Als uit verdronken land komt het licht,
nat en wit. Het strand is verlaten.
De zee komt traag in beweging.
Schepen op weg naar een haven,
afgeladen of leeg
maar altijd achter een loon aan,
brood, een bestaan.
Alles is tijd in dat langzame licht,
regen wordt mist en weer regen.
De wiegende wind in de bomen,
heel even.
Ik loop met het zout van je huid
op mijn tong naar mijn kamer.
Een pluisje tolt in de wind, zweeft
loom omlaag
en hecht zich
aan mij.