Verloren rijkdom
Koos:
Dank voor je e-mail. Op de een of andere manier heb ik in mijn hoofd dat wij onlangs met elkaar gemaild hebben, hoewel ik daar geen bewijzen van zie in mijn mailbox. Ik dacht zelfs dat we een afspraak hebben gemaakt, hoewel ik die niet in mijn agenda zie, ook geen gemiste. Zou ik het hebben gedroomd?
José:
Dat klinkt spannend. Leuk idee voor een thriller of roman. Het meest voor de hand liggend lijkt me inderdaad dat je hierover hebt gedroomd. Wie weet deed ik hetzelfde op hetzelfde moment, maar weet ik me dat, zoals meestal, niet meer te herinneren. Bij mij komt er een enkele keer “in real live” ineens iets op, waarvan ik me dan herinner dat ik erover heb gedroomd. Maar dan weet ik wel zeker dat het een droom is geweest. Nee, we hadden nog geen contact na de vakantie. Heb je de komende tijd nog mogelijkheden of wil je er “een nachtje over slapen”, dan kun je DroomKoos consulteren?
Koos:
Ha, ha. Ik vertrouw toch maar liever op mijn “real live me” als sturingsmechanisme. Ik mail je nog over een datum. Over vakantie gesproken, ik zag eens op tv het programma: “Achter de voordeur”. Het ging over een man die een hersenbloeding heeft gehad, en zich gebeurtenissen van nadien nog maar ongeveer drie dagen kan herinneren. Ik vraag me af: heeft het voor hem nog wel zin om met vakantie te gaan? Hij kan zich wat hij heeft gezien en beleefd later toch niet meer herinneren….
José:
Boeiende gedachte. De persoon die het betreft komt zo wel mooi af van vervelende herinneringen en eventuele psychotrauma’s. Jij vraagt je daarbij dus af: wat is belangrijker, het korte moment van beleven of het je (nog lang nadien) kunnen herinneren van de belevenis?
Koos:
Ja. Je zou zeggen het eerste. Maar negeren wij dan niet teveel het belang van het herinneren in het leven? Bepalen herinneringen niet mede wie wij nu zijn, hoe wij vandaag de dag in het leven staan? Kijk maar naar de man over wie ik het in mijn vorige e-mail had. Dat brengt me op de volgende vraag: wat is waar? Stel je hebt naar je gevoel al het moois in het leven gezien en meegemaakt. Later hoef je dan niet meer zo nodig gelijke of vergelijkbare dingen te doen. Is dat omdat je al in het bezit bent van mooie herinneringen, of is het meer zo dat je voorziet dat deze belevingen niet meer kunnen worden overtroffen? Wat denk jij?
José:
De waarde van (fijne) herinneringen moet je niet overdrijven. Zijn ze eigenlijk wel meer dan een souvenir, een bewijs dat je je leven goed hebt besteed? Richt je op het heden en de toekomst, zou ik zeggen. Stel je je dit soort vragen ook als je terugdenkt aan ons, toen we nog samen waren? Op deze wijze kunnen herinneringen je ervan weerhouden een nieuwe relatie aan te gaan.
Koos:
Ik denk dat het wel moeilijker wordt. Wat ik nog wilde zeggen: soms heb ik een verlangen naar iets dat ik eerder heb meegemaakt, zonder dat het op dat moment – ik weet dit niet zeker, maar het moest haast wel – door mij zo geweldig werd gevonden. Ik herinner me bijvoorbeeld – om maar bij onze relatie te blijven – dat wij op vakantie in een zuidelijk land bij een restaurantje buiten hebben gedineerd. Ik denk dan: heerlijke vakantie, mooi weer, lekker eten, wij samen. Maar was het daar allemaal wel zo fantastisch? Genoot ik wel zoveel van het moment als nu van de herinnering? Is die herinnering niet mooier geworden, omdat ik daar nu niet meer kom, of omdat ik toen jonger was? Wat was er toen eigenlijk “on my mind”? Niets ten nadele van onze relatie, hoor!
José:
Dat verlangen ken ik wel. Vergeet ook niet de verlammende hitte, de vermoeiende tochten langs verdorde streken en stoffige dorpen, de praktische beslommeringen, de onvermijdelijke kleine irritaties. Bij dat etentje dat jij waarschijnlijk voor ogen hebt, zijn wij bij de nota nog afgezet, weet je nog? Het was niet altijd zo romantisch. Je geeft het zelf al aan: herinneringen kunnen vervagen, veranderen of zelfs geheel of gedeeltelijk verdwijnen. Anyway: de tijd gaat verder. Wat toen was, komt nooit terug.
Koos:
Je hebt gelijk. En laten we goed voor ogen houden: het beeld van toen is voor ons altijd nog helderder en accurater dan voor de man in het tv programma: “Achter de voordeur”. Hij leest iedere dag een lijstje dingen met feiten: wie ben ik, in wat voor fysieke en sociale omstandigheden leef ik (mijn rol als echtgenoot, als vader, etc.). Als het echtpaar bij anderen op bezoek gaat, moet zijn vrouw hem steeds vooraf weer bijpraten (wie zijn die mensen, in welke relatie staan we tot elkaar, etc.). Hij herinnert zich zijn broer nog zoals deze tien jaar jonger was, met een bos haar op het hoofd. Steeds als hij zijn broer nu ziet, verbaast hij zich opnieuw over zijn kale kop. En dat verschil wordt alleen maar groter naarmate de tijd verstrijkt. Deze broer zegt dat hij steeds meer “van hem af gaat”. En het is triest dat de broers geen gemeenschappelijke herinneringen meer kunnen opbouwen.
José:
Dat was een bijzonder programma. Helaas heb ik het gemist.
Koos:
Wij zien elkaar nu soms weer. Gewoon gezellig. Dat is goed. Ik weet niet meer alles van je, zoals vroeger (althans, dat dacht ik toen te weten), maar we groeien toch nog een beetje samen verder. Als we elkaar nooit meer zouden zien, zou ik zo’n beeld van jou hebben als de man in dat tv-programma van zijn broer: een jonge, spontane, energieke vrouw, die nog een heel leven voor zich heeft. Een vrouw om verliefd op te worden. Nee, dan maar liever de vrouw zoals zij nu is: voorzichtig, met rimpels en grijze haren, en soms een bezorgde blik in de ogen.
José:
Ik kan bijna niet meer bedenken, hoe het was, wij samen. Gek, hè. Het is alweer zo lang geleden. We verdroegen toen veel van elkaar. Hoe deden we dat? Waren we zo gewend geraakt aan het samen zijn? Dat samen zijn leek zo vanzelfsprekend. Zoveel, dat we onze relatie in de loop van de tijd moeten hebben verwaarloosd. Als we het over mochten doen, zouden we het dan anders doen? Zeg niet te snel: ja. Herinneringen veranderen meer dan wijzelf.
Koos:
Zo zal het wel zijn, hoewel ik denk: ik zou meer mijn best doen je niet te verliezen. Ik wil nog even terugkomen op wat we eerder schreven over dromen. Ik mailde je dat ik me soms per toeval een stuk droom herinner. Ik doe ook vaak mijn best er na het ontwaken nog iets van terug te halen. Het is alsof je een grote muur aan het bestuderen bent, en ergens een klein gaatje ontdekt. Als je door dat gaatje gluurt, zie je een deel van een geheime tuin. Dat is je droom. Ik moet bekennen dat ik jou op meerdere momenten in die tuin ben tegengekomen. Wij beleefden verschillende dingen, maar nooit wat wij eerder “in real live” samen deden. En het was altijd de José van toen, niet die van vandaag. Nu ik het toch over deze andere wereld heb, soms denk ik wel eens: na dit leven kom je in een toestand waarin je weet dat je hebt geleefd. Alleen weet je niet meer hoe, waar, etc., zoals het wakker worden en weten dat je hebt gedroomd, maar je kunt je de details niet meer herinneren. Wat denk je, als dat zo is, en we gaan op zoek naar gaatjes in de muur, zullen wij elkaar dan weer tegenkomen?
José:
Vast wel. Maar je gedachten zijn nogal speculatief. Laten we maar even stoppen met het ordenen van onze verloren rijkdom. Ik moet weer aan het werk. Ik spreek je binnenkort.
Michiel Hanon
De milde monarch
Er zijn van die plaatsen, daar kom je er een tegen. Dan is er geen twijfel mogelijk. Daar midden in het bos rijst hij op: de mooiste boom. Bijvoorbeeld een beuk. Groot, dus oud, en goed geproportioneerd. De boom die van wandelaars de meeste belangstelling krijgt, wiens bladertooi wordt bewonderd, waar meerdere wandelpaadjes heen leiden, en die een of meer naburige bankjes waard is. De boom die identiteit geeft aan het bos, zoals de Eiffeltoren of het Vrijheidsbeeld aan een stad, symbool voor iets dat niet voorbij gaat. Vaak een ware bedevaartplaats voor bezoekers.
Natuurlijk wisselt zijn verschijning per seizoen. In de zomer is hij een groene oase. Maar ook in de winter pronkt hij met zijn takkenkrans, en kan zijn majestueuze kroon afsteken tegen waterig winterblauw. De statige boom, waarvoor vogels een voorkeur hebben om vanaf een hoge tak het bos te kunnen bekijken, waaronder kinderen het liefst spelen op een bedje van mos en door massale wortels gevormde bobbels, en waar zij aan lage, vreemd gekronkelde takken kunnen hangen.
De Schepper heeft er lang over na kunnen denken, welke boom Hij in het bos het voorrecht zou schenken om een leidinggevende functie te gaan vervullen, en hoe deze functie in de loop der jaren zou worden vormgegeven. Was hem dit voorrecht al als klein zaadje toegedacht, of deed zijn bijzondere ontwikkeling hiertoe besluiten?
Deze boom der bomen is anders dan de koning der dieren of de menselijke heerser, want goedaardig en mak. Een vriendelijke vorst, een heerlijke heerser, een milde monarch. Een regeerder met een natuurlijk overwicht, die zijn gezag ontleent aan omvang en anciënniteit. Een echte primus inter pares. Een onwrikbare heerser die niet agressief is, die zijn macht niet heeft bereikt met bloedvergieten. Niet iemand die periodiek moet bewijzen dat hij nog de sterkste is. Een sociaal wezen met een hart van hout, maar ook van goud. Een voorbeeld voor ons allen.
Het dierenrijk is wat het is. De Schepper had hier een duidelijke gedachte voor ogen, hoewel de uitwerking in de visie van ons – zelfbewusten – wel wreed is uitgevallen. Maar had Hij bij Zijn Ultieme Creatie niet wat meer die eerdere creatie van de boom als voorbeeld kunnen nemen? We hebben in de mensenwereld zo’n behoefte aan die milde monarch!
Michiel Hanon
Vroege koffiecantate aan zee
Vanmorgen vroeg op weg naar Het Topje, sinds kort mijn favoriete ontbijtcafé, vergeleek een onbekende jogger mij in het voorbij stiefelen met een vroegere sportheld van naam.
Ooit werd deze op Oud Eik en Duinen met het nodige korfbalvertoon ter aarde besteld. Afgunst? Een enkele oudere onder ons herinnert zich hem vast nog wel. En op zo’n verbleekte legende schijn ik dan te lijken, deze zonnige autorijke ochtend omstreeks Kijkduin. Nog eventjes en ik bekijk mijzelf in een terrasruit als …..ach, wie zou dat nou willen horen?
In afwachting van een volgende dubbele expresso, snel even een call richting stiefmoeders maken. En als dat loeder nu weer niet opneemt, bel ik meteen mijn oudtante op, die me als altijd een van haar troostrijke drieluikjes toestopt, vandaag gestoeld op de namen De Sade, Nietsche en Alfred Nobel – ‘ Lees jongen, Lees ze! Want waar vond men nu ooit oprechtere mensenliefde dan bij deze drie illustere kerels. Nou?’ Zonder de influisteringen van dit even lieftalige als vilein geletterde tantetje, was ik nog niet voor de helft gerezen tot de ballon waar ik thans voor sta, onvolprezen adept van de onsterfelijke heer Schubert, hij en ik, ons nu eens halfpostuum verkledend als spierwitte molenaarsknechtjes, om vervolgens weer de jeugdige mondorgel virtuozen uit te hangen, samen telkens op het punt staand een nieuwe weg in te slaan, maar dit nooit zonder eerst ons tantetje met een bezoekje te verblijden. ‘Uit erkentelijkheid’, kwantificeert zij deze omwegen, die mij zeker vandaag belemmeren aan mijn eigenlijke opdracht toe te komen. Zoals de toegift voor Hare Majesteit die beslist vandaag nog, gelabeld spoedeisend, de deur uit zou moeten. Tja, hoe komt het toch dat ik tussen deze twee verrukkelijke pizzabroodjes door maar niet aan nat scheren toekom. En echt, met die hinderlijke baard in de weg krioelend, gaat het opus me deze dag nog niet voor de helft gelukken. Voor wie me niet gelooft, hier is haar nummer, bel mijn oudtante maar gerust op. Mij brulde ze zonet nog de slotmaat van de Koninklijke Lofprijzing in mijn betere oor. ‘Noten afwegen, jongen! Met mollen en kruizen spelen!’ Nog geen half uur geleden leek alles nog zo moeiteloos te marcheren, ongelooflijk, nergens een onbekende komeet in aantocht, luchtdichtheid praktisch normaal, chemie redelijk in balans…, maar dan plots god pats boem gaat het mis, stofregens belemmeren het zicht, angst en zweet breken alom uit, woorden nee, beelden ja, enkel nog beelden, en hoor!, Apocalyptische kerkklokken galmen en –oe! auw! -gillen het uit……
Na weer een hoofdomdraai kijk ik hem midden in het gezicht. Wie? Mijn held van de afgelopen tijd, ook nu weer vermomd als clown, berensterk afgebeeld op zijn nieuwste boekomslag. Het filmscript ligt al compleet met speelaanwijzingen op de schoorsteenmantel gereed voor de opslag. Maar pas op, er lekken hels gele vlammetjes vanuit het zonnige gestel van de haard, en er zijn maar drie titels waaruit we mogen kiezen:
– Familie als bloeddoorlopen satire.
– Wijsgerige kernsplijtstof op tilt.
– De reuk van een raadselachtige grap.
Theo van der Wacht
Op weg naar het werk
Juist voordat ik ’s morgens, nadat ik mijn fiets heb gestald, mijn werkplek bereik, kom ik altijd op hetzelfde punt een snel lopende, strak voor zich uit kijkende jonge vrouw tegen. Waar komt ze vandaan? Waar gaat ze heen? Hoe kan het dat we elkaar iedere dag op hetzelfde punt treffen, terwijl we waarschijnlijk van zo verschillende plaatsen afkomen, en zulke verschillende routinematige dingen doen om hier te arriveren? Wanneer is dit eigenlijk begonnen? Ik werk hier al jaren, maar deze vrouw is misschien op enig moment van werk veranderd, waardoor ik haar nu tegenkom. Hoe lang zal dit nog duren?
[tag]Ik moet denken aan de jonge vrouw die ik, fietsend naar mijn werk, een tijd lang dagelijks op de Scheveningseweg in Den Haag tegemoet kwam. Ze liep kordaat voort terwijl ze een boek las. Wat kon haar bekoren, een doktersroman of Vestdijk? De Scheveningseweg is best lang, de meeste mensen zouden de fiets of zelfs de auto pakken. Maar dan is tegelijkertijd een boek lezen wel een stuk lastiger.
En dan, in een latere periode, was er de jonge, zeer slanke vrouw die, altijd in het zwart gekleed, ditzelfde traject van de Scheveningseweg afliep. Als ik vroeg was, trof ik haar nog op het verlengde van de Scheveningseweg. Ze kwam dus helemaal uit het centrum lopen. Was ze zo gek op wandelen of was hier een andere reden voor?
De vrouwen van de Scheveningseweg keken me nooit aan, wat van de lezende vrouw wel begrijpelijk is. Waar zijn de vrouwen gebleven? Ze zullen wel, net als ik, op weg naar het werk zijn geweest. Beviel het werk hun niet meer? Zijn ze overgeplaatst?
Van de jongen en het meisje in de puberleeftijd, die ik een zekere periode met fietsen aan de hand halverwege dezelfde Scheveningseweg aan de kant zag staan, kan ik me voorstellen dat dit maar een tijdje zou duren. Ze zoenden altijd innig en namen dan van elkaar afscheid. Kennelijk zaten ze op verschillende scholen. Niet dat ik denk dat hun prille liefde een kort leven was beschoren, maar op die leeftijd gaat alles snel en verandert er veel. Je komt op school en je gaat er wat later weer af. De tijdelijkheid ervan zit ingebakken. Als je gaat werken ligt dat anders.
En ik? Ik fiets al jaren dezelfde route naar mijn werk, en kijk naar de dingen die komen en gaan. De dag dat ik mijn laatste tochtje naar het werk zal maken nadert. Zal er iemand zijn die dit opmerkt?
Michiel Hanon[/tag]
Het licht breekt
Die ochtend werd ik wakker met een benauwd gevoel. Ik had net gedroomd dat ik in de foyer van de gevangenis zat. Er hing een sleutel om mijn hals, ik was vrij en kon zo weg lopen, maar ik deed het niet. Ik wilde nog even op een bankje zitten. Het licht om me heen voelde aan als met de ogen dicht in het volle licht. Toen kwam er van rechts een man op me af. Ik kon niet zien wie het was omdat hij in het donker gehuld was. Hij boog zich naar me toe. Even dacht ik dat hij gewoon naast me wilde zitten. We begonnen intens te zoenen. Ik voelde dat de man in het donker een zware tijd achter de rug had. Hij kwam van een psychisch slagveld en wilde bij me zijn.
De hele dag was ik van slag. Ik kon niet veel hebben. Op mijn werk in een activiteitencentrum voor psychiatrisch patiënten, viel ik uit tegen een jengelende vrouw. Ik erger me vaak aan haar onverstaanbare verongelijkte toon en die dag was het of ze rechtstreeks op mijn zenuwen zat te zeuren. In de lunchpauze had ik met mijn vader afgesproken om hem daarna uit te zwaaien. Hij had een week bij me gelogeerd, wat uitzonderlijk is, want normaal gesproken gaat hij nooit op reis zonder mijn moeder. We hebben allerlei leuke uitstapjes gedaan, zijn naar Scheveningen gefietst, over het havenhoofd gewandeld, bij Simonis enorme porties kibbeling verorberd, en Delft bezocht. In de Nieuwe Kerk bleef ik even staan bij de spreuk van het grafmonument van Hugo de Groot. ‘Ontwijk dit lijkgesteent; de Groot ligt hier begraven. Gij die niet gloeit van zucht naar kunde en vrijheidsmin’. Ik verzocht de Groot in stilte om een man op me af te sturen die groot was in zijn daden. Je weet nooit, dacht ik.
[tag]Mijn vader heeft zichtbaar genoten van de uitstapjes. Normaal gesproken blijft hij het liefst in Spanje, waar hij al geruime tijd woont. We spreken elkaar haast nooit over de telefoon omdat we allebei niet houden van bellen. We beschouwen het als een aderlating van energie. Wanneer ik dan toch een keer bel, met de allergrootste tegenzin, dan krijg ik mijn moeder aan de lijn. Zij is werkelijk verzot op bellen. Wanneer ik haar vraag iets aan mijn vader door te geven, dan doet ze dat nooit. Zo vertelde ik haar over die droom die ik had, een droom waarin mijn vader voorkwam. Hij stond onder een daklicht met een bundel van licht op hem gericht, in de badkamer en hij was volledig echt. Ik kon hem aanraken, wat ik ook deed in mijn droom. Daardoor wist ik dat het droombeeld van mijn vader echt was. Dat leek me toch wel iets om door te geven. Op het moment dat ik haar de droom beschreef wist ik al dat ze het niet zou doen. En maar klagen over mijn vader. Hoe vaak ik ook tegen haar zeg, mam, dat kun je niet van papa verwachten, het helpt geen zier, ze blijft maar negatief over hem praten.
Op mij krijgt ze zelden vat omdat mijn gedrag op de één of andere manier niet voor haar te volgen is. Ik ga net als mijn vader mijn eigen gang. Toen er eerder dit jaar kanker bij haar was geconstateerd vond ik dat vreselijk. Ik weet dat ze heel kwetsbaar is. Ze houdt eigenlijk het meest van harmonie, en ik ook. Haar negatieve buien komen voort uit een angst om te leven in deze harde wereld. Ik wil dat mijn moeder leeft, leeft als nooit tevoren. Ik ben naar de rozentuin van het Westbroekpark gegaan en heb alle engelen en gidsen die haar goed gezind zijn gesmeekt om haar weer beter te maken. Je weet nooit, dacht ik.
Een doortastende Syrische chirurg in Girona heeft meteen korte metten gemaakt met de kwaadaardige poliepen in haar darm. Mijn vader zou bellen zodra de operatie achter de rug was. Vlak voordat hij belde zag ik voor me een vergeten rood fietslampje branden op het fietspad van de Scheveningseweg. Ik wist dat de operatie geslaagd was.
De zon breekt door de koude november nevel heen. Er bellen twee oudere mannen aan, Jehovagetuigen. Ik zeg: ‘U verspilt uw kostbare tijd, ik geloof al.’ De ene man zegt dat hij het belangrijk vindt om het woord te verkondigen, zoals Jezus dat ook al deed. ‘Maar hij liep niet door de kou,’ zeg ik. De oudere mannetjes lachen om mijn nuchtere opmerking. De minst fanatieke het hardst. Vanavond wil ik uitgaan.
Anselma Bueler[/tag]
Dichters aan huis
Voor Willem B. S. de Vries
Het is dat vriend Willem me mee vroeg, want voor dichters die uit eigen werk voorlezen loop ik op een enkele uitzondering na, weinig warm. Maar aan de andere kant had het ook wel wat gezelligs zo’n zaterdagje samen op stap. Bovendien zag je weer eens hoe andere mensen bivakkeerden, en wist je maar nooit wie je onderweg nog eens tegenkwam. ‘s Avonds was er een soort dichtersbal, maar hiervoor werd ik niet gevraagd, dat was gereserveerd voor Willem’s vriendin, die wel zin had in een dansje en een drankje te midden van al die mallotige dichters en hun idolate vereerders. Maar luisteren naar wat die aan dichterlijks hadden te melden, nee, dat hoefde niet voor haar. Alvorens Willem en ik afreisden, vlooiden we zowel de adres- als deelnemerslijst door. Daarmee kon je volgens ons niet kieskeurig genoeg zijn. Een aardige dichter op een minder adres of omgekeerd, dat moesten we zo goed mogelijk zien te voorkomen. Voor mij zat er eigenlijk maar één dichter tussen naar wie ik uitkeek. En niet eens zozeer om het werk, dat ik pas onlangs in de in de bibliotheek had ontdekt, maar om de persoon zelf. – Hoe zou de flamboyante taal van haar poëzie uit haar eigen mond klinken …? Vriend Willem koos er een paar meer uit, van wie mij vooral de eerste is bijgebleven, een dichtend gemeenteraadslid uit het Rotterdamse nog wel.
[tag]De romantische behuizing in het Statenkwartier verleende deze dichter- politicus een gepaste entourage. Zijn naam zei me overigens niets, maar ja, wie had er nu ooit van mijn persoontje gehoord, behalve Willem, anderhalve collega en wat naaste, nog niet afgehaakte familieleden. Wij waren, bleek al gauw, zowel de eerste als de enige bezoekers die ochtend. In de aanloop hadden we het over van alles en nog wat, behalve de poëzie. Maar na de actuele politiek en wat koetjes en kalfjes waaronder de plaats van de Nederlandse schrijfkunst in de wereldliteratuur, stond de poëet na een oogje op de klok er alsnog op ons met een paar van zijn gedichten te vermaken. ‘Eerlijk is eerlijk jullie hebben ervoor betaald.’
Om onze dichter niet met schuld op te zadelen, hij moest immers behalve die zaterdagmiddag, ook de godganse zondag nog uitzitten, lieten we hem maar vrolijk begaan. Ik herinner me van die voordracht geen woord, maar wel dat het feestelijk was, de klanken van Brahms’ Feestouverture schetteren nog door mijn hoofd.
Willem en ik vonden dit geen slecht begin van de dag, en om dat te vieren lunchten we uitgebreid in de binnenstad, en wel op ons vertrouwde adres aan de Denneweg.
Licht rozig belden we in de namiddag op huisnummer zoveel aan, waar we helaas niet terecht konden, immers vol was vol, maar gelukkig bleek er een alternatief verderop in die straat. En ja, daar nu zetelde de dichter van mijn voorkeur. Er was amper nog plaats in de uitgebroken kamer-en-suite. In de serre nestelden we ons in de vensterbank, en overzagen het strijdperk. ‘Amazones,’ fluisterde Willem, en inderdaad, andere heren behalve ons tweeën zagen we er niet. In het midden van de kamer troonde een zwaarlijvige, heerszuchtig om zich heen kijkende dame, pen en papier in de hand. Zou zij het zijn?
Op een tweezitsbankje vlak voor ons schoof een tenger vrouwtje heen en weer. Nerveus? ‘Heren,’ sprak ze ons half omkijkend toe, kom wat naar voren, want ik ga meteen beginnen met voorlezen
En zo belandde ik op dat kleine bankje naast de dichteres van mijn keuze, die prompt een boekje uit haar schoot liet glijden: losse blaadjes dwarrelden over de vloer
‘Dank u, zo raakt een mens zijn handschriftjes nog eens kwijt’, lachte ze me toe, nadat ik bukkend de boel bij elkaar had gescharreld. Uit dit boekje, met zijn lila omslag, had ik onlangs haar gedichten voor het eerst zitten lezen. ‘Niet meer in de boekhandel verkrijgbaar’, flapte ik eruit. Om die opmerking moest ze uitbundig lachen. ‘Mijnheer toch,’ zei ze, ‘De uitgever is er bijna failliet aan gegaan, dozenvol heeft hij er nog van staan, zijn zolder bezwijkt er bijna onder.’ Ik was gerustgesteld, maar nu kwam Willem in het geweer, die haar zo nodig moest vertellen dat vriend Theo hier ook best aardige gedichten schreef, vaak ook net als zij met mythische toespelingen. En nu zat ik klem, de dichteres duwde me plots een visitekaartje in de hand, ‘Ik moest haar dan maar gauw eens werk toesturen’, en vriend Willem drong meteen na haar voorleesbeurt op actie aan. Ik zie hem nog in het tuintje druk staan te gebaren toen ik de boel wat relativeerde. En jawel, Willem bleef aandringen, aanhoudend, tot zo’n anderhalf jaar later, toen ik het niet alleen aandurfde, maar het ook eindelijk gepast vond haar eens te schrijven. Intussen had Christine D’haen alle tijd gehad om de Grote Prijs der Nederlandse letteren in ontvangt te nemen en heerlijk na te genieten van alle eerbetuigingen zonder door mijn mythisch geïnspireerde gedichtjes te worden gehinderd. Later sprak ik haar nog een keer kort bij een volgende Dichter aan huis, dezelfde waar mijn overleden vriend Peter Polderman van alle deelnemende dichters het portret mocht tekenen.
Dat portretteren van Christine D’haen ging om de een of andere reden niet door. Peter vond toen dat ik die opengevallen plaats maar moest innemen, ook al behoorde ik niet tot de deelnemers. ‘Maar dat kon ik best nog eens worden. Je wist het maar nooit’, was de mening van Peter.
Theo van der Wacht[/tag]
Wedijveren, door Theo van der Wacht
[tag]
‘Fled is that Music: – Do I wake or sleep?’
John Keats – Ode to a nightingale
Ik kan niet meer slapen, schuif het gordijn open, de nacht begint al te vervagen. Terug in bed denk ik Het was Rome waar ik zo-even van droomde, van bovenaf gezien, in vogelvlucht zeg maar.
Buiten, 12-hoog onder mij, de nog slapende daken van de stad. De rafels van de duinrand maken zich al los van hun schaduwen. De oplichtende zee projecteert af en toe een blink op de laaghangende grijze bewolking, wedijverend met de vuurtoren, maar dan zonder diens ijzeren cadans. In het Oosten staat de stad nu volledig in brand, boven de wirwar van hoge gebouwen uit, die elkaar al even erg beconcurreren als nieuwe rijken dat plegen te doen met hun buitenissige hobby’s en speeltjes. Zelfs het vrije zicht op de Haagse torenklok waarvan ik ooit als jochie vanuit mijn zolderkamertje de tijd aflas, heeft onder dit absurde machogedrag moeten lijden. Maar de kerktoren zelf, waaraan de wijzerplaat nog glanst als voorheen, staat goddank nog recht overeind, en dat is toch al heel wat in tijden waarin de terreur van de doelmatigheid onze leefwereld bestiert.
En al mag dat klokkijken vanuit huis dan niet meer lukken, de spits van de toren is met enige moeite nog wel te onderscheiden, en ook, een paar windstreken oostelijker, die van Delft, de Nieuwe wel te verstaan, waardoor ik via de aloude kruispeiling (de vroegere zeeman in mij eist nu zijn tol op) mijn plek op deze planeet voor vandaag onwrikbaar weet zeker te stellen. (Tip: gebruik hiertoe naast een betrouwbaar kompas ook een up to date stafkaart ).
Wat een onzin denkt u nu als lezer, zo’n plaatsbepaling gaat toch via de Tom Tom niet alleen duizendmaal sneller, maar is ook veel preciezer; bovendien heb je er geen tijdrovende studie in de zeevaartkunde voor nodig. Mijn verweer is dan, dat het gebruik van die kaart, met al zijn ouderwetse passen en meten, behalve dat het me boeit als speels tijdverdrijf, ook de homo sapiens in mij scherp houdt, zeg maar als weermiddel tegen elke vorm van geestdodende automatisering.
In het gedroomde Rome van daarnet streek doodstil een merel neer, op een huisje gelegen aan de Spaanse trappen. Net zo’n huisje als waar de dichter John Keats zijn benauwde laatste uren doorbracht. Het was evenwel geen merel waaraan Keats een van zijn beroemdste lofuitingen opdroeg. Bij zijn graf elders in Rome, in de schaduw van die kleine piramide, heb ik de desbetreffende ode een keer hardop voor staan lezen. Mussen waren er mijn enige, zij het nogal tegenstribbelende gehoor. Toch voerde ik ze naderhand mijn laatste pizzakruimeltjes, als dank voor hun tsjilpende omlijsting.
Getrommel en gesnater op mijn platte dak werpen ons terug in mijn bovenwoninkje, met dat aardige rondzicht over zee, duinlandschap en stad. Met mijn gerafelde rijzweep uit het raam hangend, gesel ik weldra de rug van mijn dakgoot, en verjaag er voor zo lang het duurt dat onhebbelijk copulerende koppeltje nijlgansen. Bah, die planten zich toch voort als waren het van die naoorlogse ongeletterde katholieken en gereformeerden …. en god bewaar ons dat die ooit weer een meerderheid vormen…Maar nu stil even! Luister, die merel uit mijn droom heeft zijn zang luidkeels hervat, en dat lied werkt op mij in als een placebo….maar desondanks zwam ik toch nog even door over insecten als zeg de tijgerspin die naar ik las, onze dreven massaal aan het veroveren is – en geen rivier, dijk of Grebbelinie hem daarvan afhoudt. Landverhuizers dus, op weg naar plekken waar het goed toeven is. Opzienbarend? Nee hoor, zo universeel logisch als maar zijn kan. Kijk, de zon moet er zelfs even van glimlachen. Net als om al dat gedoe over je weet wel, die opwarming…maar morgen zullen het alweer de verschrikkelijke ijsvelden zijn die ons biotoopje bedreigen. Loop naar de maan, riepen wij vriendjes, nog niet eens zo heel lang geleden, anderen of elkaar toe. Tussen al die bezorgdheden door, beluister ik nog steeds aandachtig de zang van mijn eigenste merel, en merk nu pas dat die laatste regel uit Keats’ Nachtegaal er zich woord voor woord mee begint te bemoeien. Uit wedijver?
Tip – op You Tube kun je hem compleet beluisteren, die Ode, en dan nog wel in algemeen beschaafd Engels gereciteerd. Oh, gij![/tag]
Zingen vanuit de verdomhoek, door Jean Paul Bresser
[tag]Ontroerend hoe een lid van de Raad van State om de hoek op het Lange Voorhout een paar kleine gedichten voorleest. Met een warme stem achter een houten tafel afgelopen donderdagavond in Pulchri. Liefde voor poëzie, daar moet je met een lensje van Spinoza naar zoeken tegenwoordig. Niet bij Kees Schuyt. Hij is ook een socioloog van de verbeelding. En vindt bij de dichter Willem Hussem wat een kwintessens is: mensen zijn wolken/waar ze komen/ betrekt de lucht.
Negen woorden in drie regels. Inspiratiebron voor zijn innemende verhaal over de Haagse dichter en schilder. En over veel meer. Kees Schuyt zat op een historische plek tussen Maaike Klaster en Hanz Mirck, twee jonge dichters met een heldere eigen stem. Ze luisterden samen met anderen naar Jaap Trapman die op een teruggevonden piccalo-piano uit 1829 muziek speelde, lichtvoetig, als de kleine opwaaiende harmonie in de poëzie van Hussem.
Ik was erbij in het allereerste literaire café dat Extaze in Pulchri heet en ik voelde me er meteen thuis. Alsof de even gure als ongure wind van een kortzichtige tijd er niet was. En dat schept moed, hoe weinig ook. Tegen de wind in, tegen de stroom in, tegen de hapklare tijdgeest in een Haagse literair tijdschrift lanceren, dat – in de beste traditie – een broedplaats, podium en arena wil zijn voor een kring dichters, schrijvers, columnisten, essayisten en beeldende kunstenaars. Extaze, vernoemd naar de roman van Couperus, doet dat met de eerste aflevering. Zingen vanuit de verdomhoek. Ik hoor het al zeggen: moet dat nou tegenwoordig? Ja, dat moet.
Het moet van dichters en schrijvers, die de stad gelukkig in leven houden, uit stof van dromen. Hardnekkig blijmoedig en op eigen kracht, ook als de beschermende vleugels van de politiek van piepschuim zijn geworden en tochten. Was het daarom dat Marjolein de Jong er niet was, toen het daar tenslotte over ging. En niemand van haar partij de plaats van de wethouder innam. En de discussie donderdag verzandde. In ander zand dan bij de zee van Willem Hussem. Ik dacht, daar blijft het om gaan, om die twee woorden: moed moet.
(AD/Haagsche Courant 27 oktober 2011)[/tag]
Je moet het zwijgen J.C. van Schagen
Willem Hussem, of de kunst van het weglaten. Door Theo van der Wacht.
[tag]Dat (de kunst van) het weglaten wel eens een hele aparte ervaring van poëzie kan opleveren, werd ik onlangs op een literair avondje weer eens gewaar. Nadat de dichteres er rechtop bij was gestaan, vroeg ze of men haar op eigen kracht sprekend ook achter in zaal nog kon verstaan. Na een instemmend gezoem, zakte ze al bij de eerste woorden weg onder een voor mijn gehoor behapbaar niveau, verpakt in verdoezelde zinnen die zich gingen gedragen als muziekjes, aangevoerd op het ritme van een getoonzette ademhaling. Bevrijd van iedere betekenis liet ik mij meedeinen op de golven van een postromantisch festijn. Dat af en toe plotseling aanzwol, vlak voor de golftop afbrak, en zo nog net niet in mijn brein articuleerde. Klanken kortom om zalig (extatisch?) bij te gaan sluimeren, op weg te dutten… tot een applaus je net nog op tijd van het knikkebollen verlost….
De volgende dichter daarentegen is afgezien van het vaak hoge leestempo voor mij goed te verstaan. De zaal veert zelfs op, lacht af en toe als bij een goede grap. Wat deze dichter brengt is een nieuw soort poëzie, daarin zeg maar de tegenpool van jubilaris Willem Hussem. Bij de laatste een enkel beeld en een paar vegen, en de lezer mag dan zelf aan het werk. Bij de eerste een opeenstapeling van beelden, verspringend van hot naar her, anekdoten doorspekt met gedachten en opvattingen, mij als toehoorder overdonderend en de kans ontnemend ook maar een tel op adem te komen, laat staan in te dutten of weg te mijmeren, waarmee deze poëet keer op keer succesvol aanstuurt op een haast wel onvermijdelijk denderend applaus….
Van Ostayen vond dat een gedicht na de twaalfde regel hoorde te worden afgebroken, zo niet dan was een geen (goed) gedicht.(overigens hield onze Vlaming zich lang niet altijd aan die eigen gestelde regel). En dan is er natuurlijk nog dat adagium van Goethe over de beperking, waar deze reus zich ook lang niet altijd om bekommerde (zie daartoe met name Faust 2). Maar dat in de poëzie een grapje op zijn tijd best mag, daarover waren de dichters het al lang voor die uitspraak van Gerrit Kouwenaar geheel eens.[/tag]
Couperus, door Kees ’t Hart
[tag]Jarenlang gaf onze dochter me met vaderdag als cadeau een tekening van iemand die op een bank ligt. Of ze knutselde op de lagere school van piepschuim een miniatuur sofa. Daarop had ze een piepklein boekje of een tot postzegelformaat teruggebrachte Donald Duck bevestigd. In de sofa zat dan een presentje verborgen: meestal een pen.
Zo zag ze me dus: haar vader lag op de bank te lezen. Te niksen. Er kwam niets uit zijn handen. Wanneer er in huis geklust moest worden, deed haar moeder dat. Enig weerwoord had ik niet.Wat had ik graag Couperus’ verhaal aan haar verteld! Veel Hagenaars vroegen zich af wanneer hij schreef. Ze merkten er nooit iets van, hij bezocht zo ongeveer alle soirees, presentaties en openingen. En hij had het nooit over zijn boeken. Later bleek dat hij iedere ochtend van acht tot tien schreef, niet een keer in de week, maar altijd. Hoeveel kun je in twee uur met een kroontjespen schrijven? Dat valt allemaal reuze mee: toch al snel 1500 woorden. En Couperus hoefde er niet veel in te veranderen, dat had hij dan weer. Per jaar is dat dus pak weg 525. 000 woorden. Als je weet dat een roman van 300 pagina’s ongeveer 100.000 woorden telt, dan kun je snel uitrekenen hoe Couperus aan al zijn boeken kwam. Hij schreef ze ’s ochtends en stortte zich vervolgens in het Haagse uitgaansleven om het allemaal in het echt te zien en te horen.
Dat laatste doe ik dus af en toe ook wel, maar voor de rest fiets ik alleen bewonderend langs het Couperus huis. Verdomme, die Couperus.Ja, als ik zo zou werken, moest je eens kijken wat er dan ging gebeuren. Twee uur per dag schrijven, het moet toch te doen zijn, ik heb ideeën genoeg, laatst nog een plan voor een trilogie over een familie met een duister verleden. En een idee voor een boek over een houten pop die uiteindelijk mens wordt. Of een boek met een walvis erin. Of een roman over een oude man die met aapjes en hondjes op dorpspleinen en kermissen optreedt en een jongen adopteert. Ik was die oude man. Of heb ik dat verhaal al ergens anders gelezen? [/tag]
Licht
Nav Zó Hollands –Het Hollandse landschap in de Nederlandse kunst sinds 1850,
Frans Hals Museum, De Hallen Haarlem (cg)
[tag]Luchten boven een landschap bepalen de stemming van dat landschap. ‘Wat voor licht had je gedacht voor die scène?’ vraagt de lichtman aan de regisseur van het stuk. Die vraag stelt de landschapschilder zichzelf. En net als de lichtman in het theater kan hij kleuren mengen totdat hij de sfeer heeft die hij zoekt. De lucht maakt het land licht of zwaar/donker, met alle stemmingen daartussenin.
De tentoonstelling in Haarlem over ‘Het Hollandse landschap’ biedt ook abstraheringen, licht zonder landschap, licht in leegte. Het licht valt dan op de beschouwer van het doek. Dat licht kan zo sterk zijn dat het ongefilterd bij de beschouwer binnenkomt en hallucinerend gaat werken. Er is één kunstwerk op de tentoonstelling dat die uitwerking heeft en alleen dat kunstwerk maakt de gang naar De Hallen al de moeite waard. Ik heb het over het titelloze drieluik van Jan Wolkers dat een gehele muur van de zijzaal op één hoog beslaat, olieverf op doek, drie bij zes meter. Geïnspireerd door zijn werk met glas en het Texelse licht is de kunstenaar erin geslaagd zijn dooreenwerking van vlekjes in blauw, paars, wit, groen en alle tussenliggende kleuren te laten stralen. Je staat voor het kunstwerk en knippert met je ogen. Het is zinloos een foto van het drieluik aan dit stukje proza toe te voegen. Zo’n afbeelding zou niet meer zijn dan een substraat. De magie bevindt zich tussen het doek en de beschouwer in. Wolkers was een groot kunstenaar.[/tag]
Hurkende reus, door Wim Noordhoek
Bij de Houtribsluizen in Lelystad – aan het begin van de dam naar Enkhuizen – zit sinds vorig jaar juli een zesentwintig meter hoge hurkende man. Aan het IJsselmeer. Ontworpen door de Engelsman Antony Gormley.
[tag]’Exposure’ heet het beeld. Dat de man doet denken aan een elektriciteitsmast komt omdat ie gemaakt is uit 1800 pijpen verzinkt staal en gebouwd door de firma Had Fab Ltd in Schotland, die gespecialiseerd is in elektriciteitsmasten.
Hij weegt 60.000 kilo maar oogt licht.
‘Een lichaam, niet als ding, maar als plek,’ zegt Gormley.
Ik probeer hem te volgen.
Vast staat dat de reus is gaan zitten in een uitgestrekte, ongerepte ruimte. Lelystad ligt achter de dijk, de Markermeer blinkt onder een wolkenmassa. Je ziet hem al van ver, van alle kanten. Daarvoor moet je in Flevoland zijn.
Flevoland kent meer elektriciteitsmasten dan welke provincie ook. Van jongsaf heb ik figuren in ze gezien.
Die met gespreide armen draden ophouden.
En nu is er één moe geworden. Heeft z’n draden er bij neergegooid, is gaan zitten en in gedachten verzonken.[/tag]
Requiem voor een boekhandelaar, door J.P. Bresser
[tag]De morgen op het Noordeinde begint voor hem zoals het al eeuwen gaat. De handelaar in boeken opent zijn winkel en voordat hij zijn jas uit heeft, loopt hij al even langs de tafels en kasten om zijn boeken te begroeten. Hij rangschikt ze zachtjes, aait een eersteling over zijn smalle rug en kan het niet laten een bundel nieuwe gedichten glimlachend open te slaan en erin te lezen. Dan hangt hij zijn jas op, maakt een kopje koffie en nestelt zich zichtbaar achter de kassa, die omringd is door literaire blikvangers. Tussen hem en nieuwsgierige voorbijgangers is alleen het raam van de etalage. Zo kijken hij en zijn boeken uit naar de komst van hun eerste koper.
De maatstaf van de handelaar in boeken is door de jaren heen onveranderd. Liefde voor literatuur, daar gaat het om. En daarmee een neus voor kwaliteit en voor talent. Koester je klassieken en bewonder de modernen. Even opgewonden over een nieuwe vertaling van de sonnetten van Shakespeare als over de slagvaardige lyriek van Ramsey Nasr. Vriendelijk en trefzeker wijst hij zijn bezoeker op de uitgelezen keuze. Op zijn hoogtijdagen wordt hij omringd door vaste klanten aan de leestafel of in de literaire salon. En altijd is er weer een liefhebber, die om iets van Couperus vraagt of van Thomas Mann.
Ik hou van de klassieke handelaar in boeken. Hij markeert beschaving in de stad. En smaak. En aanzien. Maar hij wordt helaas een minderheid. Hij verliest het van de onpersoonlijke webwinkel. Hans Spits in zo’n vertrouwde Haagse handelaar in boeken, al veertig jaar. Hans maakte van Buddenbrooks een erezaak, samen met zijn compagnon Lex. Tot het niet meer ging. Tot de klandizie te mager werd voor een levenslange liefde en een klein bestaan. En dan komt de slechte dag dat de boekwinkel moet sluiten, want zo zijn de tijden. Maar tot het voorgoed voorbij is, zit Hans Spits er nog iedere morgen, tot half juli. Tussen zijn boeken. En hij zal niet nalaten zijn literaire erfgoed tegen een zacht prijsje beleefd aan te prijzen.
AD/Haagsche Courant 16 juni 2011[/tag]
De bijl in broedplaatsen, door J.P. Bresser
[tag]Net 19 jaar is hij, Wenny Floralus en hij lijkt van elastiek. Hij is lang,lenig en donker en hij danst alsof hij in zijn wieg op Curaçao al een pirouette uitprobeerde. Het zit dus niet alleen in zijn benen, maar in zijn hele lijf: een en al passie. Net zoals bij vijf andere jonge dansers die aangevuurd door Ellit Maron muziek in beweging omzetten en aanzetten tot dans. De jonge choreografe uit Israel houdt het aanstormend talent binnen de magische cirkel van haar ballet. Daar ontstaat het, zoals het op hetzelfde moment overal zichtbaar wordt: van verbeelding dans maken, van niets zoiets als poëzie. En daar wordt de wereld rijker van, vraag het maar aan Hans van Manen en alle andere grote dansers van deze tijd.
Wenny staat dinsdagavond nog helemaal aan het begin, in de studio van Korzo in de Prinsenstraat. Het danstheater dat in februari nog zo glorieus heropend is, is als een rouwkapel dichtgeplakt met zwart plastic. Wenny is geschokt, zegt hij. Alle jonge dansers van broedplaats Crosstown Den Haag zijn geschokt. Iedereen buiten Korzo ook. Iedere jonge danser en acteur en filmer en schrijver en zanger en muzikant is geschokt. Iedereen die van kunst houdt , van cultuur, van iets van waarde, van kippenvel en tranen. Bezuinigen moet, dat wordt ons ingepeperd. Dus kunst ook. Ik zit naar Wenny en de jonge dansers te kijken en weer overvalt het me. Waarom moet het toch zo hard en zo harteloos.
Wenny begrijpt het niet, zegt hij later. Ik ook steeds minder. Want wie begrijpt een kabinet dat met een bijl broedplaatsen voor jonge dansers vernietigt. En wie een minister-president, die zijn gezicht van kunst afwendt. En wie een staatssecretaris van cultuur, die opgelucht de vlag uithangt, als maandag zijn kogels door de kunst zijn gejaagd. Er zijn nog vier dagen te gaan. Ik hoop dat ze Halbe Zijlstra maandag in de Tweede Kamer alsnog inpakken. Niet met zwarte vuilniszakken, maar met een historisch pleidooi voor het onmisbare talent. Van Wenny Floralus bijvoorbeeld.
AD/Haagse Courant 22 juni 2011[/tag]
Gretig met de botte bijl de stad in, door J.P. Bresser
[tag]Nog maar ‘n keer dan: Tot 3 maart is het amper een maand te gaan. En tijd heeft haast. Tijd wacht niet. Tijd wacht niet af. Tijd treuzelt niet. Tijd is niet onverschillig. Tijd slaapt niet. Dus wakker worden Den Haag. Wakker worden Nationale Toneel en Residentie Orkest en Nederlands Dans Theater. Wakker worden Koninklijke Schouwburg en Spuitheater en Korzo en Regentes en Diligentia. Wakker worden Appel en Stella en Paard van Troje.
Wakker worden Winternachten en Zuiderpark, Pepijn en Koorenhuis. Wakker worden Academie en Conservatorium en Hogeschool. Wakker worden grondleggers van het Huis voor de Democratie. Wakker worden bouwers van het nieuwe Spuiplein. Wakker worden enthousiaste pleitbezorgers van Den Haag culturele hoofdstad van Europa.
Wakker worden jazzjongens en dameskoren, toneelspelers en violisten, dichters en schilders, filmers en popzangers en dansers. Wakker worden boekhandelaren en bibliotheken, museumdirecteuren, festivals en filmhuizen. Wakker worden toeschouwers en lezers en luisteraars. Wakker worden publiek.
Wakker worden Den Haag, want het gaat om de hartkamers van de stad. Om het open vizier van de stad. Om de inspiratie en het plezier in de stad. Het gaat op het aanzicht en het inzicht van de stad. Het gaat om harmonie en fanfare in de stad. Om talenten en broedplaatsen. Om wijken en wereld. Het gaat om voorhoede en erflaters. Om vrijheid en gelijkheid en onafhankelijkheid in taal en teken. Om ideeën en idealen in de stad. Om de weerbaarheid van waarde. Inderdaad, het gaat om de verworven staat van beschaving.
Hoge woorden? Het moet wel, want de plaatselijke lijstaanvoerder van de PVV trekt inmiddels de stad binnen met stalen oogkleppen en botte bijl. Op ramkoers gaat het richting stadhuis. Alsof niets en niemand hem tegenhoudt. En alles wat hem en zijn partij niet zint en vreemd is, noemt hij verdacht en moet weg. Dus wordt het nu ook snoeien en hakken in de cultuur en het welzijn van de stad. Gretig bijna. Het is allemaal verkwisting, die kunst, roept hij. Het zijn allemaal profiteurs zijn, die kunstenaars.
AD/Haagsche Courant januari 2010[/tag]