De plastic veiligheidshelm heeft hij stevig aangedrukt, net als de klittenband sluiting.
Het miezert. Windvlagen klapperen tegen het oranje regenpak met lichtgevende strepen dat over zijn oude spijkerbroek en ruitjesbloes zit. Een leeftijdsloze, onherkenbare, oranje man. Dat zien de automobilisten die braaf wachten tot hij het bordje omlaag doet als teken dat ze vol gas de tijdelijke eenbaansweg op kunnen schieten, zonder tegenliggers tegen te komen. Zo gaat het al de hele morgen. In de binnenzak van zijn regenpak voelt hij de boterhammen met zure zult die Frida vanmorgen voor hem maakte. Frietje noemt hij haar nog steeds plagerig.
‘Ge moet de eer aan u zelve houden,’ zei ze, toen hij haar eindelijk vertelde over de nieuwe baas op de drukkerij met zijn tweedaagse stoppeltjes en dure schoenen onder een broek met smalle pijpen. En nu staat hij hier auto’s tegen te houden. Of ergens anders. Net waar ze hem nodig hebben als de stoplichten weigeren. Weggewerkt. Omgeschoold.
Door zijn walkietalkie krijgt hij de boodschap dat hij zijn rij in beweging mag zetten.
Het werd tijd, ze beginnen te toeteren. Geduld is er niet. Er moet naar school gegaan, naar de baas, naar de supermarkt, de zonnebank, gitaarles. Hij heeft er plezier in te fantaseren over de levens in de auto’s die voor hem staan te wachten. Zo komt hij de dag wel door. Dat was zijn sterke punt. Als geen ander kon hij zich verplaatsen in de klant, pakte er een bakkie koffie bij en zijn schetsboek. De ideeën kwamen altijd vanzelf, als je maar goed luisterde en keek.
Rijden maar, doorrijden, gebaart hij naar de laatste onzekere bestuurder. Een oud madammeke is het, die vinden het altijd een beetje eng, zo’n weg op rijden waarvan maar één baan in gebruik is en waarbij je maar moet hopen dat ze aan de andere kant op tijd gestopt zijn met auto’s doorlaten. En hier al helemaal. Het is een weg met een lange, onoverzichtelijke bocht, daar was hij voor gewaarschuwd. Vooral goed contact houden met de andere kant en niemand meer door laten rijden als het sein rood is gegeven. Ook al toeteren ze nog zo hard. Maar het kan nog.
Zijn walkietalkie gaat.
’Ja, je mag ze weer stoppen,’ roept Geert hard aan de andere kant door het kastje. ‘Wat is jouw laatste?’
‘Een grijze Toyota,’ antwoordt hij en pakt een boterham. Hij zou er liefst een bakkie bij willen drinken, maar dat gaat niet. In de verte komt al weer een auto hard aan rijden.
De boterham smaakt best. Net als alles wat Frietje voor hem maakt. Hij schaamde zich zo toen hij haar opbiechtte dat hij gepest werd door dat nieuwe baasje. Of eigenlijk door alle mensen die er na hem bij kwamen. Alsof ze het hadden afgesproken met elkaar. De koffie was altijd net op als hij wilde inschenken. De telefoontjes werden toevallig altijd net door iemand anders opgenomen. En als hij informatie over nieuwe klanten vroeg, was er nooit iemand die het hem kon geven. Dat ze voor de grap allemaal gingen bidden als hij zijn boterhammen pakte, heeft hij haar maar niet verteld. En ook niet over de flauwe Belgenmoppen. Toen hij notulen moest maken bij het eerste grote plenaire overleg, wist hij dat het niet zou lukken. Alleen al van dat woord had hij nog nooit gehoord. En toen hij koffie rond moest gaan brengen als er besprekingen met nieuwe klanten waren in de ‘creative hub’, ja toen wist hij dat het voorbij was.
Als hij de luidruchtige, zilvergrijze Porsche laat stoppen ziet hij het meteen. De stoppeltjes, de arrogante blik. Hij is het. Op de achterbank een leeg kinderzitje. Een golf boosheid welt op en mengt zich met een restje zure zult. Het gaat harder regenen. Door de ruitenwissers van de Porsche ziet hij hem op zijn horloge kijken. Ongeduldig, nog steeds. Nooit was er tijd om met hem te praten. Ook niet toen hij wilde vertellen over Frida en haar reuma die steeds erger werd, en hij wilde vragen of hij misschien zijn vrije dagen meer mocht spreiden zodat hij thuis een beetje kon helpen. Toen was de grens bereikt en heeft hij hem met opgeheven hoofd een ontslagbrief overhandigd. Een geschreven brief. Liever wilde meneer de boodschap per email ontvangen, maar dat heeft ie niet gedaan, hij haat e-mailen. En zijn bureau heeft hij ook niet meer opgeruimd. Hij is gewoon weggegaan.
Als plotseling het raampje naar beneden glijdt, schrikt hij.
‘Hé Flipje Tiel, gaan we nog wat doen vandaag?’ klinkt het vanaf de zwartleren stoel.
Regel 1: geen oogcontact maken.
‘Je kunt toch contact op nemen met de andere kant? Er is al die tijd geen auto doorheen gekomen.’
De irritatie groeit hoorbaar.
‘Ik ben de enige in de rij. Je kan me er goddomme toch nu wel doorlaten.’
Regel 2: nooit met de wachtende automobilisten in discussie gaan.
Eindelijk gaat de walkietalkie over. Hij ziet hoe het glanzende raampje langzaam dicht schuift, het gaspedaal laat al opgefokt van zich horen.
‘Nog niemand doorlaten,’ roept Geert gespannen aan de andere kant, ‘er is net een grote DHL bus keihard doorgeglipt, sorry, na die bus kun je pas sein groen geven, dat duurt nog eventjes, nog een half minuutje denk ik.’
Hij veegt de regen van zijn gezicht. Dan gebaart hij in een opwelling met zijn hand: doorrijden, toe maar dan, schiet maar op jij.
Na een driftige druk op de toeter trekt de Porsche op en stuift weg.
Lydi Groenewegen, een van de winnaars van het literatuurprogramma WOORD in het Nutshuis in Den Haag, gehouden op 15 oktober 2016.
Pingback: WOORD in het Nutshuis: bekendmaking winnaars voor een publicatie in Extaze | Extaze