Chris De Valk, O, die wijze koeien, Amsterdam 2017 (U.M. Zuider-Amstel)
Geweldig vormvast, dat is de eerste indruk die de bundel O, die wijze koeien achterlaat. Chris de Valk smeedt jambische versvoeten, vaak in de vorm van een sonnet, soms met rijmschema’s van eigen maaksel. Sporadisch blijft het rijm achterwege, maar blijft de jambe in ere.
De Valk behandelt in deze bundel – zijn derde – een veelheid aan onderwerpen en thema’s. Hij observeert dagelijkse zaken als een verfomfaaid mandje op een brocante en een kromgetrokken viool achter een schuurtje. Een fraaie passage over een levend standbeeld waar de schmink van afbladdert: ‘Wat machtig als het paard van Troje / had moeten zijn lijkt meer een droevig ros.’
Bomen en vogels treden vaak op als symbolen van vergankelijkheid en diepgang. Maar ook het gestorven zijn van vader en een broer, de eerste stappen van een kind, een kleuter die op school niet plassen kan en – te laat – naar huis toe rent. Familiegeheim is de naam van een omineus gedicht, met daarin de versregels: ‘Zelfs de gordijnen zwegen / zelfs de stilte sprak niet meer …’
De hele bundel ademt een sfeer van mystiek en ondoorgrondelijkheid. De mens op zoek naar de eigen ziel en naar zingeving, lijkt zijn heil te kunnen vinden in een onscherpe wereld waar een verlossend schijnsel gloort. Het gedicht waaraan de bundel zijn naam ontleent is een soort beginselverklaring of geloofsbelijdenis. Een ander karakteristiek gedicht is Jij ander licht, met daarin de passages: ‘Jij ander licht dat anders straalt / en opwelt uit de diepste gronden.’ en: ‘Jij ander licht uit regionen / waar mensen uit hun trance vandaan / met engelen uit dansen gaan …’
In diezelfde sfeer passen passages als: ‘ Geen these zonder antithese’, ‘ Is er een taal die ons kan dragen’, ‘Ik vond dit kind per ongeluk / op zoek naar transcendente sporen’.
De bundel past naadloos in het fonds van een uitgeverij die zich richt op de fenomenologie, naar eigen omschrijving ‘de wetenschap van het tussenrijk… Nadat de gegevens zijn samengebracht en voordat de systematische ordening en definitieve beslissingen kunnen inzetten, komt haar de leiding toe in de geestelijke bezinning.’
(Felix Monter)
Helge Bonset, Nijlpaard op Loosdrecht, Arnhem 2017 (Nieuwe Druk)
Een zeer vermakelijke en intrigerende verhalenbundel van Helge Bonset, die eerder publiceerde in onder andere Hollands Maandblad en zich als betrokken vakdidacticus inzette (en nog steeds inzet) voor het schoolvak Nederlands.
Het openingsverhaal is een surrealistische beleving van pubers die beweren een nijlpaard te hebben zien zwemmen in de Loosdrechtse plassen. Het probleem is dat ze wiet hebben gerookt en bang zijn dat niemand hen zal geloven. Een van hen belooft de gebeurtenis dan maar in een verhaal te verwerken.
Niet alleen dit verhaal, ook andere verhalen in de bundel doen denken aan het werk van Roald Dahl, zoals Konijnenbelangen, waarin een vrouw haar pogingen op het liefdespad zuur moet bekopen. Of zoals Voorspraak: een dominee die op huisbezoek komt bij een man met euthanasiewensen en zelf zeer onfortuinlijk onderaan de trap eindigt.
Meestal begint de schrijver met een alledaagse situatie, waarbij het voor de lezer nog niet duidelijk is of de hoofdpersoon sympathiek of juist onsympathiek is. Maar aan het einde wordt duidelijk dat het slachtoffer niet altijd het slachtoffer is en de dader soms niet anders heeft kunnen handelen dan hij deed. In De migrant en de drone, juist weer verre van alledaags, wordt een somber toekomstbeeld geschetst, waarin de vluchtelingenproblematiek een andere dimensie krijgt en empathie en zelfbehoud om voorrang strijden. Je kunt je als lezer maar moeilijk voorstellen wat jij zou doen in zo’n situatie.
Een aantal verhalen eindigt onverwacht luguber, zoals in Voorspraak, met de val van de dominee, maar er zitten ook verhalen tussen waar de titel al op iets vreselijks aanstuurt: Wielrenners schieten, is er zo een. Een man schept er genoegen in op racefietsers te schieten die over een landweggetje fietsen, en dan bij voorkeur op de voorste van een kleine peloton, zodat er een valpartij ontstaat. Een beangstigende sadistische kronkel in het brein van de hoofdpersoon, maar heel nuchter en luchtig beschreven, zonder dramatiek, waardoor het verhaal extra vervreemdend wordt.
De dood is in de bundel een terugkerend thema. De dood als keuze, als wens of onvermijdelijkheid, maar ook de al ingetreden dood in de vorm van een hiernamaals waarvan niemand weet hoe het eruit ziet, als het al bestaat. Dit laatste is het geval in Galgenmaal: een man wil vlak voordat hij ter dood veroordeeld wordt geen galgenmaal, maar een vrouw om nog één keer seks mee te hebben. Hij krijgt wat hij vraagt en de vrouw blijkt voor hem de overgang naar de dood.
Of in het verhaal Café Thanasis, waarin een man bij het oversteken geraakt wordt door een auto. Het volgende moment staat hij aan de overkant van de straat en hij gaat een café binnen om even op adem te komen. Alleen is het geen gewoon café: een tv in de hoek toont keer op keer hetzelfde fragment van een zanger tijdens een optreden. Een van de gasten vertrouwt de hoofdpersoon toe dat hij uit een dorp komt waar iedereen door een aardbeving om het leven is gekomen.
Ook Thanasia I en II zijn zeer geslaagd. Deze verhalen borduren voort op het euthanasievraagstuk. Mensen kunnen hun eigen einde vastleggen. Afhankelijk van hun gezondheid en financiële situatie krijgen ze de garantie niet eerder het loodje te leggen dan contractueel is vastgelegd, maar ook niet later. Of dat werkt en hoe dat uitpakt, wordt amusant beschreven.
Bonset balanceert in zijn verhalen op de grens van de werkelijkheid en de geloofwaardigheid. Het overschrijden van de werkelijkheid is geen probleem. Juist surrealistische gebeurtenissen of situaties dagen de lezer uit zijn of haar fantasie te gebruiken. Maar wanneer de geloofwaardigheid overschreden wordt, verliest het verhaal aan kracht. Dat gebeurt gelukkig maar een enkele keer, zoals in Saamhorigheid, waarin het gevoel ontstaat dat je niet zo makkelijk met de dood van een vriend omgaat als de hoofdpersoon doet.
In de meeste gevallen bevat Nijlpaard op Loosdrecht zeer geslaagde verhalen met een vreemde wending of een onverwacht einde waarbij de lezer de hoofdpersoon in een benarde situatie achterlaat. Een mooie bundel met genoeg variatie, die de lezer na ieder verhaal nieuwsgierig maakt naar het volgende.
(Arjen van Meijgaard)
Wim Hazeu, Lucebert. Biografie, Amsterdam 2018 (De Bezige Bij)
Na afloop van de presentatie van de Lucebert-biografie in de Haagse boekhandel Douwes (22/02/2018*), vroeg ik aan Wim Hazeu, de schrijver van dit monumentale werk, of hij voor Extaze een essay wilde schrijven over de gewraakte oorlogsperiode in het leven van Bert Swaanswijk (die later de artiestennaam Lucebert aannam) en daarbij de polemiek met diverse critici, waaronder Elsbeth Etty, wilde betrekken. Dat deed hij graag.
In een mail van 24 maart vroeg hij me wat ik van zijn biografie vond. Daar vond ik vele dingen van, maar ik beperkte mij tot een korte analyse, die ik hem digitaal deed toekomen:
‘De Lucebert biografie is uitstekend geschreven (compositorisch en stilistisch) en vertelt behalve over Lucebert en de geleidelijke opgang die hij maakte, veel over de wilde jaren van de experimentelen (en hun armoede!), de literaire kritiek in de verschillende decennia na de oorlog en de wereld van de galeries en de musea. Die opgang en de schaamte/het geheim vormen wat mij betreft de hoofdthema’s van je boek.
Vorige week, tijdens een discussie over ‘de biografie’ in de Haagse Kunstkring (nav de biografieën van Bordewijk/Bordewijk-Roepman en Alexander Ver Huell) ben ik uitgebreid op jouw boek ingegaan. Jan Bervoets, de biograaf van Alexander Ver Huell, was bij zijn opzet uitgegaan van het model van Jan Romein, die voor de compositie van de biografie een dialektiek van groei en terugval(verval) voorstaat. Ik vroeg me af of je daarmee niet in een keurslijf terecht kwam en bracht in dat zo’n model niet voor iedere persoon zou opgaan. Als voorbeeld noemde ik het leven van Lucebert, dat vanuit de diepste diepten in de oorlog geleidelijk aan schuin omhoog ging in materiële en ideële zin, in succes en in status. Er kwam wat gegrom uit de zaal vanwege Lucebert’s zwarte verleden, maar ik reageerde daarop door te zeggen dat die fase niet bepaald als ‘groei’ te kwalificeren viel en dat het model van Romein dus in ieder geval voor die fase in Lucebert’s leven omgedraaid zou moeten worden.
Goed vind ik ook dat je Lucebert niet alleen maar als sympathiek en interessant hebt afgeschilderd. Verlegenheid kan nooit een excuus zijn voor het ontlopen van verantwoordelijkheid en dronkenschap kan geen excuus zijn voor het ‘verbouwen’ van huizen waar je te gast bent.
Het is ook een boek waarvan ik stukken herlees om het beeld van andere personen (bijvoorbeeld van Bert Schierbeek en Koos Schuur) extra helder te krijgen.
Ik heb ervan genoten.’
In kort bestek was dit mijn oordeel over de biografie. Maar los ervan was ik nog lang niet gekomen. Het boek wierp vragen op waar ik nog lang over na bleef denken. Over de brieven die hij schreef aan een vriendin, Tiny Koppijn, brieven waar pijnlijke antisemitische passages in voorkomen. Over zijn vrijwillige aanmelding voor de Arbeitseinsatz. En vooral over het zwijgen van de mensen uit Swaanswijk’s omgeving die van zijn stellingnamen en zijn beslissingen afwisten. Het opmerkelijke feit van dat zwijgen bracht mij ertoe het korte stukje te schrijven waarmee Extaze 26 opent.
Maar eerst de meest voor de hand liggende vraag: hoe kwam hij hiertoe? In zijn biografie geeft Hazeu vier verklaringen:
a-het ontbreken van enige ouderlijke steun bij zijn artistieke ambities;
b-zijn avontuurzucht;
c-zijn gevoeligheid voor beïnvloeding;
d-zijn liefde voor de Duitse literatuur.
Wat het punt d betreft: in het vooroorlogse Nederland was de invloed van de Duitse cultuur dominant. In zijn voorliefde voor de Duitse literatuur was hij een van velen.
Zijn gevoeligheid voor beïnvloeding (c) had hem ook bij het communisme of bij het verzet kunnen doen belanden. We zullen ons daarom moeten afvragen waarom hij zo gevoelig was voor juist het nationaalsocialisme. Zou het niet de aantrekkingkracht zijn geweest van de jeugdcultuur, die het nationaalsocialisme ook was? De gemeenschappelijke ideeën over een ‘future’ tegenover de ‘no-future’ die in de jaren dertig dreigde…, het als een beweging optrekken tegen al diegenen die deze toekomstidealen frustreerden… en vooral ook het esthetisch aspect…, de esthetiek van het coole zwarte SS-uniform, ontworpen door een gerenommeerd grafisch vormgever, Walter Heck, en geproduceerd door de bekende modeontwerper Hugo Boss: de esthetiek van de zwarte swastika op de witte schijf, omgeven door fel rood, een embleem dat eind negentiende begin twintigste eeuw al gebruikt werd als logo voor diverse soorten handelswaar.
Maar in mijn inleidend stukje gaat het mij vooral om een andere vraag: hoe kon Lucebert’s geheim bewaard blijven, terwijl tal van mensen geweten moeten hebben van die brieven en zijn vrijwillige aanmelding bij de Arbeitseinsatz? Vrienden die dezelfde keuzen hadden gemaakt, de al genoemde Tiny Koppijn, een andere penvriendin, Corrie Bakker, aan wie hij had laten weten dat hij overwoog zich tot Duitser te laten naturaliseren, de Mitarbeiter in Apollensdorf in Saksen-Anhalt, waar hij te werk was gesteld, familie, kennissen….
Er moet een stilzwijgend pact zijn gesloten vanuit een besef dat deze man niet geofferd mocht worden, dat deze geest moest blijven waaien.
In zijn biografie concludeert Hazeu dat Lucebert met zijn werk antwoord heeft gegeven op de pijnlijke episode in de oorlog.
Dat is zo. Maar laten we niet vergeten dat het cordon van zwijgen deze herrijzenis mogelijk heeft gemaakt.
(cg)
*Wim Hazeu besteedde in Douwes veel aandacht aan Lucebert’s liefde voor de jazz. Daarom hadden de organisatoren van de presentatie trompettist Frans Friederich uitgenodigd om werk van een van Lucebert’s favorieten, Miles Davis, ten gehore te brengen.
Anouk Smies, Onbeschoft zo wit, Eindhoven 2018 (Opwenteling)
Anouk Smies wijdt haar derde bundel poëzie aan haar moeder. Die lijdt aan de ziekte van Alzheimer. De dichter houdt van korte zinnen, bijna staccato. Daarin strooit ze royaal met beelden en vergelijkingen, in elk gedicht zo’n vier tot vijf. Politiek, actualiteit, wetenschap, alledaagsheid, biologie, literatuur, popmuziek, haar palet is onbegrensd. Het verdriet en de machteloze woede over de aftakeling van moeder zijn voortdurend voelbaar, de ene keer expliciet, maar meestal op de achtergrond. Met enorme virtuositeit weet Smies de valkuilen van zo’n thema te omzeilen. Nergens valse sentimenten of larmoyante taferelen, ook geen expliciet geformuleerde emoties. Doordat lezer wordt gedwongen om eigen associaties te maken ontstaat een waarachtige vorm van empathie.
Over de vormgeving is duidelijk nagedacht. Over alle bladzijdes loopt een indexering met beginletters die een speelse coherentie biedt.
In de eerste strofe een mooi beeld: sneeuw die als een badmuts boven op een hoofd terecht komt. Het komt terug in de laatste strofe die doet denken aan een doek van Pyke Koch waarop rugbyers een sneeuwbui trotseren. In de tweede en derde strofe ben ik verdwaald geraakt. De ziekte van Alzheimer is een gemene vorm van dementie die patiënten wegvoert in een waas van verwarring en vergetelheid. ‘Een hobbelpaard met vastgespijkerd lid’ maakt volgens mij geen rare bokkesprongen meer, kennelijk wordt bedoeld dat bepaalde hersenfuncties vervlakken. Een brein dat niet lucratief meer is, lijkt te hebben afgedaan. Dat is een nogal reductionistische opvatting, duidelijk afgedwongen door de bondigheid die de dichteres zichzelf heeft opgelegd. Met de sneeuw die goor lef heeft en onbeschoft wit is, wordt de machteloze woede van de dochter subliem verwoord.
Die machteloze woede, de liefde die haar object aan het verliezen is, doorademt de hele bundel. De betrokkenheid leidt tot rijke beelden als
Hersenen bieden geen botox / voor craquelé / Noch voor ijskoud / moleculair verstoffen
en
Op de dag van het schietgebed / legt de vrouw zichzelf in bed / Ze trekt losjes haar wanen aan
maar evenzeer tot gekunstelde raadsels
Ik ben / een exorcist / die zich met semantische wangen / tegen de venusheuvel van kunst aanschurkt
en
Hij poetst met de / langetermijnbelofte van de nacht / zijn kleffe kroon
Deze poëzie wekt de indruk dat ze in zeer geïnspireerde buien is opgeschreven, vanuit actuele en heftige emoties, en puttend uit een onbegrensd arsenaal aan associaties. Er is weinig aandacht te bespeuren voor de overdaad aan metaforen en het puzzelachtige dat de compacte formuleringen met zich meebrengen.
Op de omslag een indringende artist impression van zenuwcellen met gelige uitwassen die doen denken aan maretak, warrelknoest of kluwens aarsmaden. De toelichting op het binnenblad luidt: ‘Beta-amyloïd, eiwit dat alzheimer veroorzaakt’. Genoemd eiwit wordt inderdaad bij vrijwel alle patiënten met de ziekte van Alzheimer aangetroffen, maar de wetenschap is er nog niet uit of deze samenhang een oorzakelijke is, laat staan in welke richting dat verband zou lopen.
(Felix Monter, juni 2018)