Er staat maar één pantoffel naast mijn bed, de andere is onvindbaar. De hond neemt er altijd één mee naar haar slaapplek als ze niet op mijn voeteneind mag. Het is óf om me te pesten zodat ik de volgende dag moet zoeken naar die ene slof, met één koude voet, óf voor troost zodat ze nog iets van mij bij zich heeft als ze slaapt. Ik geloof graag dat laatste. Ik word graag gemist. Zelf kan ik ook erg goed missen. Missen is hunkeren naar dat wat je niet hebt. Ik mis zoveel, maar ja ik hunker dan ook graag.
Na de ontploffing van de geiser zijn we naar huis gegaan. De dochter, de hond en ik. Het voelde raar om de straat in te rijden, alsof we lang op vakantie waren geweest terwijl ik twee dagen daarvoor nog de post had gehaald. De dochter zocht al verbinding op de parkeerplaats, niet met de buurkinderen maar met de wifi.
Ik draaide direct na binnenkomst alle verwarmingen open en liet het bad vollopen. We aten die avond een heuse maaltijd die ik had bereid op een vierpitsfornuis in een ruime keuken waar geen muizen in de rijstpakken wonen en waar je niet bang hoeft te zijn dat er een straaltje regenwater vanuit het dak de pan in loopt. We aten met de televisie aan. Snel realiseerde ik me wat ik allemaal níet had gemist, de televisie bijvoorbeeld. Ik houd eigenlijk niet van televisie. De afgelopen drie maanden gingen we regelmatig naar de film, naar het zwembad of we we zaten te tekenen aan de keukentafel, lagen te lezen voor de haard. Dat was fijn aan de bosbut. Er waren veel dingen fijn aan de boshut. Bijna alles eigenlijk.
Totdat de luchten grijs werden, dacht ik dat ze me er jankend uit zouden moeten trekken als de slopers voor de deur stonden. Maar ze grijs werden, werd het donker in de boshut. Het beetje licht dat door de wolken brak, werd steevast door de bomen tegengehouden. Al snel kwam er ook geen licht meer in mijn hoofd.
Ik weet nu hoe ik wél wonen wil. Ik wil een klein huisje aan de rivier. Niet té klein, want dan mis ik mijn boeken en kunstwerken, die moeten een plek kunnen krijgen. Ik wil dat de rivier in zicht is en dat ik vanuit alle kamers naar buiten kan kijken zodat ik het licht niet hoef te missen. Ik wil alleen kunnen zijn in dat huisje, maar niet altijd. Ik wil dat de liefde naar me toe komt als ik de liefde mis.
Ik vind de tweede pantoffel op de bank onder een stapel kussens. Hij gaat in de weekendtas die ik bij me heb om de laatste spullen op te halen. Volgende week komen er mannen met sloophamers. Ik denk niet dat ze die nodig hebben. Ik vermoed dat de boshut straks, als ik voor de laatste keer de voordeur dichttrek, van komend gemis zachtjes in slaap sukkelt. Ik druk een klein kusje op de deur, en neem een loszittende steen van het opstapje mee als aandenken.
Dag boshut, ik zal je missen.