Die ochtend werd ik wakker met een benauwd gevoel. Ik had net gedroomd dat ik in de foyer van de gevangenis zat. Er hing een sleutel om mijn hals, ik was vrij en kon zo weg lopen, maar ik deed het niet. Ik wilde nog even op een bankje zitten. Het licht om me heen voelde aan als met de ogen dicht in het volle licht. Toen kwam er van rechts een man op me af. Ik kon niet zien wie het was omdat hij in het donker gehuld was. Hij boog zich naar me toe. Even dacht ik dat hij gewoon naast me wilde zitten. We begonnen intens te zoenen. Ik voelde dat de man in het donker een zware tijd achter de rug had. Hij kwam van een psychisch slagveld en wilde bij me zijn.
De hele dag was ik van slag. Ik kon niet veel hebben. Op mijn werk in een activiteitencentrum voor psychiatrisch patiënten, viel ik uit tegen een jengelende vrouw. Ik erger me vaak aan haar onverstaanbare verongelijkte toon en die dag was het of ze rechtstreeks op mijn zenuwen zat te zeuren. In de lunchpauze had ik met mijn vader afgesproken om hem daarna uit te zwaaien. Hij had een week bij me gelogeerd, wat uitzonderlijk is, want normaal gesproken gaat hij nooit op reis zonder mijn moeder. We hebben allerlei leuke uitstapjes gedaan, zijn naar Scheveningen gefietst, over het havenhoofd gewandeld, bij Simonis enorme porties kibbeling verorberd, en Delft bezocht. In de Nieuwe Kerk bleef ik even staan bij de spreuk van het grafmonument van Hugo de Groot. ‘Ontwijk dit lijkgesteent; de Groot ligt hier begraven. Gij die niet gloeit van zucht naar kunde en vrijheidsmin’. Ik verzocht de Groot in stilte om een man op me af te sturen die groot was in zijn daden. Je weet nooit, dacht ik.
Mijn vader heeft zichtbaar genoten van de uitstapjes. Normaal gesproken blijft hij het liefst in Spanje, waar hij al geruime tijd woont. We spreken elkaar haast nooit over de telefoon omdat we allebei niet houden van bellen. We beschouwen het als een aderlating van energie. Wanneer ik dan toch een keer bel, met de allergrootste tegenzin, dan krijg ik mijn moeder aan de lijn. Zij is werkelijk verzot op bellen. Wanneer ik haar vraag iets aan mijn vader door te geven, dan doet ze dat nooit. Zo vertelde ik haar over die droom die ik had, een droom waarin mijn vader voorkwam. Hij stond onder een daklicht met een bundel van licht op hem gericht, in de badkamer en hij was volledig echt. Ik kon hem aanraken, wat ik ook deed in mijn droom. Daardoor wist ik dat het droombeeld van mijn vader echt was. Dat leek me toch wel iets om door te geven. Op het moment dat ik haar de droom beschreef wist ik al dat ze het niet zou doen. En maar klagen over mijn vader. Hoe vaak ik ook tegen haar zeg, mam, dat kun je niet van papa verwachten, het helpt geen zier, ze blijft maar negatief over hem praten.
Op mij krijgt ze zelden vat omdat mijn gedrag op de één of andere manier niet voor haar te volgen is. Ik ga net als mijn vader mijn eigen gang. Toen er eerder dit jaar kanker bij haar was geconstateerd vond ik dat vreselijk. Ik weet dat ze heel kwetsbaar is. Ze houdt eigenlijk het meest van harmonie, en ik ook. Haar negatieve buien komen voort uit een angst om te leven in deze harde wereld. Ik wil dat mijn moeder leeft, leeft als nooit tevoren. Ik ben naar de rozentuin van het Westbroekpark gegaan en heb alle engelen en gidsen die haar goed gezind zijn gesmeekt om haar weer beter te maken. Je weet nooit, dacht ik.
Een doortastende Syrische chirurg in Girona heeft meteen korte metten gemaakt met de kwaadaardige poliepen in haar darm. Mijn vader zou bellen zodra de operatie achter de rug was. Vlak voordat hij belde zag ik voor me een vergeten rood fietslampje branden op het fietspad van de Scheveningseweg. Ik wist dat de operatie geslaagd was.
De zon breekt door de koude november nevel heen. Er bellen twee oudere mannen aan, Jehovagetuigen. Ik zeg: ‘U verspilt uw kostbare tijd, ik geloof al.’ De ene man zegt dat hij het belangrijk vindt om het woord te verkondigen, zoals Jezus dat ook al deed. ‘Maar hij liep niet door de kou,’ zeg ik. De oudere mannetjes lachen om mijn nuchtere opmerking. De minst fanatieke het hardst. Vanavond wil ik uitgaan.
Anselma Bueler