De oude heer herkent ons niet meer. Geen wonder na al die jaren. Meer dan zestig tussen vandaag en dat ‘schoon uitzicht’ op het Rijndal in die zomerse tuin van weleer. Dat ging overigens niet meteen van harte. Oorzaak, het tentje dat wij ‘s avonds bij maanlicht hadden opgezet, onder de rustieke kastanjeboom, naast het ogenschijnlijk onbewoonde huis. Maar als de knorrige bewoner hoort dat we uit Holland komen, bindt hij meteen in en schakelt vlot over op een soepele conversatie. In vogelvlucht verkondigt hij ons zijn rijkdom aan opvattingen en ideeën, variërend van de Politionele Acties in voormalig Nederlands Indië tot de gruwelen die door het Nazidom werden gepleegd. En waren ook wij, jongens, fietsend langs de Rijn, de afgelopen dagen niet getuige geweest van de puinhopen in steden als Keulen en Mainz? En sneuvelde er niet onlangs een neef van mij als dienstplichtig soldaat in dat Indië van ‘ons?
‘Mijn naam is Dekker. Thee?’ Onder het nuttigen van een beschuitje vroeg hij ons of we op school de Havelaar al hadden gelezen. Nee, dat hadden we niet, en hij gelaste ons daar gauw wat aan te doen, hij had ergens nog wel een presentexemplaar. Reve? Mulisch? Nee, die zeiden hem weinig, maar had zekere Hermans laatst niet een aardig stukje over hem in de krant geschreven? – Nadat wij dat hadden beaamd, mocht ons tentje blijven staan. Van de marken die wij dat weekje in Ingelheim met puinruimen verdienden, kochten we een Kuchen, waarop we hem dankbaar tracteerden.
Nee, hij herkent mij niet meer. En ik zijn huis niet, dat is namelijk tot hotel verbouwd. Mijnheer Dekker zelf is hooguit een tikkeltje verbleekt. Deze reis vergezelt mijn vriend Willem mij. Als groot ‘Indië-kenner’ wou ik hem er dolgraag bij hebben. Aan de bar vertellen we de heer Dekker de reden van onze komst. Die toont zich eerder verongelijkt dan verbaasd: ‘Waarom niet eerder langsgekomen? Maar weet heren, ik ben nogal ouderwets, iets als een smartphone zul je bij mij niet aantreffen.’ Maar of we zijn laatste publicatie al kenden, ‘Over Vryen-Arbeid voor Asielzoekers’? Ook over ‘Wir schaffen das’, heeft hij al een artikel geschreven, ‘Tapfer Deutschland verricht netjes zijn humanitaire verplichtingen.’
Maar nu dan het antwoord op jullie vraag:
‘Over mijn Havelaar las ik laatst, dat men die als verplichte leerstof op de middelbare school wil afschaffen. Dat heeft vast te maken met de jeugd van tegenwoordig, die zelfs na vijftien jaar onderwijs geen goed Nederlands kan schrijven, en dus ook minder goed kan lezen.Terwijl aan de andere kant de boekenmarkt overspoeld wordt met romannetjes.
Er bestaan nu zelfs schrijversvakscholen, en er worden, las ik laatst, vele keren meer gedichten geschreven dan “God kan lezen”. Heren, waar zit dat in? Dat mìjn woordkeus, zinsbouw en stijl zouden zijn verouderd, lijkt me nogal gezocht. Die opvatting getuigt eerder van gemakzucht. Want over de inhoud worden we het gauw eens, die is immers van alle tijden. Droogstoppel “doet” nog altijd in koffie, en roeren in een plastic bekertje met oploskoffie kan soms al genoeg zijn voor een meesterwerk, het ligt er alleen maar aan hoe je het opschrijft…’