Het verbeelde thuis, Artien Utrecht

1

Een boeiende taxirit brengt ons naar de andere kant van de stad met steeds weer in- en uitstappende nieuwe passagiers op de voorbank. Een taxi doet hier meestal dienst als openbare bus. Op de achterbank gezeten kijken mijn partner en ik onze ogen uit naar het voorbijschietende panorama van stoffige en druk bevolkte straten met aan weerskanten rijen huisjes onder zinderende golfplaten. Wij zijn in Havana anno 2008, op weg naar de Indonesische banneling Wirjo . Ergens op de bodem van mijn rugzak zit een pakje chocolade hagelslag; Wirjo’s nicht vroeg mij dit door vele Indonesiërs zo felbegeerde oer-Hollands product voor hem mee te nemen. Deze nicht behoort tot de groep van enkele tientallen Indonesische bannelingen in Nederland, een groep waarmee ik nauw contact heb.
     De taxirit eindigt in Nautico, een verrassend ruim opgezette wijk met losstaande gezinswoningen die voor Cubaanse begrippen redelijk groot ogen, een elitewijk. Maar Wirjo’s huis is klein, precies passend voor een alleenstaande als hij. Als wij de ingang naderen valt ons de gelijkenis op met vele gebouwen in de stad: het afgebrokkelde cement dat de buitenmuren een haveloze aanblik geeft. ‘Het is de agressieve zeelucht,’ zo legt Wirjo later uit. Afgestudeerd in Moskou als metallurgisch expert werkt Wirjo al tientallen jaren bij het staatsinstituut voor metaalonderzoek in Havana. Hij werkt er nog steeds ondanks zijn pensioengerechtigde leeftijd – hij is zevenenzestig – omdat het staatsinstituut zijn deskundigheid nog hard nodig heeft.
      Na zijn verhaal over hoe hij op Cuba terecht is gekomen, stappen wij naar buiten voor een wandeling door de wijk. Via zijn nabijgelegen volkstuintje waar hij fruitbomen en cassave teelt, slenteren we naar de kust van de Golf van Mexico. We staan langs een kade en turen naar de uitgestreken witte waas van wolken aan de horizon. Van hieruit vertrokken enkele jaren geleden vele bootjes met migranten naar Miami, memoreert Wirjo. ‘Ze vertrokken meestal in de nacht, want het was illegaal en daarom niet ongevaarlijk.’ Hij schudt meewarig zijn hoofd. De vlucht van deze dissidenten naar het zogenaamde vrije Amerika stuit bij hem op onbegrip. Alle persoonlijke opofferingen en zijn relatief armetierig bestaan ten spijt gelooft Wirjo in de juistheid van het Cubaans socialisme, zo maak ik uit zijn verhalen op. Niet zonder trots vertelt hij over zijn actieve verenigingsleven, zijn voorzitterschap van het wijkcommittee, en vraagt ons de volgende dag mee te komen naar de 1 Mei-viering op het grootse Plaza de la Revolución. Zijn enthousiasme werkt aanstekelijk. Zou hij ondanks het harde bestaan zich hier op dit eiland thuis voelen?

‘Thuis is niet waar je bent, maar waar je vandaan komt’, zo luidt een Liberiaans gezegde. Dit vertelde de Afro-Nederlandse schrijver Vamba Sherif in een lezing in Den Haag enkele maanden geleden. Het is een gezegde uit voorbije tijden, de vraag is wat het betekent in het hier en nu. In ons huidige tijdsgewricht waar ongekende aantallen mensen zich over de aardbol bewegen op zoek naar een (nieuw) thuis, dringt zich de vraag op waar het gevoel van thuis-zijn uit bestaat.
      In een van zijn essays in de bundel And Our Faces, My Heart, Brief as Photos probeert de schrijver en kunstcriticus John Berger de essentie van het begrip ‘thuis’ te doorgronden. Hij haalt de Roemeense filosoof Mircea Eliade aan wanneer hij schrijft dat thuis zich bevindt in het hart van de werkelijkheid. In een traditionele gemeenschap is alles wat het leven zin geeft reëel. Daaromheen ligt chaos, die een bedreiging vormt omdat hij onwerkelijk is. Zonder een thuis is iemand niet alleen dakloos maar ook verloren in een soort niet-zijn, levend buiten de werkelijkheid. In de gemeenschap waar Eliade aan refereert staat ‘thuis’ op het kruispunt van twee lijnen: een verticale lijn die de goden in de hemel verbindt met de doden in de onderwereld, en een horizontale lijn die het verkeer en de verbinding met de rest van de wereld symboliseert. Berger vraagt zich vervolgens af hoe dit zou hebben gewerkt in de denkwereld van nomadische volken. Hij stelt zich voor dat de verticale lijn door deze volken als een lange stok van plek naar plek werd meegedragen, als ware het de mast van een tent. En, schrijft hij, misschien ligt dit idee nog steeds besloten in het onbewuste van de miljoenen ontwortelde gemeenschappen van vandaag.
      De voorstelling van een kruispunt dat van plek tot plek wordt meegedragen lijkt mij een geschikte metafoor om het gevoel van thuis-zijn te onderzoeken. Thuis-zijn als menselijke conditie die losgetrokken kan worden van een gefixeerde plek. Na iedere ruimtelijke verplaatsing wordt opnieuw een thuis geschapen. Zich ergens vestigen staat gelijk aan het herstellen van de kosmos, het imiteren van de het werk van de goden, aldus Eliade. Berger probeert deze notie te vertalen in seculiere termen. De plek waar de migrant of vluchteling zich ‘horizontaal’ naartoe beweegt is daar waar hij door werk in zijn eerste levensbehoeften kan voorzien, of gedwongen wordt zich voor langere of kortere tijd te vestigen. Op deze nieuwe bestaansplek moet een nieuw kruispunt als het ware de grond in worden geslagen, hier moet een nieuw onderkomen worden geïmproviseerd. Uit welk materiaal? Uit gewoonten, uit zich opeenstapelende praktijken, dagelijkse bewegingen en handelingen, oppert Berger.
      Méér dan uit louter vier muren en een dak boven het hoofd bestaat het nieuwe verblijf uit opgehoopte ervaringen en herinneringen die tezamen de biografie van de migrant vormen. Dit geheel moet de nieuwe plek betekenis als een nieuw thuis en de bewoner zijn ‘identiteit’ verschaffen. Maar hiermee zijn we nog niet beland bij een gevoel van thuis-zijn of thuishoren. Berger rept over een verticale lijn die is verdraaid in een zichzelf insluitende, individuele biografische cirkel, en een horizontale lijn waaruit de vaste ondersteuningspunten zijn weggevallen, een lijn die is vervaagd tot een grote vlakte van pure afstand. Het nieuwe kruispunt is nog wankel, het ontbeert voldoende basis voor de migrant om zich te wortelen.


2

Voor de jonge Curaçaose kunstenaar Quently Barbara vormt de band met zijn familie een belangrijk anker in zijn bestaan. Hij woont met zijn ouders, broer en zus al langere tijd in Nederland, zijn andere familieleden wonen op Curaçao. Van deze kunstenaar zag ik onlangs in het Migratiemuseum in Den Haag de installatie The Foreigners, die deel uitmaakte van de tentoonstelling The Bricks that Build a Home. Het kunstwerk bestaat uit een opstelling van reusachtige hoofden van de voor hem dierbare familieleden. Deze hoofden, die zeker vijfmaal hun levensechte omvang hebben, zijn gemaakt van kartonnen dozen beplakt met grijs plakband.
      ‘Ik gebruikte geselecteerde foto’s van mijn familieleden als model in het knip- en plakwerk,’ zo legt Barbara uit na een publieke discussie met hem en andere kunstenaars in het museum. Meer nog dan het resultaat was voor hem het maakproces een nogal emotioneel gebeuren. Door beeldend kunstenaar te worden en niet te kiezen voor een beroep dat hoger aanzien geniet, zoals ingenieur, heeft Barbara zich de afkeuring van de meeste leden van zijn familie op de hals gehaald. Hij voelt zich anders, een buitenbeentje van de familie. Tegelijkertijd koestert hij een diepe affiniteit met zijn ouders, broer, zus, oom en opa. Zijn kunstwerk is geboren uit het verlangen om aan deze affiniteit vorm te geven.

The ForeignersQuently Barbara, The Foreigners, Migratiemuseum Den Haag, februari 2019

Met het gebruik van karton koos Barbara bewust voor wegwerpmateriaal dat op Curaçao, anders dan in Nederland, meestal wordt hergebruikt. De boodschap hier is dat je niet voor iets nieuws kiest als het oude nog bruikbaar is of te repareren valt. Bij mij als toeschouwer komt nog een andere interpretatie van het materiaalgebruik op. Karton is relatief kwetsbaar: het knakt wanneer je het te ver doorbuigt, het kan scheuren. Plakband dient om kartonstukken aan elkaar te plakken en ook om scheuren te dichten. Bovendien gaat het afbreken van de opstelling gepaard met het terugbrengen van de hoofden tot onherkenbare platte stukken karton, die vervolgens bij de opbouw weer nauwkeurig aan elkaar moeten worden geplakt. Familiebanden zijn even kwetsbaar, kunnen door ruzies afbrokkelen en moeten dan weer worden hersteld. Wanneer deze banden het gevoel van thuis-zijn medebepalen, is een regelmatig repareren van deze banden vereist om dat gevoel op peil te houden.


3

De woonkamer van de Indonesische Wirjo is eenvoudig ingericht. Ik tel drie kleine fauteuils rond een laag tafeltje, een eettafel met een aantal stoelen, een kamerplant en een middelhoge kast waarop een stapeltje papier ligt. De wanden zijn kaal, op een klein schilderij en een kalender na. Een bruin-groen batikkleed bedekt de salontafel, over de leuningen van de fauteuils hangen antimakassars, eveneens van batik.
      Wirjo behoort tot de duizenden Indonesiërs die in het buitenland verbleven tijdens de bloedige machtsgreep in 1965 door generaal Suharto en daardoor niet meer naar hun geboorteland konden terugkeren. Hij had kort voor die coup een studiebeurs gekregen voor Moskou, maakte daar zijn studie af en werd begin jaren zeventig in het kader van een vriendschappelijk Sovjet-Cuba uitwisselingsprogramma naar Havana gezonden. Tot aan de eeuwwisseling bleef hij verstoken van enig contact met familie en vrienden in Indonesië. Officieel was hij stateloos en kon hij geen stap buiten de grenzen van zijn nieuwe thuisland zetten. Het was voor hem een deprimerende en verwarrende periode, waarin de onzekerheid over hoe lang de ballingschap zou gaan duren nog het pijnlijkst was. Enige troost vond hij in de spaarzame brieven van zijn in Nederland gestrande nicht. Maar ook bij de vijf andere op Cuba wonende Indonesiërs die hetzelfde lot als dat van hem was beschoren.
      Voor Wirjo en zijn medeballingen kwam de grote verandering aan het eind van de vorige eeuw tijdens de minder dan twee jaar durende regeerperiode van de Indonesische president Abdurrachman Wahid. Door toedoen van deze aimabele leider kregen alle ballingen uit het Suharto-tijdperk de nationaliteit van hun geboorteland terug. Met een brede grijns haalt Wirjo zijn nieuwe paspoort tevoorschijn, dat hij inmiddels bijna twee jaar in bezit heeft. ‘Nu ben ik eindelijk weer Indonesiër, nu kan ik de schoonheid van mijn geboorteland weer proeven en mijn familie weer zien.’ Later in dat jaar reisde hij inderdaad naar Indonesië en zocht daar zijn zieke vader op.


4

Vertrek uit eigen land wordt ingegeven door hoop of wanhoop, meestal een mengeling van beide. Het is frustratie of wanhoop over de situatie in eigen land, en de hoop op iets beters elders. Of hier wel of geen sprake is van een eigen keus is niet zo relevant. Van een eigen keus is in elk geval geen sprake wanneer iemand vlucht voor oorlog en geweld, of om vervolging te voorkomen. Ik keer terug naar de beeldspraak van de elkaar kruisende lijnen die de migrant in de grond van het land van aankomst moet verankeren.
      We waren gebleven bij het incomplete kruis van Berger: de naar binnen cirkelende verticale, biografische lijn rondom de handelingen en herinneringen van de migrant, en de compleet weggevaagde horizontale lijn. Er moet veel gebeuren om het wankele bouwwerk te verstevigen. Voortbordurend op Bergers metaforische kruis zie ik dat de verdwenen horizontale lijn weer tevoorschijn moet worden gehaald, opgediept uit een oneindige lege vlakte, en worden hersteld tot een gereedschap waarmee de migrant kan navigeren in zijn omgeving. Navigeren betekent hier dat de migrant geleidelijk aan leert omgaan met de voor hem vooralsnog onwerkelijk aandoende realiteit, of dat de migrant – in de terminologie van de Nederlandse integratiepolitiek – kan aanvangen met zijn inburgering.
      De tocht die de migrant aflegt is vaak kronkelig en voert langs vele omwegen. Onderweg stuit hij op vele hindernissen, zoals langdurige en ingewikkelde procedures die moeten worden doorlopen om aan een baan of woning te komen, kwetsende bejegening, discriminatie en onbegrip voor zijn anders-zijn. Pogingen van de migrant om een thuisgevoel te creëren kunnen alleen slagen als zijn omgeving meehelpt door op zijn minst een toeschietelijke houding te tonen.
      In zijn lezing in Den Haag vertelt Vamba Sherif over de jarenlange omzwervingen die hij met zijn familie, waaronder zijn ouders, broer en zus, vanuit zijn geboorteland Liberia via Kuwait, Jordanië en Syrië, naar Nederland heeft gemaakt. Zijn vader haakte in Kuwait al af, terwijl zijn broer die zich toch door de zware jaren van onrust en onzekerheid heen had geslagen, zijn pogingen tot nestelen in juist de beoogde eindbestemming Nederland moest opgeven. Het lukte hem niet het labyrint van uitdagingen waaruit het proces van inburgering alhier bestaat, te trotseren, zo verwoordt Sherif het.

Is er zoiets als een eindbestemming of kunnen we beter spreken van een tussenbestemming? Voor de migrant kan er reden zijn om terug te keren als de levensvoorwaarden in zijn geboorteland zijn veranderd of als zijn zoektocht naar een nieuw thuis is mislukt. Maar is terugkeer wel zo eenvoudig? Voor iemand die langdurig in een ander land heeft vertoefd is vaak geen weg meer terug zonder een gevoel van misplaatstheid in zijn land van herkomst te riskeren. Door zijn ervaring elders is de migrant veranderd, net zoals het oorspronkelijke thuisland veranderd is. De teruggekeerde zal de elkaar kruisende lijnen waarmee hij aan de grond van zijn oude Heimat zat vastgepind niet meer terugvinden. Bovendien, hoe zouden de mensen in zijn land van herkomst naar hem kijken? Zouden ze hem herkennen, en omarmen als een van hen? Dat lijkt een illusie.
      Sherif reisde eens terug naar Liberia om vervolgens te ontdekken dat hij zich niet meer herkende in het doen en laten van de mensen in zijn geboorteland. De mentaliteit was er verhard, de onderlinge compassie van vroeger verdwenen. Des te meer drong het besef tot hem door dat het vinden van een thuisgevoel in Nederland zijn enige optie was.
      Van de Indonesische ballingen op Cuba heeft intussen niemand zich blijvend in Indonesië gevestigd, ondanks hun glanzende groene paspoorten. Dat schrijft de Indonesische historicus Vanessa Hearman in haar artikel The last men in Havana: Indonesian exiles in Cuba. De enkelen die terug zijn geweest hadden het gevoel in een volstrekt vreemde wereld rond te lopen. ‘Alsof ik een land bezocht waar ik alleen de taal kende,’ zei er een in een interview met Hearman. Een ander sprak van een meedogenloze maatschappij waarin burgers helemaal op zichzelf zijn aangewezen, doelend op de erbarmelijke sociale voorzieningen en geprivatiseerde overheidsdiensten.
Nee, in het Indonesië van nu aarden, dat zal niet meer gaan. Dan hebben ze toch liever het sobere leven op Cuba, waar ze tenminste kunnen rekenen op basale gezondheidszorg en de solidariteit van buren, vrienden en de staat.


5

De bagage van opgehoopte ervaringen en herinneringen van de migrant bestaat uit lagen die zich met elkaar vermengen en soms met elkaar in botsing komen. Het zijn herinneringen uit de landen van herkomst en aankomst, die zich samenvoegen tot iets nieuws waaraan de migrant zijn identiteit ontleent. In zijn bekende boek Imagined communities, waarin de oorsprong en betekenis van het nationalisme in de afgelopen tweehonderd jaar wordt onderzocht, wijst de Amerikaanse politicoloog en historicus Benedict Anderson op het ontstaan en voortbestaan van verbeelde gemeenschappen van mensen die dezelfde taal, cultuur en geschiedenis delen. In de kern snijdt hij hiermee de kwestie aan van een persoonlijk en cultureel gevoel van behoren tot een bepaalde nationaliteit. De verbeelde gemeenschap is een soort ‘horizontaal kameraadschap’ die hardnekkig gedijt over grote afstanden, het overbrugt soms ook verschillen van politieke overtuiging of sociale status. De kameraadschap houdt zich levend in een groeiend web van contacten, voortgestuwd door de zich alsmaar verder ontwikkelende communicatietechnologie. Leden van de verbeelde gemeenschap herkennen in dit web een belangrijk deel van hun identiteit, aan dit web laven zij zich.

Voor Wirjo en zijn lotgenoten op Cuba verdiepte zich, mede door hun paspoorten – erkenning van hun nationale identiteit – hun onderdompeling in de imaginaire Indonesische gemeenschap. Van een definitieve terugkeer naar hun geboorteland is het niet gekomen, maar des te geestdriftiger hebben zij zich geworpen op het web van contacten dat deze gemeenschap vormt.
      De moeizame communicatie per post had al eerder plaatsgemaakt voor contact per email. Dat internettoegang op Cuba beperkter is dan elders zit betekenisvolle communicatie niet in de weg. In hun sociale verkeer worden de ballingen geholpen door een ambassade, die in deze zaken actiever is dan ooit sinds de consolidatie van socialistisch Cuba het geval was. Die verandering is een gevolg van de volledig herstelde diplomatieke relaties tussen beide landen na de val van Suharto. De ambassade faciliteert culturele uitwisseling en introduceert Indonesische kunst op het eiland. Er worden Indonesische dans- en muzieklessen voor geïnteresseerde Cubaanse jongeren georganiseerd. Deze nieuwe lifeline heeft de ballingen omgevormd tot ambassadeurs van hun eigen cultuur, zij dragen hiermee hun identiteit met verve uit. Het is niet moeilijk te zien dat Sherif en Barbara in hun nieuwe thuisland Nederland hetzelfde doen, de een met zijn schrijverschap, de ander met zijn kunstwerken.

De verbeelde gemeenschap blijft aantrekkingskracht uitoefenen op haar leden. Ze blijft de liefde van haar leden opzuigen, ook wanneer er sprake is van ambivalentie, bijvoorbeeld wanneer een lid zich tegelijkertijd vernederd of verstoten voelt door zijn natie. Hearman schrijft in haar artikel onder meer over het overlijden van Gunar, een van de Indonesische ballingen in Havana. Op verzoek van de overledene werd op zijn doodskist een rood-wit kleed gedrapeerd: de kleur van de Indonesische vlag. Op de begrafenis van zijn vriend en landgenoot sprak Wirjo de volgende woorden: ‘Ook al werd Gun gedurende veertig jaar niet erkend als Indonesische burger, zijn liefde voor zijn geboorteland is nooit verbleekt.’
      Hoe werkt de verbeelde gemeenschap op het gevoel van thuis-zijn in het land van aankomst? Ook hier komt een opmerkelijke tegenstrijdigheid aan het licht. Wanneer de migrant zich gesterkt voelt in het koesteren en uitdragen van zijn eigen culturele identiteit voelt hij zich ook sterker om banden aan te gaan in zijn nieuwe omgeving. Hij zal zich er meer thuis gaan voelen. Maar het kan evengoed andersom werken. De verbeelde gemeenschap kan ook een vluchtoord uit de dagelijkse werkelijkheid worden. Misschien kan je dan spreken van een imaginair thuisgevoel.
      Proberen je ergens thuis te voelen, het is als balanceren op een wipplank. Bovendien vraag ik me af of in de losgeslagen wereld van nu niet velen van ons, met of zonder migratieachtergrond, geneigd zijn te vluchten in onze eigen ‘imaginaire gemeenschap’. Misschien voelen velen van ons zich gevangen in een tijdperk van verbanning, voortdurend op zoek naar een gevoel van thuis-zijn.

Dit bericht is geplaatst in Essays en getagd, , . Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.