I Nooit weer?
opgeschrikt door de schaduw van duistere grimassen,
te laat om aanstichtende schimmen te ontmaskeren
hoe te bedaren een op hol geslagen volk,
in striemend tuig aangespannen
tot bloedens toe gemend door een dwaas?
II Ontnomen
een mens’ wieg is gedrapeerd met welkomstlinten
de kleur toont de gesteldheid van hem gegunde tijd
soms voortijdig ontnomen
door kortsluiting
– verstoorde kruising van levenslijnen –
in een toevallig passerend transformatorhuisje
een vergeelde opname terloops tegengekomen
toont een onbekende soldaat
van het zwijgend regiment der zwarte linten
nieuw leven
negeert afgesloten gebeurtenissen
alsof deze na jaren langzaam onherkenbaar worden
III Waalsdorpervlakte
een klok rijst op in novemberzon
begint fluisterend tussentijds te luiden
lange schaduwen
– ze blijken geen geweren meer –
hebben zich neergevlijd
op de gehavende welvingen
van een naakte oude vrouw
groen begroeid, geel gegroefd, roerloos liggend
bedroefd wakend
verder lijkt weinig veranderd
wat er tussen zit is alleen maar tijd
een ongrijpbaar gordijn
dun doorzichtig weefsel
het menseigene is tijdloos
blijft gelijk
een klein meisje
wijst naar de kruisen, ze begrijpt het niet
we zijn bijna onvoorbereid
Michiel Hanon