ode aan Jacques Benoit
zielenschijnsel, straalsel en pracht
nu ben je een ogenblik aan mij ontsnapt
jij dappere vluchteling
dwalende over stadswallen
gezeten in een uitkijkpost
zachtjes zakken zeilen
in gebroken wit
op een spiegel van grijs licht
steeds verder van mij af
de verte in
jij zo klein, gaf
ruimte aan de wolken boven je
om zoemende zonder omvang
dit te ervaren
geschaduwd door de lucht,
piraten en kapers van het vrijzwevende, ongeziene ik
mijn lust mijzelf mede te delen
gelijkt een klucht
zonder sympathisanten noch aanverwanten
ik val open in een groen meer
dat tussen de bergen gelegen
sluipt als een kameleon, genegen
blauw, groen, lichtgeel
en zuigend-dampend zwart
te worden
onder een striemende wind
golven grijpen om zichzelf
rollen in het onveranderlijke
verraderlijk bewegende kwalitatief
eenzelvige moederschap
een zuigeling van het onuitgesproken
kleurloos onbekende blauw
dat mij nader is dan mijn hart