Gebiologeerd bekeek ik het schilderij. We waren in het Rijksmuseum, een opdracht van Elske.
‘Kom hier eens kijken.’
Je kwam naar me toe. Zij aan zij stonden we voor het doek.
‘Die man, dat ben jij,’ zei ik en bekeek je van opzij. Bij je oog en mondhoek zag ik lijnen die daar eerder niet hadden gezeten. Ik wilde de fronsrimpel boven je rechte neus wegstrijken.
‘Want?’ vroeg jij en wierp een blik op je horloge.
‘Kijk dan.’
De man in pak staat in een restaurant aan tafel bij zijn vrouw, vriendin? Zij zit en kijkt naar wat hij doet. Op de achtergrond is een stel omgedraaid op hun stoelen, nieuwsgierige gezichten. De ober houdt zijn pas in en blijft verwachtingsvol staan. Er staat een kaars op de tafel waar de man met een gestrekte arm zijn hand recht boven houdt. Geen idee hoe lang al, nog geen brandblaar te zien. Hij straalt iets hautains uit, zo van kijk mij eens. Of het is zijn maîtresse? Ze leunt achterover. De schilder heeft haar slanke arm losjes over de rug van de stoel gelegd. Zo lijkt ze niet erg onder de indruk van zijn kunstje.
‘Zoiets zou jij ook kunnen doen,’ zei ik en hield mijn blik strak op het doek gericht.
‘Hij ziet er arrogant uit,’ mompelde je, pakte je iPhone en draaide je rug naar me toe. Ik wilde mijn tong afbijten. Dit soort dingen hoorde bij Elske thuis.
Elske hebben we nodig om met elkaar te kunnen praten. Wij praten, zittend op haar lage donkerblauwe bankje. Altijd zit jij links en ik rechts, een kussentje tussen ons in. Elske zit tegenover ons op haar hoge bordeauxrode stoel. Hij ziet er comfortabel uit, die stoel. Als wij uitgepraat zijn zegt Elske iets. Soms onderbreekt ze ons. ‘Jullie zijn twee slachtoffers, allebei in de slachtofferrol.’ Of: ‘Jullie zitten er teveel in, probeer erboven te gaan hangen.’
Je stopte je mobieltje terug in je broekzak.
‘Ik heb het wel gezien, we moeten weg, anders kom ik te laat voor mijn afspraak. Sorry.’
Weer keek je op je horloge. Alsof je door vaak te kijken de tijd kon bezweren. Dat horloge kocht ik voor je, we kenden elkaar een half jaar. Toen vond je mij de mooiste, bereidde de heerlijkste maaltijden, nam me onverwacht mee naar Parijs.
‘Was sich liebt das neckt sich’, probeerde Elske afgelopen keer. Maar bij ons zijn het de kleine dingen, een vieze vaat die te lang blijft staan of het verschonen van de zoveelste poepluier, die ons nekken. Als je daar boven gaat hangen heb je een smerig huis en een stinkend kind. Ze stelde vast: ‘Dertigers met kleine kinderen, een moeilijke levensfase.’ Mijn keel brandde na van ons wanhopige geschreeuw op het bankje een minuut daarvoor. Sussend voegde ze eraan toe: ‘Waar jullie nu doorheen gaan, daar gaan veel koppels van jullie leeftijd doorheen.’ Ik huilde. Jij zat voorovergebogen, je hoofd in je handen. ‘Ga samen iets doen, quality time zonder kind,’ rondde Elske af. Dat deed ze altijd, positief afronden. Misschien was ze bang dat we niet terugkwamen. Elkse moest ook haar brood verdienen.
Naast het schilderij waar we voor stonden hing een ander doek van dezelfde schilder.
‘Daar wil ik ook nog even naar kijken’, zei ik en liep erheen. ‘Twee minuten?’ Ik wist dat je geïrriteerd was, maar je bewoog mee; jij begreep ook wel dat Elske iets anders bedoeld had met quality time.
Opnieuw een man en een vrouw. Ze dansen dicht tegen elkaar aan over het strand. Het weer is onstuimig. Donkere wolken in een grijze lucht, plassen als spiegels onder hun blote voeten. Hij draagt een zwart kostuum, zij een felroze jurk. Zo te zien waait het hard, want de knecht en meid die erbij staan hebben moeite hun paraplu’s vast te houden. Ik drukte mijn neus zowat tegen het doek. Innig dansen ze, verliefd. Toch klopte er iets niet. Ik deed een paar passen terug en zag de leegheid. Het overviel me. Misschien projecteerde ik teveel. Of kwam het door de kleine koffer die ik nog ontdekte bij de voet van de meid. Was het tijd om afscheid te nemen? Ging zij weg, of hij? Hun laatste dans. En jij? Je stond hier naast me, met je hoofd bij je afspraak of al veel verder weg. Gehaast pakte je mijn hand en gaf er een kus op.
‘Kom schat, we gaan. Daar is de uitgang.’
Je trok me een beetje voort. Ik wilde niet weg maar verzette me niet, keek om over mijn schouder. Tussen een groep Japanners door zag ik een zwarte en een roze vlek.