Tegen de avond begin ik met schrijven, Willemien de Rooy

 ‘s Nachts word ik wakker met moeie armen, het lijkt of mijn bloed stroop is en moeilijk door mijn aderen stroomt. Ik denk dat ik zware dromen heb en al herinner ik me deze dromen niet, het gevoel in mijn armen en handen is het weinige wat ervan overblijft. Maar het is niet weinig, het is veel en fysiek, en verwar dat niet met gedachten of met een emotioneel gevoel. Waarom dan wakker worden, waarom niet gemakkelijk weer inslapen?        

Tegen de avond begin ik met schrijven, maar eerst is er de hele dag. Een dag met veel werk, niet altijd heel zwaar, maar meestal wel ingewikkeld. De wandeling met de hond tussen de middag, het eten van een broodje, het is allemaal heel fijn, maar ik ervaar het als heel kort, alles heel snel, en dan vlug weer aan het werk. Mijn Sisyphusarbeid: geen uitzicht op betere tijden. Vroeger dacht ik niet aan de toekomst, dus maakte ik me niet te sappel over de dingen waar anderen op twintig- of dertig jarige leeftijd zich mee bezighouden. Zorgen voor een huis, vastigheid, toekomst, pensioen, wat niet al.  Ik had er geen weet van, wilde er geen weet van hebben. Allerlei huishoudelijke apparaten die mensen van mijn leeftijd in die tijd kochten, deden me niks. Ik maakte mezelf wijs dat ik geen huishouden had, maar allengs sluipt het erin: eten klaarmaken, gasten ontvangen, spullen kopen, sociale verplichtingen aangaan. En deed ik niet mee met het huwelijksspel? Me geborgen voelen in een relatie? Natuurlijk gebeurde dat. Heel subtiel sluit het net zich om je heen, want hoeveel vrijheid kun je eigenlijk aan?

Tegen de avond begin ik met schrijven en dan is het een genoegen, een genot ook, dat ik niet langer kritisch naar mezelf hoef te kijken. Die altijd zorgelijke blik naar mezelf: doe ik het wel goed, is het wel de moeite waard?

Ik sluit mijn ogen.

Eindelijk ben ik geen boekverkoper meer, ook al verkoop ik nog boeken. En hoe vaak vroeg ik me niet af of ik nu bijna gelukkig was. Met het schrijven is het anders, al schrijvend krijg ik direct een voldaan gevoel.

*

Ik ben nog boekverkoper.
In deze veranderende wereld, in onze snel veranderende wereld, zie ik ook de boeken veranderen. Ik ben boekverkoper en als ik de boeken niet meer kan verkopen, komen ze verhaal bij me halen. Als ik ze verkoop maak ik er een ander mens of blij of gelukkig of ongelukkig mee. Als ik ze niet verkoop kan ik ze weggooien, een daad van wanhoop van het ergste soort, of ze oppakken, bekijken, er iets uithalen, er op een andere manier mee omgaan. Is het zo vreselijk om boekverkoper te zijn? Niet wanneer je er geen moeite mee hebt een Sisyphus te zijn, en anders misschien ook niet. Als ik er goed over nadenk, ben ik altijd een zwerver geweest of een Lijsje Lorresnor.  Met mijn blik gericht op koopwaar. De tijd van het prachtige boek met plaatjes, met verrassingen, met geheimen, is die voorbij? Die dreiging is er altijd. Is het nu dan tijd om weer eens anders met een boek om te gaan? Ik heb zoveel boeken door mijn handen zien gaan. Nooit meer tijd gehad, nooit meer de tijd genomen om het boek te voelen, te ruiken, te betasten. Geen tijd, geen zin om te dansen.

Ik heb een cd met gamelanmuziek opstaan, is gamelanmuziek ouderwets? Zijn de mensen die zich daaraan overgeven een uitstervend soort? Zijn ze de weg kwijt? Verloren? Ben ik verloren als ik iets anders met boeken doe dan ik deed, als ik ze weer individu maak en ze een karakter toedicht, iets waartoe ik lange tijd niet meer in staat was?

Als kind stelde ik me deze vragen niet. Ik verloor me in het boek, in de dans, in de muziek, in de wei, in de fantasie. Nu moet ik me losmaken van de vanzelfsprekendheden die ik me in mijn volwassenheid eigen heb gemaakt. Het opstellen van eindeloze lijsten die ervoor moesten zorgen dat er een gezonde verhouding ontstond tussen inkoop en uitgaven. Hier boeken gekocht, daar weer genoeg verkocht. Dan weer kopen, administratief verwerken en hup op zoek naar nieuwe klanten. Nooit een stap op de plaats, geen twijfel, geen weg terug, altijd maar doorspurten, week in week uit, jaar in, jaar uit. Wat een prachtige jaren, wat een vermeldenswaardige omzet. Wat een geploeter, wat een baat bij de uitvindingen waardoor je nog sneller kon werken.

*

Mijn wond geneest, de pelle morbida doet zijn werk. De kaarsen die ik voor Sint Antonius heb opgestoken hebben hun werk gedaan. Ik stak ze op in Florence, eigenlijk als herinnering aan de lofbijeenkomsten in de Lodewijkskerk. Ik dacht op dat moment aan mijn vader en moeder, beiden dood. Zagen ze mij daar? Zag ik hen nog of heb ik ze uit het oog verloren? Ik stak een kaars op en nog een. Ik dacht aan Carol Light, aan de plek waar ze werkt op de universiteit van Notre Dame, in de Verenigde Staten. In de bibliotheek waar ze steeds maar weer catalogi van mij ontving en er later helemaal niets meer mee deed. Of leek dat maar zo? Ik ken de plek niet waar ze werkt. Op braintrack heb ik de koepel gezien, een foto van de koepel van de University of Notre Dame. Naderbij leek ik niet te kunnen komen. Maar de afstand bleef, want vanaf november 1999 was het stil, doodstil vanuit  Notre Dame, Chapel Hill. Ondanks mijn smeekbeden, onverhoord, tot dat ene moment dat ik de post ophaalde en ze daar opeens weer was. Carol Light, book order. Toch werkte ik eerst netjes de eerder binnengekomen bestellingen en brieven af. En toen, opeens was ze er weer. Order of books, evenzovele op kat. 14.

Ik stak een kaars op in Florence, ik tastte de blauwe hemel af op zoek naar de maagd Maria, de Maria van mijn jeugd. Van de twee Mariamaanden mei en oktober, was mei mijn favoriete maand. Ik had een beeldje van haar in een blauwe jurk en daar kon ik in mei altijd veldboeketjes bij zetten. Ik was er dol op ze te plukken. Wanneer ik met mijn broer Hans naar het avondlof gingen werd het keten, boven in de Lodewijkskerk. We beklommen de vele trappen naar het bovenste balkonnetje en altijd zat Zebedeus daar. Natuurlijk heette hij niet zo. Maar we noemden hem bij die naam omdat hij leek op een figuur uit Pietje Bel’s avonturen. Arme Zebedeus was het mikpunt van onze spot. Alleen door zijn uiterlijk? Misschien door het contrast tussen de toewijding waarmee hij het lof volgde en onze aandrang om lol te trappen. Soms gingen we voor het lof niet naar de kerk. Dan knielden we thuis op het karpet. Met z’n allen de litanie opzeggen, met z’n allen de weesgegroeten bidden van de rozenkrans. Mijn moeder was dan de enige die dit met overgave deed. Alleen op mijn kamer, met mijn Mariabeeldje en de bloemetjes, voelde ik me meer betrokken bij de meimaand als Mariamaand, dan in de kerk of beneden op het sisaltapijt, dat zulke gemene figuurtjes maakte in je vel.

Mijn wond heelt, Carol Light bestelt na zoveel maanden gelukkig weer boeken. De meimaand is allang voorbij en het duurt nog lang voor het oktober is. In de kerk in Florence werd ook de litanie opgezegd. Het eerste gedeelte door één persoon gesproken, het tweede door de goegemeente beantwoord. In het Italiaans (of was het Latijn?) ken ik ze nog wel. Het zijn evenzovele epitheta van Maria: Maria verlosseres, Maria koningin, Maria redder in de nood. Een eindeloze lijst. Ik zat er lang, in gedachten verzonken.

*

Ik als boekverkoper. Je moet beginnen. Als je geboren wordt moet je beginnen. Nadat ik de alleroudste computer – waarom worden ze naar een bloem of vrucht genoemd waar ze toch echt niks mee van doen hebben? – naar zolder heb gesleept, zit ik hier aan het raam, bezweet door de plotselinge stilte.

Mijn vader als boekverkoper. Mijn vader als lange Jan met zijn kolenschophanden. Hij begon met gillen toen hij geboren werd, zo wil het verhaal. Hij gilde toen hij op de schuit van Rotterdam naar Wijk bij Duurstede naar zijn grootouders werd gebracht, schreeuwde van het begin tot het einde van de reis. Mijn vader begon met gillen en hij werd boekverkoper. Na de oorlog was dat. Hij begon met een koffer vol boeken en ging de markten af.

Ik begon niet met gillen, er was meer dan genoeg lawaai door de overvliegende gevechtsvliegtuigen. De moeders met pasgeboren baby’s kregen het advies hun kroost met een kussen te bedekken wanneer de vliegtuigen overkwamen.  Nee, niet om het gillen te smoren, niet om de oortjes voor dat lawaai te behoeden, maar als bescherming tegen de glassscherven die rond konden vliegen. Mijn moeder vertelde me dat, heel veel later, toen ik zelf een baby’tje had. Kroop mijn moeder zelf ook onder een groot kussen om zich te beschermen tegen rondvliegende scherven? Al die dagen in de tot ziekenhuis omgebouwde meubelfabriek, stortte er geen enkel vliegtuig neer. Maar dat het flink spookte in de wereld waar ik en andere babys in terecht kwamen, staat op mijn huid geschreven.

Gelukkig kan ik nu met schrijven beginnen.

Ik ben niet geboren met boeken om me heen. Mij werd verteld dat er één boek gelezen werd, hardop, vóór of na de maaltijd op de boerderij waar mijn ouders sinds september 1944, met hun twee zoontjes en ik in de maak, geëvacueerd waren. Vanuit Arnhem om plaats te maken voor de Slag om Arnhem. Overal waar maar één boek wordt gelezen, wordt het dwingend hardop voorgelezen. Eén boek voor twee, drie of talloze mensen.

Ik ben begonnen met lezen, nadat ik eindeloos plaatjes in boeken had gekeken. En er waren altijd boeken om me heen. Stapels die kwamen en gingen. Buiten in de wei wilde ik altijd ‘boeme putte’. Ja, zegt mijn vader, en ja, zegt mijn moeder, je wilde altijd ‘boeme putte’.

Dit bericht is geplaatst in Columns, Home, Proza. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.