Het is zaterdagmiddag en mooi weer. Als ik naar de markt ga, neem ik altijd de tijd, en wil ik alles even zien. Ik word bij het Hobbemaplein verwelkomd door een aantal zwaarlijvige mannen, vrouwen en kinderen, die uit grote zakken met patat staan te eten. Ik start altijd op het pad dat het verst verwijderd is van tram lijn 11. Daar is het nog relatief rustig. Bezoekers van velerlei afkomst krioelen door elkaar op de smalle straatjes tussen de kraampjes. Als je bang bent voor veel mensen bij elkaar, moet je hier niet zijn, dat is wel duidelijk. Aan het eind van mijn laatste pad bevinden zich de meeste stalletjes met groente en fruit. Dit is het drukste gedeelte.
Ik vermijd op mijn route de “visafdeling”, of tracht er zo snel mogelijk door te lopen zonder door mijn neus te ademen. Onbegrijpelijk dat mensen hier kunnen overleven. Grote en kleine kadavers staren je liggend in lange rijen aan. Juist bij deze afdeling pleeg ik een bekende tegen te komen die even een praatje wil maken. In voorkomend geval trek ik deze eerst snel naar een veilige plek, of geef aan dat ik veel haast heb en helaas door moet lopen.
Op de markt is het ieder voor zich en God voor ons allen. Het vereist de nodige vaardigheid om je hier te bewegen. Dat het druk is, begrijp ik. Het ongeduld van, en het weinig rekening houden met anderen door sommige mensen is echter niet prettig. Het gebeurt dat mensen midden op het pad staan te praten of zonder zich om anderen te bekommeren naar een tegenoverliggende kraam willen oversteken. Je probeert daar rekening mee te houden en wacht geduldig je beurt af, geeft iemand ruimte of je schuift behoedzaam verder. Helaas vinden sommige mensen die achter jou lopen dat dit te langzaam gaat. Kennelijk ben ik te beleefd, want ik word in mijn rug geduwd of ervaar dat mensen mij links of rechts trachten te passeren.
Dit zou allemaal nog niet zo erg zijn, als er geen boodschappenwagentjes en kinderwagens zouden worden meegenomen. Goed, ik begrijp dat ouders hun jongste kroost moeten meenemen. Ik laat mensen met een kinderwagen altijd voorgaan, om te voorkomen dat mijn schenen te veel blauwe plekken krijgen. Maar die boodschappenwagentjes zouden moeten worden verboden. Of de eigenaren hiervan zouden tenminste eerst een rijvaardigheidstest moeten ondergaan. Opvallend is namelijk dat deze boodschappenwagentjes als levenloze uitstulping achter de persoon worden meegetrokken. Een verlengstuk waarvan de eigenaar zich het bestaan nauwelijks meer bewust is. Hij of zij houdt daarom niet in de gaten waar dit vehikel zich op het pad bevindt. De eigenaar pleegt links en rechts kramen te bezoeken, waardoor het wagentje wel meedraait, maar het middelpunt van de wielen niet van plaats verandert. Het wagentje blokkeert dan globaal voor de helft het pad.
Dit zijn steeds terugkerende gedachten als ik de markt betreed. Het gebeurt altijd weer zo, en het zal nooit anders zijn. Een dergelijke terugkerende gedachte heb ik ook als ik in de supermarkt naar de kassa loop, en aansluit in de rij. Zal mijn voorganger achter zijn of haar boodschappen op de band ter afscheiding een balkje leggen? Zo nee, zal ik het dan maar doen? Ga ik de persoon achter mij bedienen, of zal ik redeneren: als het voor mij niet wordt gedaan, doe ik het ook niet voor een ander? Ik heb het idee dat mensen – mijzelf meegerekend – eerder een balkje achter de eigen boodschappen leggen als de voorganger dat ook heeft gedaan. Je krijgt daar namelijk een warm gevoel van (“gelukkig zijn er ook nog sociaalvoelende mensen”), dat je aan je nakomer wilt doorgeven. Waar een mens zich toch al niet mee kan bezighouden.
Toch verloopt alles op de drukke markt eigenlijk wel op vredige wijze. Uiteindelijk zijn er in mijn ervaring geen noemenswaardige problemen. Soms moet er nog via het pad op brede pallets groente of fruit worden aangevoerd. Dit blokkeert de weg bijna volledig. Ik hoor echter niemand klagen. Misschien nemen de mensen de ongemakken behorende bij de drukte op de koop toe, en spelen bovengenoemde frustraties alleen in mijn gedachten. Wel wordt er door luidsprekers gewaarschuwd voor zakkenrollers, en lees ik in de krant dat hier kettingdieven opereren. Wellicht spelen er meer problemen tussen marktkooplui onderling, en tussen marktkoopman en marktmeester. Uit de periode dat ik nog advocaat was, kan ik me in beide verhoudingen een zaak met de nodige conflicten herinneren.
Ik vind het wel jammer dat de markt in Den Haag niet aansluit bij het centrum, zoals in Rotterdam. Het zou een gemêleerder publiek opleveren. Ook is er nogal weinig variatie in aangeboden waren. De verkoop van tweedehands spul komt er karig vanaf. Maar ik heb gelezen dat men hier iets aan gaat doen. De markt krijgt een facelift.
Mijn aangeschaft fruit (“alles voor een euro”) is in mijn rugzak gestopt, en ik loop terug. Na afloop wil ik nog langs het centrum fietsen. Mijn fiets had ik met een hangslot vastgezet aan een “nietje”. Wel zo veilig. Helaas bleek bij terugkomst een andere eigenaar zijn tweewieler aan de andere kant van het nietje te hebben geparkeerd, op zodanige wijze dat zijn hangslot mede mijn fietsstang vastklemde. Ik kon dus niet wegrijden. Er zat niets anders op dan op een paaltje te gaan zitten en wachten, in de hoop dat de pleger van de onrechtmatige daad het niet te laat zou maken, bijvoorbeeld door na sluitingstijd nog een poos op een terras neer te strijken. Op deze wijze kon ik – zij het onvrijwillig – uitgebreid het van de markt terugkomend publiek bestuderen. Gelukkig scheen er nog steeds een lekker zonnetje. Na ongeveer een uur kon ik mijn goed voorbereide shockmonoloog tegen de niets vermoedende dader afsteken, en hoorde ik zachtjes sorry zeggen. Een bezoek aan het centrum zat er deze middag niet meer in.