten.Voor haar bleek mijn vader al spoedig de man die ‘tijdens oorlogshandelingen omkwam op zee’. Wat er zou zijn gebeurd als mijn vader naderhand alsnog zou zijn opgedoken? Daarover kunnen we alleen maar fantaseren, en dat laat ik, Penelope, maar liever aan de dichters over.
Penelope, opnieuw herlas ik met rode oortjes hoe jouw Odysseus na twintig jaar toch nog levend en wel thuis kwam gevaren. Het leek wel een sprookje! Geen wonder dat jij het eerst niet kon geloven – jouw man, een koning nota bene, die zich vermomd als bedelaar bij je laat aandienen. Jouw aanvankelijke ongeloof verbaast me dan ook niets – pas als hij zich met jullie oude geheimpje aan je bekend maakt, val je hem hartstochtelijk om de hals, en wordt er nog urenlang nagepraat in dat ‘onverzettelijke’ bed van jullie.
Maar nu in alle ernst, Penelope, die Homerus van jou is natuurlijk wel een poëet, zo eentje die zich in zijn werk allerlei vrijheden toestaat, het met de waarheid soms niet al te nauw neemt. Plato, die beroemde nazaat van je, heeft dit soort praktijken flink gehekeld, maar dat even terzijde.
Beste Penelope, mocht deze brief je, tegen iedere verwachting in, toch ooit bereiken, dan zou je nuchtere commentaar misschien kunnen luiden:
‘Beste Theo, de dichter die volgens jou zulke aardige verzen aan mij heeft gewijd, kende ongetwijfeld het publiek van zijn tijd uit en te na, en heeft van deze overlevering niks anders dan een lekker spannend verhaal met een troostrijke afloop willen maken. En mag ik dan, Theo, ook jou een gezegende ouderdom toewensen.’
Uw achter-achter-achter-achterkleinzoon
Theo van der Wacht