Als je denkt dat ik rood ben, met horentjes en bokkenpootjes, dan heb je het mis. Ik kan elke gedaante aannemen die ik wil. Die van jouw vrouw of jouw man bijvoorbeeld. Misschien doe ik dat nog wel eens.
Ik kwam daar dus aanlopen in de gedaante die ik voor de gelegenheid had gekozen, vuurrood, met horentjes en bokkenpootjes. De vrouw slaakte een kreetje dat klonk als ‘ieeeek.’ De man begon te lachen en zei: ‘Krijg nou een paardenlul.’
De vrouw, die naar mijn horentjes had gestaard, liet haar blik een stukje zakken en giechelde. Ik zei het al, elke gedaante die ik wil.
Op gepaste afstand bleef ik staan en plantte mijn drietand in het Aards Paradijs.
‘Pleased to meet you,’ zei ik. ‘Hope you guess my name.’
‘Mag ik raden?’ jubelde de vrouw. ‘Wat leuk! Uh… Kareltje?’
De man haalde zijn schouders op.
‘Namen heb ik vele, mevrouw,’ zei ik met een beleefde buiging, ‘maar er is altijd plaats voor meer. Men noemt mij Satan, Lucifer en Beëlzebub, de draak, de oude slang en de prins der duisternis. En Kareltje.’
‘Adam,’ zei de man, ‘aangenaam kennismaken.’
‘Eva,’ zei de vrouw, ‘blijf je voor de thee?’
Toen we in de schaduw van een boom – een vijg, dacht ik – thee zaten te drinken, vroeg Adam: ‘Kwam je zomaar langs of was er iets?’
Er was iets, ja. Maar dat wilde ik nog niet kwijt. Ik moest eerst meer weten over dit nieuwe experiment van God. Even tussendoor, pieker niet langer over de vraag waarom God de mens heeft geschapen. De aap viel hem nogal tegen, meer zit daar niet achter.
‘Zomaar,’ zei ik dus. ‘Ik was wat aan het wandelen en ik dacht: wat een mooie tuin. Is die van jullie?’
‘Ja,’ zei Eva.
‘Het is de tuin van God,’ zei Adam.
Latere ervaringen met de species mens hebben mij geleerd dat je voor een rechtstreeks antwoord op een vraag bij mannen moet zijn. Voor alle andere antwoorden bij vrouwen. Ik richtte mij tot Adam. ‘Die ken ik wel, God. We zijn nog verre familie. Is het waar, Adam, dat God jullie heeft verboden van de vruchten in deze tuin te eten?’
Adam schudde zijn hoofd en zei: ‘Van de vrucht der bomen dezes hofs zullen wij eten; maar van de vrucht des booms, die in het midden des hofs is, heeft God gezegd: gij zult van die niet eten, noch die aanroeren, opdat gij niet sterft.’
Ik keek naar de boom in het midden van de tuin. Daaraan hingen de mooiste vruchten van allemaal. Zuiver rond, met een dieprood blosje. Alsof God de verboden vrucht verleidelijker had willen maken dan alle andere. Daar zag ik hem wel voor aan.
Ik zei op dezelfde overspannen toon als Adam: ‘Maar God weet, dat, ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad.’
Adam schudde zijn hoofd alsof hij er vanaf wilde: ‘God heeft gezegd: gij zult daarvan niet eten. Zo gij daarvan eet, zij het aardrijk om uwentwil vervloekt; en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens.’
‘Een hapje kan toch geen kwaad,’ probeerde ik. Eva keek naar een bijzonder dikke en sappige vrucht die op plukhoogte hing.
Nu werd Adam boos. Hij verhief zijn stem, en paradijsvogels vlogen krijsend en kwetterend op toen hij galmde: ‘Ook zal de aarde u doornen en distelen voortbrengen en in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt.’
Goeiemorgen! Ik had hier te maken met de eerste fundamentalist. En dat zijn moeilijke mensen om te overreden. Ik besloot tot een tactische terugtocht. Er moesten andere manieren zijn. Ik dronk mijn kopje leeg en complimenteerde Eva met de subtiele smaak en het aangename aroma van de thee. Ze bloosde als een verboden vrucht. Terwijl ik wegliep, zwaaide ik lichtzinnig met mijn staart.
‘Wat een grappig mannetje,’ hoorde ik Eva zeggen.
Denk niet dat ik uit afgunst God dwars wilde zitten. Dat komt er wel bij natuurlijk, mijn collega-kwaadstichters van andere religies hebben allemaal een goddelijke status. Seth, Pan en Loki. Hades, Mara en Tezcatlipoca de Rokende Spiegel. Alleen ik ben uit de hemel gegooid en sta lager in het pandemonium dan de nederigste hulpengel derde klasse. Ik heb ook de pech dat ik moet opereren binnen een dictatuur. Geloof me, zo’n godenkermis als op de Olympus, dat werkt veel democratischer.
Nee, ik deed het uit idealisme. Lach niet, ik weet waar je woont.
Ik heb er op alle mogelijke manieren naar gekeken, maar ik kan niks goeds vinden in Gods verbod. Eerst de hele wereldbevolking lekker maken door te vertellen dat de verboden vrucht kennis verschaft en dan ‘mag niet’ doen met dat vervelende vingertje. Welke goede vader wil niet dat zijn kinderen wijs worden? Ik zie mezelf als een weldoener van de mensheid. De eerste revolutionair. Zonder mij zouden jullie allemaal koeien en ezels zijn en tevreden gras kauwen.
Ik hield de tuin in de gaten en wachtte mijn kans af. Op een ochtend zag ik Adam vertrekken met zijn hengel op de schouder. Ik ging meteen op zoek naar Eva. Ze zat onder de verboden boom haar haar te kammen met een twijgje. Ik kwam in de gedaante van een slang, want het was een mooie dag om te kruipen. In de nacht had het geregend en de aarde was koel en geurig.
‘Wie ben jij?’ vroeg Eva en ze wees naar me met het twijgje.
‘Kareltje.’
‘O. Ik herkende je niet meteen. Adam heeft gezegd dat ik niet meer met je moet praten.’
Ik hief mijn driehoekige kopje op en keek rond. ‘Ik zie geen Adam.’
Eva giechelde.
‘Eva, nog even over die vrucht.’
Ze keek omhoog en ik zag haar tong over haar lippen glijden.
‘Kunnen slangen praten?’ vroeg ze, niet terzake doende.
‘Ja,’ antwoordde ik uit beleefdheid. Dat is trouwens een vraag die de geloofsgemeenschap door de eeuwen heen heeft beziggehouden. Vraag het maar aan Dr. J.G. Geelkerken, predikant te Amsterdam-Zuid. Die was zo onverstandig om te opperen dat de slang niet ‘zintuiglijk waarneembaar had gesproken’ en dat de schrifttekst als een metafoor moest worden opgevat. Hij werd zonder pardon uit de Gereformeerde Kerk gegooid en moest verder preken voor de afgesplitste splintergroep Gereformeerde Kerken Hersteld Verband. Rakkers zijn het, die fundamentalisten.
Eva bleef naar die dikke, sappige vrucht kijken, zo rijp en zwaar dat het dunne takje waaraan hij hing gevaarlijk ver doorboog.
‘Ik zal zeer vermenigvuldigen uw smart, met smart zult gij kinderen baren,’ mompelde ze spijtig.
‘Eva,’ zei ik, ‘kinderen zijn leuk wanneer ze klein zijn. En jouw kinderen zullen opgroeien met de kennis van goed en kwaad.’
‘Zullen mijn kinderen gelukkig zijn?’ vroeg ze. ‘Wat zullen ze doen?
Ik keek in de toekomst. ‘Het zullen jagers en verzamelaars zijn.’
‘En mijn kleinkinderen?’
‘Jagers en verzamelaars.’
‘En mijn achter-, achter-, achter- …. zover als je kunt kijken?
‘Alle mensen zullen jouw nakomelingen zijn, Eva, en ze doen vele dingen, die zeer verschillend zijn.’
‘Vertel me over eentje, Kareltje, zover als je in de toekomst kunt zien.’
Ik keek zesduizend jaar vooruit en zag een vrouw die als twee druppels water op Eva leek. Alleen had ze tatoeages en siliconenborsten. ‘Ze werkt in een karaoke-bar en zit op kickboksen,’ zei ik. ‘In Vinkeveen.’
‘O,’ zei Eva.
‘Een heel klein hapje?’
Eva keek weer omhoog. ‘Dan zal de Heere God voor Adam en mij rokken van vellen maken en die ons aantuigen.’ Haar mondje vertrok alsof ze iets vies proefde.
‘Maar Eva, daarmee worden kleren bedoeld en kleren maken elke vrouw nog mooier dan ze al is.’ Ik keek naar haar borsten en naar het donzige vachtje tussen haar benen. Toen keek ik naar haar gezicht en zag dat ze er niets van begreep.
Ik liet mijn tongetje uit mijn bek flitsen, gevorkt, zoals eerder mijn staart, en siste een doodsimpel toverspreukje. Toen zei ik: ‘Kijk achter je.’
Eva draaide zich om. ‘O,’ zei ze. Toen: ‘Ooooh!’
Je kent die stangen op wieltjes die ze in kledingwinkels en boetieks hebben? Zo eentje stond nu achter Eva en er hing van alles aan. Avondjurkjes en topjes en merkjeans en bloesjes en lingeriesetjes met kanten randjes en een kort jasje van sabelbont.
Verder was het een fluitje van een cent. Ik hoefde alleen nog maar een spiegel te toveren.
Nadat Eva een flinke hap van de vrucht had genomen, nam ze een tweede hap. Ze opende haar mond voor de derde.
‘Hé,’ zei ik, ‘laat wat voor Adam over.’
Ze liet haar hand zakken. ‘Dat is waar ook,’ zei ze, een beetje beduusd. ‘Maar hoe moet ik hem overhalen om te proeven?’
Ik bekeek haar eens goed. Ze droeg het bontjasje en een rode string. ‘Dat moet geen probleem zijn. Je vraagt: Adam, hou je van mij? en hij zal antwoorden: van wie anders? Daarna gaat de rest vanzelf.’
En zo ging het.
Na zesduizend jaar is het ware verhaal van de slang dus eindelijk verteld. Je weet nu waarom er magnetronovens en i-Phones en AbTronic X2 buikspiertrainers bestaan. Was je liever een koe of een ezel gebleven in het Aards Paradijs dan?