Vijf gedichten, Bert Struyvé

Het spel van de spiraal

hoe je aan het eind van de houdbaarheid
zomaar de hei kopieert van internet
hoe je nog maar eens
behaaglijk in je draaistoel verdwaalt

terwijl vuile windvlagen zoeken naar een opening
om geruimde ballonnen te verstrooien
voorstellen onhoorbaar te mengen met ruis

fijner dan zilverzand

hoe je uren later niet meer dwaalt
maar het web nog eenmaal bespringt
als de spider die zoekt
naar verloren details in je vingers
woestijnzand

lichter dan in de hooiberg lichter dan de grote lijnen
die pas bezwijken
wanneer je ontwaakt
op de achterbank naar huis

met chauffeur
de laatste droom van erkenning

 

Analoge ontlading

hallo Bandoeng hallo Bandoeng, hier is..
ooit een walkietalkie met een rooksignaal

spintepels waaien spinsels tot een web
van suikerdraden met druppels kleefstof
en spannen struikeldraden om de aarde

de prooien rollen zelf de rode loper uit
met draadjes techno in hun oren
en filteren -wat niet is- de cloud weer in

wij spelen al decennia de vermicelliblues
tere engeltjes die aan schouders klitten

en lopen voorzichtig het speelveld af
vleugellam een analoog heideblauwtje

 

De vlucht

ik weet het wel
jij wilt op dit vroege uur niet eten
maar stortplaatsen stropen want

er gaat veel verloren zeg je
zoals gebroken matglas met sporen
van voortbewegende lijven van slakken
door gewitte tanden afgescheurde zakjes
en weggesmeten blikjes met verregend wikkel

ik zie de slaap weer muurvast in je ooghoek
en hoor je raspend geluid
ruik de eerste rook uit je mondhoek
en altijd voel jij wel ergens

vage muziek
altijd hoor jij wel ergens
een gevoelige snaar
soms begrijp ik het niet
wat zit er in jouw huid
ik haal voor jou het smeulend vuur van de nacht
naar binnen en bewaar
de laatste kooltjes in mijn koelkast

je kunt wat komen gaat ontlopen
een verleden krijg je voor altijd

 

De kunst van het schrappen

wanneer de kleine ramen gesloten ogen
verstijfd door dunne platen ijs is het raak
buiten waar jij ooit na een stille bui

met beide handen de sparren greep
het regende winter op het rendiermos
nu knerpt het onder mijn laarzen

daar onder druk van voeten verdwijnt de kosmos
hoog in de lucht schel de snavel van de rover
staat priemend gekrijt in kobaltblauw

misschien moet je niet tikken
tegen fragiele bloemen en matglas breken
koud toneelspel duurt vaak één bedrijf te lang

 

Ergens voel ik kortsluiting

klinkerstapels vormen tijdelijke dijken in de polder
waar gevelglas spiegelt in plassen naast kabelgoten
hijskranen zwaaien verwaaid als sky dancers
en eeltige werkhanden verleggen pijpen en rijplaten

de opstapjes de kekke muurtjes doorkruisen dromen
over olifantspaden van laarzen en winterjoppers
een waterpartij remt af voor chicanes van beton
de hangplek achter het speelveld ˂getijdenbestendig˃
oogt als luchtplaats voor roestvrij staal

het vonkt

als bureau-robotten digitaal de polder systematiseren
eerst verzanden naar eenvoud
dan naar allemansland want
de ontheemden zouden maar gaan dwalen
ja, ze zouden maar verdwalen

ook een dwaalgast op doorreis is niet welkom meer

Dit bericht is geplaatst in Poëzie. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.