Op 10 mei 2015 bereikte Roland Kamminga als eerste de top van de Lochemse Berg, de hoogste berg van de Achterhoek. En dat ook nog zonder zuurstofapparaat! Maar we laten hem zelf aan het woord. Hier volgt zijn bescheiden verslag van deze heroïsche tocht. De hoogte van de Lochemse Berg, de reus van de Achterhoekse heuvelrug, bedraagt niet minder dan 49,2 m.
‘Mijn Vlaamse vriend Bruno Deroovere en ik namen een intercontinentale lijnvlucht naar Doetinchem. Daar stapten we over op een nationale vlucht naar Hummelo, vanwaar een bus ons tot Vorden bracht. Daar waren we aan de voet van het Achterhoeks Gebergte en begon de tocht te voet. Daar hoorden we ook dat in de voorgaande week een lawine een heel tentenkamp met 180 sherpa’s had weggevaagd. Dus extra op onze hoede zochten we onze weg door ijs en sneeuw tot aan het basiskamp, dat in onze kringen van alpinisten voor de grap Hotel De Lochemse Berg wordt genoemd.
Hier voegden zich 26 sherpa’s bij ons om onze lunch te dragen. Ja, we wilden de tocht – heen en weer – binnen één dag doen. En omdat de weersvoorspellingen goed waren, besloten we maar meteen de volgende dag op stap te gaan. We vertrokken direct bij zonsopgang om niet in tijdnood te komen. Terwijl de top van de Lochemse berg zich vaak in nevelen hult en door de sherpa’s ‘De Verborgene’ wordt genoemd, konden we ‘m nu heel duidelijk zien. Ons doel!
De sherpa’s hadden in de voorgaande nacht reeds touwen aangebracht, waarlangs we ons behaaglijk omhoog konden trekken. Deroovere wilde alles op eigen kracht doen, maar ik verkoos het comfort en liet me af en toen door twee sherpa’s dragen. Misschien kwam het juist hierdoor – men dient zich nooit te overschatten in het alpinisme – dat Deroovere op de lange X-Gletsjer uitgleed en slechts tot stilstand kwam omdat wij met het bekende touw aan elkaar verbonden waren. Hoewel ik de man zonder veel moeite omhoog had kunnen trekken, was mijn besluit al gauw genomen en haalde ik mijn mes tevoorschijn.
‘Nee, nee!’ riep Deroovere in doodsangst.
Maar sport is sport en het gaat om het bereiken van het doel. In één haal had ik het touw doorgesneden en we zagen hoe Deroovere met toenemende snelheid over de gletsjer gleed om daarna met een akelige schreeuw uit ons gezichtsveld te verdwijnen. Opgewekt trokken we verder. En haalden zowaar de grootste klimmer aller klimmers, Arnon Grunberg in, die ondanks het feit dat zijn sherpa’s onder zuurstofflessen gebukt gingen, al hevig hijgde. Ik gaf hem toch maar de raad naar het basiskamp terug te keren en daar meteen aan een krantenartikel te beginnen. Ik, man van de daad en niet van het woord, moest verder. En alles liep zo voorspoedig dat ik op de top zelf mijn lunch kon gebruiken. De sherpa’s knaagden op gedroogde rat, volgens hen het lichtste en toch energierijkste voedsel in dit bergland.
Ik was intens voldaan en genoot van het prachtige uitzicht over Zwiep en omgeving, maar ik besefte me niet te lang aan dit alles te mogen overgeven als ik het basiskamp nog voor de avond wilde bereiken. We werden trouwens tijdens de afdaling nog even opgehouden door een macabere vondst. Opeens zag ik een arm en een kont uit de sneeuw steken. Omdat mijn zuurstof begon op te raken, meende ik eerst een visioen te hebben – alpinisten kunnen dan namelijk de raarste dingen gaan zien – maar ik zag echt wat er was: een lijk dat ongetwijfeld door de lawine van de vorige week was blootgelegd. Omdat de uitgestoken arm een sterappeltje omvatte, wist ik bijna zeker met de klimmer Maarten ’t Hart van doen te hebben, die al enkele decennia vermist was. Maar voor alle zekerheid sneed ik toch maar een stukje uit zijn bil – nam ik een biopt als het ware – opdat het DNA met dat van Kees ’t Hart vergeleken kon worden.
En na nog een lastige etappe langs turquoise gletsjerspleten – afdalen is altijd lastiger dan klimmen – bereikten we het basiskamp, waar vele klimmers ons juichend opwachtten. Uiteindelijk hadden we een record gevestigd. Jammer dat Bruno Deroovere er niet bij kon zijn. Ik legde evenwel aan de pers uit dat ik hem onmogelijk had kunnen redden en dat het alternatief geweest zou zijn dat we samen in de diepte waren gestort. Deroovere had dit maar al te goed begrepen en me – sportieve kerel dat hij was – gesmeekt om het touw door te snijden, hetgeen ik na een onvoorstelbare gewetensstrijd dan maar gedaan had. ‘Op Deroovere’ riep een klimmer en dus hieven we het glas ‘Boerenjongens’ – een lokale alcoholische drank – op mijn zo tragisch omgekomen vriend. Ik hoef waarschijnlijk niet te melden dat enkele sherpa’s ook het leven lieten – een van hen toen hij mij op de top mijn lunchbag aanreikte – maar dat hoort bij hun vak en is ‘all in the game’.
Denk niet dat ik het bij deze triomf ga laten. Binnenkort ga ik me wagen aan de beklimming van de Barchemse of Kale Berg, de op een na hoogste top van de Achterhoek. Die mag dan wel slechts 46,5 m hoog zijn, met zijn gevreesde ‘Barchem-Noordwand’ vormt hij mogelijk een nog grotere uitdaging.’