De Trappist, door John Toxopeus

E-mails die niet beantwoord worden, het is een van mijn grootste ergernissen. Vooral als ouderen zich er schuldig aan maken. Van jongeren begrijp ik het wel. De snelheid waarmee ontwikkelingen zich aandienen is voor hen niet bij te houden. Wij senioren zijn daar aan gewend. E-mail is alweer ouderwets en ingehaald door de WhatsApp en zal nog voor mijn overlijden plaats hebben gemaakt voor de bril die alleen een oog nodig heeft om een boodschap over te brengen. Mobieltjes, tablets, de kinderen van onze kleinkinderen zullen zich eraan vergapen en zich afvragen of wij werkelijk zo achterlijk waren daar je vingers voor te gebruiken.
Niet reageren ken ik ook niet van vroeger. Tijdens mijn arbeidzaam leven was e-mail een fijn communicatiemiddel. Je hoefde nooit lang te wachten op een reactie, hooguit een dag. Dat is nu anders.
Ik bevind me in een wereld van nonchalance, van hooghartig stilzwijgen, van respectloos negeren. Ik bevind me in een wereld van schrijvers en uitgevers.
Van schrijvers waar ik mee omga zijn er twee soorten. Degenen die menen je vele tientallen pagina’s ruwe, ongecorrigeerde tekst toe te kunnen sturen, met het verzoek om commentaar. Wanneer je opmerkt dat dit in geen verhouding staat tot de zorgvuldig geredigeerde korte verhalen die je zelf inlevert, trap je op hun tere ziel en volgen er niet zelden tranen. De andere soort heeft niemand nodig, tenzij er iets te halen valt. Bij mij valt zelden iets te halen.
Als het gaat om communicatie zijn uitgeverijen zo mogelijk nog erger. Communiceren doet men alleen als er materiële belangen mee zijn gemoeid. Uitgevers werken met standaardberichten, maar zelfs dat is meestal teveel gevraagd. Een auteur wordt beschouwd als een melkkoe en uitgevers weten dat er duizenden schrijvers staan te dringen om tot de veestapel toegelaten te worden.

Uitgevers behoren tot een onbetrouwbaar volk, een enkele uitzondering daargelaten. Soms probeert iemand zich aan dat milieu te onttrekken. Een van hen is Henry Fles die ik kortgeleden tegenkwam. Ik herkende hem eerst niet in zijn monnikspij. De zekerheid dat hij het was, groeide toen ik zag dat zijn hand beefde bij het inschenken van de kostelijke Trappist die ik zojuist had besteld.
‘Henry, ben jij het?’
‘Henricus,’ zei Henry, ‘broeder Henricus.’
‘Kom ik je toch nog een keer tegen,’ zei ik, ‘terwijl dat het laatste is wat ik wilde.’
‘Dat had niet gehoeven,’ zei de monnik, ‘jij hebt de stekker eruit getrokken.’
‘Daar heb je het natuurlijk wel naar gemaakt. Ik was je productiefste en actiefste auteur. Je had me in de boter en de suiker moeten rollen.’
‘Waarom dacht je dat ik hier zat? Ik wil met mijn geweten in het reine komen.’
‘Daar zit een mooi verhaal in,’ zei ik.

Bij mijn derde glas, dat wij dronken in de refter waar eigenlijk alleen monniken mochten komen, vroeg Henry Fles of ik nu op wilde houden met al die ellende, mijn opgehoopte frustraties over hem uit te storten. Hij wist zelf ook wel dat hij slinks en onbetrouwbaar was geweest. Dat hij honderden euro’s had achtergehouden en belachelijke rekeningen voor waardeloze promotieactiviteiten had rondgestuurd.
‘Ik heb het grondig overdacht,’ zei hij, ‘eerst tijdens een wekenlange wandeltocht langs het Pieterpad van Pieterburen bij de Waddenzee tot de Sint-Pietersberg bij Maastricht. En nu hier.’
‘En je agressieve manier van communiceren?’ vroeg ik, ‘waarvoor al je andere auteurs, als angstige wezels, zijn gezwicht? Bang dat je anders hun boekjes niet meer uit zou geven?’
‘Wat moet ik dan doen om het goed te maken?’ fluisterde Fles. Hij had tranen in zijn ogen.
Ik wist dat ik nu door moest pakken. ‘Eerst nog zo’n roodkoperen godsgeschenk,’ zei ik en wees op de bierpomp achter hem.
Over de schuimkraag keek ik hem aan. Dat maakte indruk. Dat wist ik omdat ik zelf dikwijls zo was geïntimideerd, maar dan vanachter een kop koffie bij werkgevers en zelfs collega’s die vonden dat ik op moest stappen.
‘Henry,’ zei ik, ‘of broeder Henricus, als je dat wilt, je loopt weg voor je verantwoordelijkheid. Je moet naar de mensen toe, persoonlijk, praten over je gedrag, vragen hoe je het goed kan maken. Wat je nu doet, dat is laf.’
Hij stond op, knoopte het koord van zijn pij opnieuw vast en liep naar het raam. Ik zag dat hij was afgevallen.
‘Waar denk je dan aan?’ vroeg hij met zijn rug naar me toe. ‘Wat moet ik doen om schoon schip te maken? Van onze vier soorten Trappist elk twaalf flesjes? Is dat genoeg?’
Net toen ik wilde zeggen dat ik dat prima vond, draaide hij zich om en ik zag weer die blik, zelfgenoegzaam, hooghartig, de halve glimlach, een grimas die hoorde bij het zogenaamde onderhandelen, waarbij er maar een uitkomst mogelijk was. Die van hem.
‘We staan op het punt twee nieuwe soorten op de markt te brengen,’ zei hij. ‘Een van acht en een van negen-en-een-half procent. Die doe ik er bij.’
‘Eerst proeven,’ zei ik.
‘Dat kan niet. Er is nog geen etiket. Binnenkort neem ik een beslissing over de namen. Ze beschouwen mij hier als deskundig als het gaat om taalgebruik. Ik laat ze eind volgende week bij je bezorgen.’
‘En je andere voormalige auteurs?’ vroeg ik.
‘Geen denken aan. Niemand weet dat ik hier zit.’
‘Daar kan ik natuurlijk verandering in brengen.’
Ik hoorde iets wat leek op een vloek .
‘Als ik er nou één naar jou vernoem? De Goede Johannes. Zoiets was ik toch al van plan.’
‘Misschien krijg ik nog wel een beter idee,’ zei ik. ‘Ik mail je, en wee je gebeente als je niet reageert.’

Mijn vrouw moest erg lachen toen ik het haar laat die avond vertelde. ‘Wat dacht je van TrapTox of Toxpist,’ zei ze.
Ik zei dat ik haar reactie niet leuk vond. ‘Ik ga hier echt serieus over nadenken. Ik wil dat het pijn doet, iedere keer weer als die nepmonnik de naam tegenkomt op de tap of op het etiket van een flesje.’
‘Je hebt teveel gedronken, jongen,’ zei mijn vrouw. ‘Ik dacht dat je dat allemaal nou wel achter je had gelaten. Je moet weer genieten van het schrijven. Dat ging de laatste tijd net zo goed.’ Ze gaf me een zoen en ging naar bed.
Ik nam mijn glas mee naar mijn kamer en maakte een halve liter bockbier open. Vanuit mijn luie stoel keek ik naar mijn boeken, schitterende boeken uitgegeven door Henry Fles. Boeken waarvan de opbrengsten gingen naar de uitgever en boekhandel. Boeken waaraan ik alleen verdiende als ik ze zelf verkocht. Een paar euro per boek was voor mij, en dat voor honderden uren schrijfarbeid. Boeken waarvoor de contracten door mijn strot waren gedrukt. De strot van een professionele onderhandelaar, een vakbondsman die gedurende vijfentwintig jaar meer dan honderd cao’s had afgesloten. Was dat het? De oorzaak van mijn wrok die zich niet liet verdringen?
Soms vergat ik iets weer wat ik zojuist had bedacht. Daarom schreef ik ze op, de namen voor de twee nieuwe soorten Trappistenbier.

‘Die andere Trappisten hoef ik niet,’ mailde ik Henry Fles. ‘Alleen van de twee nieuwe soorten: vierentwintig flesjes ‘Niks aan de hand’ van acht procent en dezelfde hoeveelheid van ‘Met harde hand’ van negen-en-een-half procent. Mijn adres heb je ongetwijfeld nog.’

Toen ik de dozen in huis had, nodigde ik alle auteurs van Henry Fles uit om het bier te komen proeven.

John Toxopeus (Utrecht, 1946) is gepensioneerd en was daarvoor vakbondsbestuurder. Hij studeerde psychologie. Hij publiceerde in Nederlandse en Vlaamse literaire tijdschriften. Er verschenen vier verhalenbundels van zijn hand, waarvan ‘Zo zien de mensen het graag’, satirische verhalen over BN’ers, de meest recente is. ‘De Trappist’ maakt deel uit van een volgende bundel die najaar 2017 verschijnt. Thema en werktitel: ‘Conflicten’. johntoxopeus.nl

Dit bericht is geplaatst in Columns, Home, Proza. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.