Eerdere recensies

john_toxopeus_-_wie_de_jeugd_heeft_kan_wel_janken

John Toxopeus, Wie de jeugd heeft kan wel janken, Maassluis 2015 (De Brouwerij)

Wie van lange, gebeeldhouwde zinnen houdt komt bij John Toxopeus niet aan zijn trekken. Toxopeus houdt zijn zinnen kort, althans, zo lijkt het. Want vaak zijn de zinnen die hij schrijft langer dan wat je voor je ziet. De zinnen laten openingen waarin zich onzichtbare informatie bevindt. De goede lezer kan die leegtes invullen.

Het verhaal Ik geef nooit op beschrijft de schijnbaar uitzichtloze pogingen van de hoofdpersoon om zijn rijbewijs te halen. Voor de zevende poging drinkt hij zich moed in. Drie glazen port. Het helpt.
‘”Hoe voel je je,” vroeg mijn rijinstructeur die op mij stond te wachten. “Gaat het lukke

n dit keer?”
Ik zei dat het zeker ging lukken. (zei hij, vertrouwend op de alcohol in zijn lichaam-cg)
“Je hebt toch niet gedronken?” vroeg hij (wel in de gaten hebbend dat zijn leerling zich wat buitensporig gedroeg en naar alcohol stonk -cg)
“Twee glaasjes mag,” zei ik (loog hij-cg)
“Godverdomme,” zei hij en zocht naar pepermuntjes in het dashboardkastje (vrezend dat het examen nu falikanter dan ooit mis zou lopen-cg)
“En nou heb ik geen bloemen,” zei mijn moeder toen ik thuiskwam (en hoorde dat hij geslaagd was, waar zij totaal niet op gerekend had-cg)

In Verschil moet er zijn heeft de hoofdpersoon zich aangemeld bij de jongerenorganisatie van de politieke partij van zijn vader. Sympathie voor de Amerikanen koestert zijn vader niet, voor Rusland des te meer. Tijdens de discussie wordt de hoofdpersoon aangemoedigd zijn mening over Mao en China ten beste te geven Zijn verhaal gaat voorbij aan de kern van de zaak, maar:
‘Iedereen luisterde aandachtig. Een van de meisjes ging beneden frisdrank halen.’ (hij was nieuw in de kring en daarom gaven de anderen hem een kans en luisterden beleefd, maar de meisjes werden wat ongedurig en dachten dat het tijd werd voor enige ontspanning onder het genot van een glaasje fris-cg)

Soms volgt er een grote leegte na een dichterlijk woord of zinnetje, waarin een heel verhaal past. In Schermutseling gaat de hoofdpersoon naar zondagsschool en met de andere kinderen van deze instelling naar een zomerkamp. De grote attractie voor hem is Greetje, een meisje van zijn leeftijd. Het verhaal begint in de kerk, waar de dominee gewag maakt van de Russische raketten met kernkoppen voor de kust van Cuba. Het verhaal eindigt in dezelfde kerk.
‘De dominee zei dat we God gingen danken dat het grootste gevaar was afgewend. Dat Hij de Russen in hun hart had vergeven om de kernwapens terug te trekken uit de Varkensbaai voor Cuba.
“Zie je wel,” fluisterde mijn vader, “die Amerikanen hebben altijd hulp nodig.”
Ik zag dat Greetje even naar me keek. Ze knipoogde. Dat dacht ik tenminste.’
De poëzie zit in dat laatste zinnetje: heeft Greetje ook gevoelens voor mij? Doorziet ze het karakter van mijn vader? Is er een verstandhouding? Voelt ze aan wat ik denk? Of verbeeld ik me dit allemaal?
Mooi is ook: ‘Halverwege de middag kwam oom Godfried met tante Sophie, een lieve vrouw met een deftige stem.’
Ze praat niet deftig, ze klinkt deftig, de deftigheid omgeeft haar.

(cg)

 

laatsteliefdeBoudewijn van Houten, Laatste liefde,
Nijmegen 2015 (Flanor)

Wim’s wanhopige liefde voor Anna zal zijn laatste zijn.
De aanblik van Anna, serveerster in restaurant Luigi in het naargeestige bierstadje Galburg, zet zijn wereld op zijn kop en leidt tot een fundamentele verandering in de manier waarop hij zich tot de werkelijkheid verhoudt. Een transformatie volgt, ook in de manier waarop zijn verlangens worden aangestuurd en geprikkeld.
Wim, zo vertelt ons de naamloze verteller in het verhaal, is een genotzoeker, een estheet, een ontwikkeld man, leraar op een middelbare school, dichter, een charmeur en ladykiller, een man die niet gewend is te verliezen.
Maar in de gemankeerde relatie met Anna gaat hij ten onder aan een bezetenheid die voor de ‘ik’ en zijn vrouw niet te begripen valt. Het zou ‘le repos du guerrier’ kunnen zijn, het rustpunt voor de zesenzestig jaar oude strijder.
Anna is eind veertig, een beetje tuttig, armoedig gekleed en van eenvoudige komaf. Maar temidden van de grove gelaatstrekken van de mannen en vrouwen in Galburg verschijnt zij aan Wim als een lichtpunt in het donker. In dat licht vindt de gebeurtenis plaats die tot verliefdheid leidt. Niet om specifieke redenen gaat hij van haar houden, het verloopt anders. Omdat hij van haar gaat houden ervaart hij haar figuur als mooi, haar gave, bleke huid als aantrekkelijk en de donkere gloed van haar ogen, als ze op hem gericht zijn en gelijk edelstenen fonkelen, als onweerstaanbaar.
Verliefd worden verandert ook het verleden: de verliefde meent dat hij of zij altijd al van de ander hield, dat hun liefde altijd al zo had moeten zijn, lang voordat hij of zij de ander had leren kennen.
Het probleem is nu dat Anna’s verleden zich niet laat beminnen. Op haar zeventiende raakte ze zwanger, de vader van het kind stierf jong, ze werkte vele parttime baantjes af, had ongeveer twintig verhoudingen waarbij ze ‘altijd een schop onder haar kont’ kreeg en verkeerde het liefst met mensen uit de onderklasse ‘of lager als dat kon’.
Haar heden laat zich al evenmin omarmen. Anna’s relatie met een onontwikkelde, agressieve alcoholicus is Wim een gruwel, maar hem ontmantelen kan hij niet. Haar reserves ten opzichte van Wim en zijn avances verklaart zij in haar uitspraak: ‘Ik voel me niet goed genoeg voor je. Je ziet in wat voor wereld ik leef. Niet jouw wereld.’
In een poging Anna’s doen en laten te begrijpen en haar uiteindelijk tot een andere levensstijl te verleiden gaat Wim zich in haar leven mengen, stalkt hij haar, bestraft hij haar, haalt hij verhaal bij de alcoholicus, zoekt hij steun in zijn veroordeling van Anna’s gedrag bij haar werkgever. Zijn gedrag wordt autodestructief, hij ‘lijdt’, raakt aan de drank, wordt vijftien kilo lichter, krijgt een ingevallen gezicht en slechte adem, verliest zijn baan.
Wim was zichzelf gaan verachten. Aan Anna kon hij zich niet meer vastklampen. Tot zijn natuurlijke dood, zeven jaar later, gebeurde er niets meer.

(cg)

 

Jan Paul Bresser, Sara@Berkenhart.nl
roman in brieven, Sara@Berkenhart.nl
Den Haag 2015
(Het Schrijfhuis. Binnenkort ook in een handelseditie verkrijgbaar bij Ambo Anthos)

Voor mij ligt een boek dat me als object al ontroert. Op het voorplat, in tinten van magenta, zwart en wit, zie ik berkenstammen omslingerd door berkentakken, waarvan een enkele bladdragend. De palissade van bomen en takken laten geen doorkijk toe in het erachter gelegen bos. Ik zie een beeld van een leven dat op sterven na geëindigd is.
In het boek, dat de briefwisseling van Jan Jacob Mooijman met Sara Berkenhout volgt, lezen we Jan Paul Bresser’s laatste geschreven woorden. Er komen geen woorden meer bij, ook niet gesproken. Je dacht dat er altijd nieuwe woorden zouden komen uit het toetsenbord, uit de mond van Jan Paul Bresser, de causeur, de journalist, de dichter, de schrijver van korte verhalen, de man van duizend en één gedachten. Ik heb ze mogen beluisteren op het bankje naast ‘t Bakkertje in de Oude Molstraat, op het terras van De Posthoorn, in zijn appartement in de Molenstraat, ik heb ze mogen lezen in dagbladen, weekbladen, in zijn prachtige literaire debuut Het verdriet van Eline en in zijn nooit officieel uitgebrachte gedichtenbundel De doorloop van de tijd.

Ik heb geen huis met ruime zalen
Geen fonkelstalen slee
Ik heb geen geld, alleen verhalen
En handen, daar schrijf ik mee

(Jan Paul Bresser, De doorloop van de tijd (eigen beheer, 2001. Het gedicht is in 1958 geschreven)

Jan Paul is de belichaming van het Den Haag dat ik ken uit mijn jeugd, toen de verhalenwereld van mijn ouders en hun kennissen bestond uit de toneelproducties van de Haagsche Comedie, de suspense van de hoorspelserie Paul Vlaanderen, de toestand in de wereld uitgelegd door Mr. G.J.B. Hiltermann, de toestand in Nederland gehekeld door Wim Kan en de gesprekken van Jan en Alleman over het tuinhek heen, op de tram, in de foyer van de schouwburg en aan de tafels van een van de sociëteiten in de stad.
Verhalen van lang geleden en verhalen van gisteren en eergisteren, Jan Paul had ze in overvloed. En steeds weer voegde hij er nieuwe aan toe. Altijd in gesprek met anderen, maar nu, in Sara@Berkenhart.nl, met zichzelf.

Want zo lees ik dit bijzondere brievenboek. De levenskunstenaar Jan Jacob, de waarnemer, de levensgenieter in weerwil van enkele zware klappen die hij in zijn leven te verwerken kreeg, de man met het feilloze oog voor de details in alles wat hij zag en meemaakte, de chroniqueur van zijn leven, van het leven, ontdekt de mogelijkheden van de computer, van het internet en vindt al googelend het emailadres van de vergeten dichteres Sara Berkenhart, wier verzen hij destijds bewonderde. In haar zullen ongetwijfeld eigenschappen en gewoontes van de vrouwen in Jan Paul’s leven zijn ondergebracht, maar Sara staat vooral voor zijn verwaarloosde alter-ego: Jan Jacob (Jan Paul) de dichter.

Sara Berkenhart’s fictieve huis staat in de buurt van Wolvega, in Friesland, niet ver van waar zich in werkelijkheid Bresser’s tweede huis bevindt, een toevluchtsoord waar hij tot voor enkele maanden werkte aan zijn brievenboek en onder de naam van Sara Berkenhout gedichten schreef:

Nachtvlinder

Dag onverwacht
binnen dwarrelende
dwaalnacht.
Licht en aangeschoten
kom je aangevlogen.
Je vlindert
zig en zag
en ongehinderd
zwenk je en tuimel je
en breek je niet.
In jezelf ben je
vrolijk vleugellam.
En je valt.

Sara@Berkenhart.nl is de zoektocht van de schrijver, de verteller, de causeur, naar de diepste gronden en de grenzen van de taal, naar de poëzie die zo lang in hem verstopt was gebleven dat ze onvindbaar leek.

Dicht bij het warme van water

Dicht bij het warme van water
Heb ik van alles begrepen
De luwte van het zout
De witte fluit van vogels

Dicht bij het warme van water
Ben ik zonder bodem
Ben ik het luchtledige
Het zomaar zweven tussen lichaam
En tussen aarde; die ik die zoveel te water ging
Zoveel te zinken viel
Een landmatroos
Dichtbij het warme van water

En begreep van vissen het kieuwgeluid
Zag zeesterren oneindig diep
Kreeg vaak tranen van zand in mijn ogen
Ik de landmatroos
Moest in een stad schipbreuk lijden

Mij is geen huilen van zeewind gegeven
Mij is het land
Het stille stenen vlees
Maar dicht bij het warme van water

(Uit De doorloop van de tijd. Het gedicht is geschreven in 1966)

Zweven tussen lichaam en tussen aarde, zou de titel van je gedichtenbundel moeten zijn, dacht ik, toen ik naast je bed stond. Jij bewegingsloos, alleen je ogen spraken. De titel van een verzameling van jouw mooiste verzen, die ik graag gepubliceerd zou zien.
Maar totdat die er is, lees ik nog eens de prelude op die verhoopte bundel: Sara@Berkenhart.nl

(cg)

 

MuidermanHans Muiderman, Als al het andere voorbij is,
Soesterberg 2015 (Aspect)

Hoeveel kan er staan in een boekje van negenendertig pagina’s? Oneindig veel, als je meegaat met de heen en weer en op en neer gaande schrijfbewegingen van Hans Muiderman, het rizoom van ervaringen, gedachten, herinneringen, associaties en emoties die door hem heen raasden tijdens zijn omzwervingen door het gebied tussen Ieper en Douamont waar de Grote Oorlog ’14-18 nooit geheel verdween.
Een verkeersongeluk in 2007. Mieke De Klerck sloeg te pletter met haar auto tegen de muur van een monument ter nagedachtenis aan de geallieerde slachtoffers van die oorlog. Mieke was al bijna thuis. Even verderop die plek parkeert een bus vol Engelsen. Kraaien zitten op het prikkeldraad.
Lijken hangen in het prikkeldraad, in lange dagen van de dreigende stilte stelden mannen hun naderende krankzinnigheid uit. Sommigen speelden kaart.
Koffiedrinken in De Drie Koningen in Lendelede. Boven een tafel hangt een groot mededelingenbord. Maandelijkse Kaarting staat erboven. Annette Maes heeft 8 uit 5.
‘Zullen we kaarten?’ ‘Ja, vertel mij iets waardoor ik ophou met beven, maakt niet uit wat…’
De schrijver heeft de roman Het lied van de loopgraven van Stefan Faulks herlezen. Wanneer hij over de Boulevard du Cange in Amiens wandelt, realiseert hij zich dat Stefan Faulks diezelfde wandeling heeft gemaakt. De Boulevard du Cange was in 1910 een brede rustige straat die de oostflank van de stad markeerde. Het huis van de familie Azaires op nummer 39 toonde achter een ijzeren hek een krachtige gevel aan de weg.
’s Anderendaags fietst de schrijver langs een breed stuk van de rivier ten noorden van Albert. Hardlopers lopen hun rondjes langs het water.
De familie uit het huis passeerde deze zelfde rivier met de trein. Ze zagen hengelaars aan de overkant. Die zaten op krukjes met hun voeten in het water. Vredelievend. Het landschap was nog onschuldig, hun leven een verhaal.
Het landschap is niet meer onschuldig, het verhaal niet meer lineair. De rizoom woekert. Een bezoek aan Musée Somme 1916 in Albert. Nissen, vitrines. Messen, vorken, drinkbekers, een bijbeltje en een metalen pollepel. ’s Avonds in een pizzeria in Albert, gezeten aan een plaatsje aan het raam, gaan de gedachten van de schrijver uit naar meer musea, nog meer vitrines. ‘Kalashnikov, Oekraïne 2014’.
Later die avond. De schrijver opent de schuifdeur van zijn camper. In zijn boekenkist ligt Oorlog & trauma, een catalogus van een tentoonstelling in het Museum Dr. Guislain in Gent. Een museum gevestigd in een psychiatrische kliniek. Hij bladert erin.
Mijn vriend, we zaten in hetzelfde bataljon, werd in het gekkenhuis opgenomen. Op mijn vraag hoe het met hem ging, bleek dat hij zijn stem verloren had. Stom. Zijn antwoord schreef hij op een papiertje. Het gaat goed, stond erop.
Kan de schrijver ingrijpen in zijn verhaal? Bij de rivier…, kan hij de familie Azaires waarschuwen voor de oorlog die komen gaat? Een gedachtenflard. Kan hij verhinderen dat de stomme soldaat wordt teruggestuurd naar het front? Zou zijn boek dat kunnen bewerkstelligen? Zou het de gruwel van de elektroshocks waarmee de soldaat weer ‘geschikt’ wordt gemaakt voor het front ongedaan kunnen maken?
Niets gaat voorbij, noch het één, noch al het andere. Even voorbij Fricourt een bord dat verwijst naar een schietvereniging. Fietsen over twee bruggen, de Maas en het Maaskanaal. De zon staat laag. Tussen de bomen een spook, een militair in ziekenhuiskleding. Hij valt, schokt, maakt spastische bewegingen. Een gezicht met een leeg gat dat schreeuwt als in een stomme film.
Een ansichtkaart. Al turend ontstaan ribben uit een patroon van witte kromme streepjes en schedels uit ronde lichte vormen. Het is als het doordrukken en tegenhouden van het fotonegatief in de donkere kamer. Het beeld is nooit volledig. Er is altijd meer.

(cg)

Reacties zijn gesloten.