hier strompelen oude mannen naar een bank in het park
als naar hun laatste rustplaats, onder de treurwilgen
‐ maar het mag ook onder een andere boomsoort:
dood is dood en zitten is immers maar zitten
één struikelt en valt, de anderen kijken, als roerloze reigers
hij zal toch wel weer opstaan? zo niet, dan kan hij meteen
ter plekke door jongere en sterkere mannen begraven worden
‐ wrange humor van de oudjes, ze lachen er ingetogen om
hij klautert overeind, zijn blik gericht op zijn leeftijdgenoten
hij strijkt met noestige klauwen de plooi in zijn pantalon weer
strak, denkt aan vroeger tijden: een machtige pilaar was hij
vreemd, dat het dak van de tempel maar zo langzaam wordt
losgewrikt van de zwaartekracht, je zou toch denken dat zoiets
zich veel sneller moet voltrekken,‐ ik zie het hem denken