Hoewel ik mij op fietsafstand van het stadscentrum bevind en er een auto voor mijn deur geparkeerd staat, waan ik mij in een buitenwereld. Inmiddels woon ik vier weken in de boshut. De boshut met gaten in de muren en in het dak. De boshut met een geiser die na exact één minuut drieëndertig afslaat. De boshut zonder centrale verwarming en mét een verstopt toilet. Die boshut.
Toen ik mijn dochter van veertien vertelde dat we hier zouden gaan wonen voor de duur van drie maanden, was ze direct enthousiast. Laten we het erop houden dat ze het avontuurlijke van mij heeft. Maar toen we eenmaal definitief onze comfortabele eengezinswoning hadden verruild voor de boshut, en zij ontdekte dat hier noch televisie noch internet was, gilde ze het uit: hoe móet dat dan? Het drama leek niet te overzien. Ik had niet voor niets besloten dit minuscule feitje achterwege te laten in mijn verhaal.
Gisteravond sleepten we samen de bank in de woonkamer tot vlak voor de kachel. Toen hij er eenmaal stond, hadden we het warm van het gesleep. We híelden het ook warm, want ’s middags hadden we samen een voorraad hout staan hakken. We konden dus even vooruit met stoken.
We zaten samen met de hond op de bank voor het vuur. We dronken thee en kletsten de dag door. Haar bedtijd was allang verstreken maar die nemen we al weken niet meer zo nauw. Een potje scrabble duurt immers meestal langer dan voorzien, en vier potjes Yahtzee blijken leuker dan één.
Ineens zegt ze: we zouden zo altíjd moeten leven, mam. Ik had al wel gemerkt hoe fijn ze het hier heeft. In de boshut lijkt alles eenvoudiger. Een hoop complicaties blijven achterwege omdat datgene er simpelweg niet ís, óf omdat het niet functioneert, en zo blijft er ineens tijd over. Tijd die we dus hakkend, wandelend, kletsend, spelend, dansend doorbrengen.
Ik kijk haar aan. Ze is veertien. Ze heeft gedonder met haar vrienden op school, die haar aan het begin van het schooljaar uit de groep hebben geknikkerd. Ze past er niet helemaal bij. Toch is ze er niet onder te krijgen. Ze heeft niet zo veel zin in conventies, neemt geen blad voor de mond en maakt zelf wel uit wat ze leuk vindt en wat niet. Sinds we hier wonen draagt ze geen make up meer. Ze moet er zelf ook om lachen. We vinden het ineens allebei gedoe. ’s Morgens lopen we liever het bos in of stoken het vuur vast op, dan dat we ruzie maken om het ene kleine spiegeltje dat hier in huis ligt. Ik vergeet regelmatig mijn boslaarzen te verruilen voor iets netters, en constateer pas hoe ik erbij loop als ik in de rij van de supermarkt sta. Ze zitten ook zo lekker. Zij kiest ineens een nieuwe winterjas die vooral warm moet zijn en fijn moet zitten. En nu zegt ze ook nog; ‘ik mis het internet niet mam. Zullen we een spelletje doen?’
Ik zou er een beetje om kunnen janken. Van geluk.
Extazeblog: Literatuur als avontuur
-
Recente berichten
- Extaze 2010-2019
- Deelder’s uitvaart, Manuel Kneepkens
- Kralinger Popfestival – Forever young, Manuel Kneepkens
- Nieuwe recensie: Cilja Zuyderwyk, Lieve Vogel
- Nieuwe recensie: Rob Verschuren, Het karaokemeisje
- De content uitnutten langs multimediale kanalen, Carl Stellweg
- Ventieltjes, proza om het gemoed te luchten, door Ruud Minnee
- In Liefde Knoeyende 12, Tysger Boelens
- Nieuwe recensie: Jana Arns, Het is het huis dat niet goed alleen kan zijn
- Extaze in de Houtrustkerk, presentatie Extaze nr. 32, de nabeelden