Frans Kellendonk was een veelbelovend schrijver. Men zegt zelfs; de meest veelbelovende van zijn tijd. Nu Extaze op 2 Juli 2015 het ‘Kellendonk Nummer’ presenteert, lijkt het mij eerbiedig om iets te schrijven over de schrijver.
Er is geen schrijver ter wereld, volgens mij, die zo mooi over een giraf kan schrijven als Frans Kellendonk dit kon. Zijn verhaal ‘De Giraf’ is eigenlijk een prachtig zelfportret. Giraffen mogen van mij mooi heten, zegt hij. De giraf is een stil dier, loeit niet, gromt niet, balkt niet. Bij een giraf hoort een tuinameublement en een parasol. Als hij – Kellendonk- een tuin had gehad, dan had hij hierin twee acacia’s willen hebben en een giraf. Maar, Frans woonde één hoog. Als er een giraf langs kwam, dan keek deze naar binnen, maar het kwam nooit tot een gesprek, omdat de giraf van nature een stil dier is, weliswaar nieuwsgierig, maar intens verlegen. In gezelschap is hij degene die blozend zit te zwijgen en een geheime liefde of antipathie koestert…(sic). Herkenbaar Kellendonk?
En over zelfportret gesproken: ik bezocht onlangs het nieuwe Centre Pompidou Málaga en werd hier getroffen door de expositie ‘Selfportraits’ , waarin ik ineens verbeeld zag wat Frans Kellendonk mij vertelt in zijn korte verhaal over ‘Het ontvreemde gezicht’. Zoals bekend was Kellendonk geboeid door spiritualiteit en metafysica, de fysiek áchter de fysiek zou je kunnen zeggen. En dit is precies wat je grijpt op deze expositie. Picasso, die het gezicht bevrijdde van reproductief realisme en op zoek ging naar het ‘zelf’, naar de onbewuste ik en het diepbewuste zijn, in de – wellicht ooit wat modieuze – trend van Freudiaanse beelding. We zien door de ogen van de kunstenaars hoe de eerste wereldoorlog het gezicht verwoestte. We voelen de wanhoop, de angst, de weerloosheid en de wreedheid die schuilt onder de blanke schoonheid van het uiterlijk zoals we dat dagelijks voorbij zien komen.
Kellendonk was niet alleen schrijver, hij was filosoof en wie zijn verhaal – eigenlijk meer een essay – leest over het ‘eigen’ gezicht, begrijpt ineens het verwrongen zelfportret van Francis Bacon (1971) en kijkt anders naar de portretten van Frida Kahlo of het beeld van de Imbeciel van Max Ernst (1961). Ik citeer: “Je eigen gezicht heb je voor anderen. Voor jezelf is het de duisternis van waaruit je ’slevens schouwtoneel bekijkt. Het is bovenal een discreet gezicht, in tegenstelling tot al die brutale, aanstellerige, verwaande gezichten om je heen.”
“Toen een schilder mij vroeg of ik voor hem wilde poseren heb ik ja gezegd. Mijn eigen gezicht was er immers niet mee gemoeid.”
Alsof Frans Kellendonk de expositie in het Centre Pompidou Málaga heeft gezien, nee niet gezien, opgezogen en verwerkt. Over dat portret van hem – de schilder (wie?) maakte er twintig en tot schrik van Kellendonk was er niet één bij waarin hij niet zijn eigen gezicht herkende – zegt hij: “hij had mijn fysionomie binnenstebuiten gekeerd en mijn duistere, discrete eigen gezicht aan het licht gebracht…”
De vraag is waar zijn deze twintig portretten gebleven waarin wij het ontvreemde gezicht van Frans Kellendonk mogen aanschouwen?