Op een middag liep ik vanaf mijn huis in het Haagse Statenkwartier via de Bleiswijkstraat naar het vlakbij gelegen Gemeentemuseum. Net toen ik een zijstraat overstak, kwam daar een mooie, luxe BMW in draaien. De chauffeur van deze auto ontwaarde mij, stopte, draaide het raampje open, en vroeg of ik Engels sprak. ‘Dat gaat wel lukken,’ was mijn antwoord in het Engels. De man vroeg de weg naar het vliegveld. Ik dacht aan Rotterdam-Den Haag Airport, maar hij liet mij een papier zien met ‘Amsterdam’ erop. ‘Okay, Schiphol?’ Ja, dat was het. Hij verontschuldigde zich voor zijn slechte Engels. Ik vroeg mij even af waarom zo’n luxe auto niet over navigatie beschikte, maar ja, die was misschien buiten werking.
De route naar Schiphol was snel uitgelegd: ‘Eerste kruispunt naar rechts, daarna naar links en wat verderop weer naar links. Dan de borden volgen.’ De man was me erg dankbaar voor de uitleg. Vervolgens vroeg hij hoe lang het rijden was. ‘Op dit uur van de dag misschien een uurtje,’ zei ik. O, dan had hij tijd genoeg. Zijn vliegtuig naar New York zou pas om 19.00 uur vertrekken. Inderdaad, dan had hij nog ruim de tijd.
Mogelijk omdat de man begreep dat hij meer dan genoeg tijd had, of omdat hij dankbaar was dat ik hem de weg zo goed had uitgelegd, begon hij een gesprek met mij, terwijl ik nog steeds naast hem aan de bestuurderskant van de auto stond. Hij vertelde dat hij uit Italië kwam en vroeg of ik wel eens in dat land was geweest. Ik gaf hem daarop een positief antwoord. De Italiaan gaf me zijn visitekaartje. Er stond op: Mr. Antonio Dell’Apiuta, Fashion Designer te Milano en Firenze. Hij was voor een presentatie in de Bijenkorf geweest en ging nu naar een soortgelijke manifestatie in New York. Ik vroeg me even af wat hij dan in het Statenkwartier deed, want de Bijenkorf bevindt zich daar alles behalve om de hoek.
De man, ik schatte hem eind dertig, vroeg wat mijn kledingsmaat was. Hij had iets bij zich wat hij niet kon meenemen in het vliegtuig. Daarom wilde hij het aan mij geven. Wijzend naar mijn kleding, prees de Ialiaan mijn goede smaak. Niet alleen vanwege dit weinig toepasselijke compliment – ik had die dag niet bepaald mijn mooiste pak aan –, wekte zijn gedrag argwaan. De man zag dat, maar besloot zijn strategie te volgen. Hij schatte mijn maat op 50 (wat overigens wel kan kloppen). De Italiaan boog zijn rechterarm naar achter en haalde vandaar een plastic zak de achterbank tevoorschijn. Door het plastic was de omtrek van een zwart kostuum zichtbaar. ‘Dit is een Armani, de laatste mode,’ zei hij. ‘Hele mooie stof.’ Hij kon het niet naar New York meenemen. Een reden daarvoor gaf hij niet op. Ik sloeg het aanbod af. Een wel erg overdreven presentje voor het wijzen van de weg, dacht ik.
Op aandringen van de man liep ik om naar het rechter voorportier van de auto, en opende het. Hij vroeg me op de passagiersstoel plaats te nemen, opdat ik me van de kwaliteit van het pak kon vergewissen. Hij schoof een deel van het kostuum uit het plastic en prees omstandig de verfijnde stof. Dit was het moment waarop ik duidelijk liet merken dat ik zijn pak niet wilde. De Italiaan gaf het op en reed weg.
Na een aarzelend ‘Goede reis’ liep ik verder naar het museum. Ik kan niet ontkennen dat ik in wat verwarde toestand verkeerde. Te verward om even naar het nummerbord van de auto te kijken. Later dacht ik dat dit nummer misschien weinig had gezegd: de BMW had een Nederlandse huurauto kunnen zijn. Was hij nou echt bezig mij zover te krijgen dat ik op straat bij een rondrijdende Italiaan een kostuum ging aanschaffen? Want het kan toch niet anders dan dat ik uiteindelijk een (‘zwaar afgeprijsd’) bedrag had moeten betalen, mogelijk voor een nep-Armani. Ik zal het nooit weten.