Dinsdag 8 september pleegde Joost Zwagerman zelfmoord. Ook bij mij kwam het nieuws aan met een schok. Dat laatste woord zou een cliché kunnen zijn, maar is het niet.
Ik zal dat uitleggen. Joost had een uitstekende bijdrage geleverd aan Extaze 14, beter bekend als ‘Het Kellendonknummer’ en had gul gedoneerd aan de crowdfunding die de totstandkoming van dat nummer mogelijk had gemaakt. Over die bijdrage, de eindredactie ervan en het nummer zelf heb ik met hem diverse e-mails uitgewisseld. Ik wist dat hij geestelijk in het donker verkeerde en ook lichamelijk leed, maar zijn mails waren monter, licht en uiterst collegiaal. Het beeld dat ik in de zomermaanden van hem had gekregen en het nieuws van zijn dood. Dat contrast is de schok.
Ik heb Jaap Goedegebuure, de gastredacteur van het Kellendonknummer en een vriend van Joost, gevraagd zijn voor het Financieel Dagblad geschreven necrologie aan ons af te staan voor de website.
(cg)
Vijftien jaar geleden probeerde de vader van Joost Zwagerman zich van het leven te beroven. Tegen zijn bedoeling in werd hij gevonden toen hij nog te redden was. Eenmaal uit zijn coma bijgekomen liet hij zijn zoon weten dat zijn suicidepoging geen schreeuw om aandacht was geweest. Hij wilde er gewoon niet meer zijn.
Toen Zwagerman niet zo lang geleden aan het herstellen was van een langdurige depressie, kwam hij op dit familiedrama terug. ‘De gedachte aan zelfmoord kan een troostgedachte zijn: je kunt er altijd nog uit stappen. Maar als iemand uit je nabije familie het daadwerkelijk heeft gedaan, wordt die troostgedachte een angstgedachte. Ik heb de chromosomen en de genetische predispositie van mijn vader. De gedachte aan zelfmoord werd een wurgkoord om mijn nek, in plaats van een troost.’
Het was mede vanuit de overweging dat je het je naasten niet kunt aandoen om jezelf van kant te maken dat Joost Zwagerman zich keerde tegen de vrije beschikbaarheid van een zelfmoordpil. Het kwam hem te staan op het verwijt van bevoogding en moralisme. Maar hij reageerde ook uit drang tot zelfbehoud, wel wetend dat zijn vader een terrein had betreden dat hij zelf angstvallig probeerde af te schermen. Tot hij, gemangeld door neerslachtigheid en een verergerende reumatische aandoening, niet langer weerstand kon bieden aan de drang om het hek om te schoppen en de grens over te gaan.
Voor de buitenwacht komt het bericht van Zwagermans zelfgekozen einde des te harder aan nu het haaks staat op de indruk die hij maakte. Als aankomend schrijver straalde hij niet alleen jongensachtige bravoure uit, hij liet ook blijken dat hij de tijdgeest haarfijn aanvoelde. Zo gaat zijn eerste roman De houdgreep (1986) over de Londense wereld van popmuziek en videoclips. Gimmick! (1989), dat nu de status heeft van cultboek en generatieroman, speelt zich af rondom de destijds hippe Amsterdamse discotheek Roxy. Zwagerman neemt er afstand van het milieu waarin hij zich destijds bewoog: het legendarische kunstcentrum Warmoesstraat 139 waar schilders als Rob Scholte en Peter Klashorst een vliegende start beleefden, en de dichtersbende die zich de Maximalen noemde. Vals licht (1991), verfilmd door Theo van Gogh, beschreef de fatale liefde van de hoofdpersoon voor een meisje dat haar studie en drugsverslaving bekostigt door de hoer te spelen. Met De buitenvrouw (1994) leverde Zwagerman een bijdrage aan het ontbrandende debat over de multiculturele samenleving.
Toen hij als romancier voorlopig uitgeschreven leek (in 2002 verscheen nog Zes sterren, dat duidelijk is geënt op zijn vaders zelfmoordpoging), ontpopte Zwagerman zich als enthousiasmerende kunstpropagandist. In De Wereld Draait Door maakte hij furore als dé opvolger van Pierre Janssen en Henk van Os. Lezers van de Volkskrant leerden hem kennen als opiniemaker. De schokken aan het begin van het nieuwe millennium (de val van de Twin Towers, de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh, de verscherping van de etnische tegenstellingen, het echec van de maakbare samenleving, het demasqué van progressief en tolerant Nederland en de ermee samenhangende opkomst van het natiegerichte populisme), maakten van Zwagerman een andere schrijver. Op de beeldbuis mocht hij misschien nog overkomen als een jolige jeune premier, als waarnemer van een steeds woeliger maatschappelijk bestel manifesteerde hij zich de ernst zelve en keerde hij zich uit naam van fatsoen en moraal tegen het opbloeiende extremisme, maar ook tegen de versteende dogma’s van de linkse kerk.
Van het vroegste begin van zijn schrijverschap was Joost Zwagerman ook een bevlogen dichter, die er een punt van maakte om het bed waarop de Nederlandse poëzie lag te dommelen flink op te schudden. Een van zijn laatste gedichten klinkt nu als een wrang slotakkoord, én als een kreet uit de diepte: ‘ God, Die eenzaam is, /Zichzelf verafschuwt,/in een impuls zelfmoord pleegt, /omdat Hij Zijn aanstaande/schepping vreest.//God, in éen keer dood door eigen hand./Dat moet de oerknal zijn geweest.’
Jaap Goedegebuure