Schedelberg bier, door John Toxopeus

John Toxopeus (Utrecht, 1946) is gepensioneerd en was daarvoor
vakbondsbestuurder. Hij studeerde psychologie. Hij publiceerde in
Nederlandse en Vlaamse literaire tijdschriften. In 2013 debuteerde hij met
zijn verhalenbundel ‘Desnoods met harde hand’. Juni 2014 verscheen zijn
roman ‘We doen of er niets aan de hand is’.
‘Schedelberg bier’ maakt deel uit van een nieuwe bundel met verhalen waarin
bekende Nederlanders een belangrijke rol spelen (fictie/satire).
www.johntoxopeus.nl

 

Schedelberg bier

Tijdens een studieweek van het International Association of Applied Psychology in San Francisco, zag ik hem staan. Ik kwam met mijn collega’s uit het magazijn waar we de schedels van slachtoffers van aardbevingen in dat gebied op hun bruikbaarheid hadden bekeken. Hij stond bij de deur en praatte met een laboratoriummedewerker die hij een kartonnen doos voorhield.
‘Johan Derksen,’ riep ik.
Het kon eigenlijk niet missen. Het lange, sluike haar tot ver over zijn schouders, de door het vele roken verkleurde snor, de ietwat kromme houding.
‘Johan Derksen, toch?’
Hij riep: ‘This is fantastic,’ en gaf de laborant een klap op zijn schouder. Hij draaide zich langzaam naar me toe en toen ik die mistroostige oogopslag zag, wist ik het zeker.
‘Ha, een landgenoot,’ zei hij, ‘dat vind ik leuk. Wie verschaft mij de eer.’
Ik stelde mij voor en vertelde kort over onze excursie en het congres over de invloed van schedels op mensen met een chronische stressstoornis. ‘De dood heeft een kalmerende werking,’ zei ik en wees op zijn doos met drie bruine, half vergane doodshoofden. ‘Doe jij iets met archeologie?’
‘Nee,’ zei hij, ‘ik gebruik dit voor mijn experimenten. Ik kom hier een paar keer per jaar en mag meenemen wat ik wil.’ Hij knikte naar de man in de witte jas die inmiddels was doorgelopen. ‘Het personeel nodig ik uit voor mijn jaarlijkse heildronk op de Batavieren.’
Ik dacht aan de psychiatrische inrichting enkele kilometers verderop, maar hij zette de doos op de grond en haalde uit zijn binnenzak zijn naamkaartje. ‘Ik zou het leuk vinden als je me een bezoek komt brengen. Het is een tijd geleden dat ik Nederlands heb gesproken.’
Net toen ik mij afvroeg of ik niet verkeerd was gereden zag ik een berg, eigenlijk meer een heuvel met gebouwen. Ik naderde een terrein met een ruwhouten poort waarboven met goudkleurige letters Bald Mountain Beer was geschilderd.
Joviaal, met zijn armen naar mij uitgestrekt, kwam hij me tegemoet. ’Welkom op de schedelberg.’

Twaalf jaar geleden was hij vertrokken, naar Amerika. Op zoek naar de wortels van de muziek waar hij zo verzot op was.
‘Bullshit,’ zei hij toen ik daar naar vroeg, ‘grote flauwekul. Ik lulde alles aan elkaar. Het maakt die voetbalimbecielen niet uit wat je zegt als je maar net doet of je het zeker weet.’
‘Dat is nog steeds zo,’ zei ik. ‘Ook in de psychologie.’
‘Voor een jubileumwedstrijd van voetbalclub De Bataven, ergens tussen Arnhem en Nijmegen, werd ik uitgenodigd om de aftrap te verrichten,’ vertelde hij terwijl we naar zijn woning liepen over een gazon met gras als gemillimeterd haar. ‘Ik had mijn kleinzoon meegenomen. Op de terugweg praatten we over de Batavieren. Zo is het begonnen. Maar kom eerst binnen.’
Middenin een grote woonkamer, met schitterend uitzicht naar drie kanten, stond een aluminium biervat op houten schragen met op de zijkant het logo dat ik ook buiten had gezien. Een omgekeerde schedel die je uit zwarte oogkassen aanstaarde, afgedekt door een witte kraag schuim.
Uit een kast pakte hij glazen en tapte vakkundig twee bier.
‘Eerst proeven, dan praten,’ zei hij.
Nadat hij een tweede glas had getapt, zei ik dat ik zelden zoiets lekkers had gedronken. ‘Zelfs bockbier van de Trappist kan hier niet tegenop. Wat is je geheim?’
‘Niemand doet mij dit na,’ zei hij. ‘Ik heb je gegoogeld en iets van je gelezen. Als je wilt, mag je erover schrijven.’
We schoven onze stoelen tot vlakbij het biervat en Johan vertelde dat zijn kleinzoon gevraagd had of opa wist dat Batavieren bier dronken uit schedels terwijl ze toch heel mooi aardewerk maakten. Prachtige kommen en kruiken waaruit je veel beter kon drinken.
‘Weet je wat ik als antwoord gaf?’ Hij boog zich voorover, zijn hoofd nog dieper tussen zijn schouders zodat de pieken haar zowat zijn knieën raakten. ‘Omdat het dan beter smaakt. Het was een ingeving.’ Derksen zwaaide met zijn hand in de lucht. ‘Soms flap ik er zomaar dingen uit, die naderhand waar blijken te zijn. Vind je dat niet bijzonder?’
‘Nee,’ zei ik, ‘in de wetenschap is het niet anders.’
Hij stond op, liep naar het raam en knikte naar de bergen aan de horizon. ‘Aan de Batavieren danken we onze beschaving. Indianen zijn echte wilden.’
‘Kom, kom, Johan,’ zei ik, maar hij deed of hij me niet hoorde.
‘Indianen begroeven hun vijanden levend, rechtop, met alleen hun hoofd boven de grond. Het bovenste stukje haar namen ze mee. Als ze medelijden met je hadden, draafden ze met hun paarden over je heen. Doodzonde.’
Hij liep naar de deur. ‘Kom mee, dan laat ik je zien waar ik het over heb.’

Op het terrein achter zijn huis stond een soort fabriekshal van plaatstaal. Daar tegenaan was een houten barak gebouwd waar we naar binnen gingen. Johan draaide aan een schakelaar. ‘Daglicht en gewoon kunstlicht verstoren het proces,’ zei hij. ‘In onze hoofden komt ook geen licht.’
Door een bleek, blauwachtig schijnsel waren houten tafels, kasten en rekken te zien met menselijke schedels in alle vormen en maten. Naast de schedels stonden potten en kommen.
Hij liep voor me uit, handen op de rug, en doceerde: ‘Botten en beenderen zijn poreus. Het beendergestel is een verzamelplaats van geur- en smaakstoffen die met een bepaalde intensiteit worden opgenomen afhankelijk van het soort voedsel dat is genuttigd. Wat je proeft is niet te evenaren. De Batavieren wisten dat en ik heb het opnieuw ontdekt.’
‘En waarom menselijke schedels?’
‘Denk na, meneer de academicus. Uit ribben en een kuitbeen kun je niet drinken. Een olifantenschedel zou nog gaan, maar die dieren zijn beschermd.’ Hij schoof met een voet een doos naar zich toe, bukte en hield een schedel voor mijn neus. Hij draaide de onderkant naar boven en wees met zijn vinger. ‘Zie je die holtes? Op die plekken breng ik plantaardige extracten aan. Of beter gezegd ik voeg ze toe.’ Hij zwaaide met beide handen in de lucht. ‘Hier experimenteer ik met varianten.’

Tijdens het eten dat werd opgediend door een vrouw waarin ik de vroegere echtgenote van een bekende voetballer herkende, dronken we wijn en  proostten op onze kennismaking.
Hij zei dat de dag van onze ontmoeting zijn geluksdag was geweest. ‘In de kelder had ik net een paar schedels van Chinese opiumsnuivers gevonden. Dat is nog eens wat anders dan een babyhoofdje dat alleen maar moedermelk heeft gedronken.’

Tijdens het afruimen gaf de vrouw hem een brief. ‘Johan, die is zojuist gebracht. Daar zit je toch al tijden op te wachten?’
Ik herkende het pauselijk wapen.
‘Dat is niet zo slim, Jolanthe. Dat mag voorlopig nog niemand weten.’ Hij stond op en verliet de kamer.
Vijf minuten later was hij terug. Ik zag dat hij had gehuild.
‘Je brengt me opnieuw geluk,’ zei hij. ‘Ik heb overeenstemming met de paus. Het merk Schedelberg bier wordt gezegend tijdens de eerstvolgende Allerzielen.’
‘Dat is een felicitatie waard. Maar wat bedoel je met overeenstemming?’
‘De katholieke kerk krijgt een licentie en gaat het gebruiken in plaats van wijn. Ze bereiden een reclamecampagne voor: Waarom ik weer naar de kerk ga? Daar drinken ze bier van Golgotha.’

Dit bericht is geplaatst in Columns en getagd, , , . Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.