het weinige van de werkelijkheid
wordt minder en minder
(…)
men mag weer zwijgzaam en wijs zijn
Lucebert, Van de afgrond en de luchtmens
1a
Sluit je ogen voor
beelden uit het leven
en zie een binnenwereld aan.
1b
Sluit je oren voor
geluiden van de dood
en hoor het leven aan.
2a
Als je dan zo bang bent
voor de dood,
waarom stop je niet met leven?
2b
Als je niet zo bang bent
voor de dood,
waarom stop je dan met leven?
3a
Dit is een afscheid voor het leven,
zo de zon te zien doven in zee.
Als je hier woont is het voor even.
Neem deze werkelijkheid mee.
3b
Dit is een afscheid van het leven,
zo de zon te zien doven in deze zee.
Je moet het mooiste hier opgeven,
je draagt het zwaarste met je mee.
4a
De zee is stil en wacht als wij –
de nevel en de nacht voorbij.
Een overvloed aan vrijheid komt ooit vrij,
na de benauwenis van een doodtij.
4b
Het is al eeuwenlang doodtij,
er is de wereld en er is een wij.
Geen vonk van God komt er ooit vrij,
wij staan als stervelingen in een eindeloze rij.
5a
Het is te laat om nu nog terug te keren
naar de geborgen jaren van je jeugd.
En al wat jou aan grandioze uren heugt
is voor een oude man niet goed meer te verteren.
5b
Het is te laat om naar een weergaloze jeugd
terug te keren met de onbevangenheid van toen.
Je verloor naast onschuld ook de tomeloze vreugd
waaraan geen toekomst of een grote liefde iets kan doen.
6a
Je bent zo bang om dood te gaan
dat je nooit echt hebt kunnen leven.
Hoe is het al met al nog goed gegaan?
Je hebt je mooiste tijd in ledigheid verdaan.
6b
De ledigheid waarmee je goed kon leven
heeft je nauwelijks echt kwaad gedaan.
Nu al die nietigheid vrijwel is vergaan
moet je alleen in schamele resten staan.
7a
De stapelende jaargetijden wegen zwaar
en vormen beurtelings een wrange optelsom,
geleidelijk te groot en onontcijferbaar –
de ongewisse uitkomst van een ouderdom.
7b
De stapelende jaargetijden zijn te zwaar
wanneer een jeugd verwordt tot ouderdom.
Zodra de weemoed komt, is er het gevaar
van levenslange angst als afkoopsom.
8a
De roekoe-duif weet van geen wijken,
stuurt lokroepen naar onverkende rijken,
laat naar zich kijken en leert ons zien,
Gods eigen kleine vliegmachien.
8b
De roekoe-duif weet nauwelijks van wijken,
roept en zoekt naar onvermoede rijken,
waarin wij wat geweest is terug zullen zien,
de meest geliefde dode ook misschien.
9a
Het is zo ver, de dag breekt aan
en het begint al in je hoofd te dagen,
je hoeft geen uitstel meer te vragen,
je moet hier onherroepelijk vandaan.
9b
Het was zo ver, de dag brak aan
en het begon toen in je hoofd te dagen,
er valt geen toekomst te beklagen,
je bent hier al heel lang vandaan.
10a
Steeds meer vrouwen worden onbereikbaar
voor een man die bijna aan het einde is
van een bestaan vol hartstocht en geheimenis
dat toewijding nastreefde – het valt hem zwaar.
10b
Steeds meer vrouwen raken onbereikbaar
voor een man met nog maar weinig nachten;
zijn dagen eindigen in onafzienbaar wachten
op licht en gelukzaligheid – het is te zwaar.
11a
Het boek dat ik terzijde heb gelegd
bevat uiteindelijk de taal van alle tijden.
Hoe kon ik het zo levenslang vermijden
waarin alles in ultieme vorm is gezegd?
11b
Het boek dat je terzijde hebt gelegd
omdat afgunstigen toch telkens zeiden
dat iemand grootspraak beter kan vermijden –
zelfs dat is er glashelder in gezegd.
12a
Er zijn geen anderen dan wij,
elk ding richt zich op ‘mij’.
Er komt geen levend wezen bij,
wij raken nooit meer vrij.
12b
De wereld wordt als wij,
er komt geen liefde vrij.
Je ziet een kille woestenij,
geen zon komt er ooit bij.