Bubbels en bellen
Zowel aangewaaid als aangelokt,
het horen en aanzien van bellen en
bubbels, van prullen als proppen op
de kermis verschoten, glans van niets
zeggende dingen, plastic roos van de
troostprijs, de nasmaak van zoetstof,
die verzaligde, smoezelige glimlach.
Lot
Soms als het lukt
opstijgende lucht,
de haren ten berge,
de pijn van geluk.
Geluk?
Een handkom zee te wijden aan de zon.
Het woord is aan de temperatuur: verhit
ontdoet het zoet zich van het zout – Eerst
nog geen wolkje aan de lucht. Tot kunst
het geloof de hand reikt, en omgekeerd.
—
(H)Eerlijk overdrijven
Gouden roos. Oude doos. Waar komen die antikiteiten zo gauw vandaan?
Paard op stal. – O, zit dat zo! Maar wees wel voorzichtig: infectiegevaar.
Van een zwaar hoofd langzaam bij te komen. Het brein op halve sterkte,
dat kan mijn robot moeiteloos aan, want hoe ernstig kan het zijn? Angst
achter een glimlach te verbergen, grijns om te verbijten, grimas aan een
paljas op te hangen? Wat is er nu tegen een (h)eerlijk potje overdrijven?
——
[tag]..that willing suspension of disbelief for the moment,…
T.S.Coleridge, Biographia Literaria
KUNST EN (ON)GELOOF
Extase
Kunst en geloof spannen een uiterste
seconde een eeuwigheid samen.
—
Met al die verschillende meningen over
kunst, wordt het ongeloof zwaar beproefd.
—
Geloofwaardig of niet, een altijd weer
terugkerende vraag.
– Waarheid? Zandkorreltjes eeuwigheid.
– Kunst? De schaduw van de verloren tijd.
—
Heilig geloof heeft ook de kunst
een strijd op leven en dood bezorgd.
—
Geloof. Bijgeloof. Ongeloof.
De kunst er mee om te gaan.
—
Van kunst dromen om
niet te hoeven geloven.
—
Blind geloof in kunst,
wedijvert met brodeloos.
—
Kunst versus werkelijkheid.
Geloof versus tijdelijkheid.
—
Een kunst die het uitschreeuwt – gauw, vlug,
anders is de kans voorbij, triomfeert opnieuw
het geloofswoord, dat zich slim verbindt met
een verpakking, die de houdbaarheid verhult.
—
Geloof is bedwelmend,
kunst overstelpend,
en v.v.
—
Avant garde
Nieuw geloof
De mens wikt
God slikt
—
Het geloof als vraagstuk.
De kunst als waagstuk.
—
Schepping. Kunst. Ontwerp.
In tijden dat de chaos droomt.
—
In tweestrijd door het geloof,
wendt de leer zich tot de kunst,
lonkende plank in het drijfzand.
—
Toen ik er net in begon te geloven,
stak er een writersbloc op.
—
Uit ongeloof de schepen achter je verbranden,
in de hoop dat je zinnen eindelijk gaan vlammen.
—
tabula rasa
In het niets geloven
om met een schone lei te overwinnen.
—
Geloof in een hiernamaals.
Lees dit bij twijfel als een
gebiedende wijs.
—
Het geloof verdoezelen,
het laten ontaarden in kunst.
—
Waag je niet aan kunst wanneer je
geen geloofscrisis hebt doorleefd.
—
Als kunst niet stinkt, er zelfs geen luchtje
aan kleeft, toont het zich ongeloofwaardig.
—
Teleurgesteld in de wijsbegeerte, sloeg ik Dante maar weer eens op,
diens Goddelijke Komedie, blader door het Voorportaal, laat de Hel
nu maar eens de Hel, om me stap voor stap te verdiepen in het boeten
en louteren, in oprecht vernederen, in het hardop slaken van zuchten.
Om dan eindelijk het kwaad te boven, mij te verblinden aan het licht,
mij te vergapen aan het spektakel, en nu hardop te lezen wat er staat:
‘Uit mijzelf reik ik niet zo hoog, lijk door een bliksemschicht geraakt’,
O Hoogmis, met veelstemmige Engelenkoren en Bach zelf op de bok,
– Hosanna. Hossana. Etcetera.
—
Niemand heeft aan de kunst
zoveel te danken als god.
—
Welke hulp kan de kunst bieden aan een
gelovige die zijn onschuld heeft verspeeld.
—
Geloof zetelt in het hoofd,
kunst in de bloedsomloop, en omgekeerd.
—
Die vinger van God.
Niet te geloven!
—
Bach op het orgel
Geloven maar…
—
Kunst, de grootste plunderaar
van mythen, geloof en bijgeloof.
Promenade
Op Scheveningen, strandtheater aan de haven.
Viool speelt de Bumblebee, het ballet zwermt
uit over het toneel, als honingbijen om de korf.
Prima donna neemt open doekjes in ontvangst.
In de pauze pierenwaaien met Neptunus, sushi
en biertje inclusief. Een knalvuurwerk de sfeer
verhit, de natuur op tilt. Grimmig boven zee op
een Olympisch onweer afgestemd, in F majeur.
In de orkestbak barst de hel los: ‘Donderslagen
op muziek’. Slagwerk.Toeters. Een symfonische
kanonnade, bominslagen. Publiek in alle staten.
Zeekant. Een brandje hier en daar. Voorportaal.
Een Dantesk bacchanaal van bedwelmde darren.
De partituur? Die ontkomt niet aan dit vagevuur.
Dichter in zee
Om het niet alleen bij woorden te
laten, in Adamskostuum de zee te
beproeven, onbedekt de branding
te tarten. Kopjes onder. Prikogen.
Ziltproeverij annex kwallenbuffet.
Wat steekt is de jeuk, de natuur die
sart en bevleugelt. Regenbooglicht.
Schuim.Venus op de lippen. Glitter.
Trek naar het diepe. Langere deining.
Lome golven. Briesje. Drijfvermogen.
Stapvoets
Vraag is of dit vers zich ervoor leent.
Probeer daarom eerst maar een paard.
Borstel de huid, poets het tuig, baad
in het zweet, ben òp voor ik het weet.
Maar wees alert, wat er briest, komt
stapvoets werkelijk op ons af. Koets,
kraaien en hoefslag doen hun beroep.
Wat is erger, een trap of een stomp.
Breken wij ons gedwee de nek over
de bloemen, de snacks, de toespraak.
Hoe er te komen, te voet of te paard.
Bevleugeld rouwen, afloop onzeker.
Niet te beteugelen anderhalve regel
er vandaan. Stampvoet. Snik. Zegel.
Klein geluk
Bal, een balletje hooghouden,
mooier en langer dan het jouwe,
erop vertrouwend dat het mij eens lukt,
vermijd ik haast, onderlijn ik mijn geduld.
Tweedracht
Zo-even bij mijn brein aangekaart waar wij ons
komende tijd mee verstaan. Een samenstel van
taal, hersenspinsels, goede zin brengt ons waar
wij moeten zijn, hier-nu, socratisch in duel met
elkaar. Op gevaar af voor pretentieus te worden
aangezien, ogen wij tot hoe ver we kunnen gaan,
nemen wij zwart en wit als absolute grenzen aan,
regenboog als decor, koppelen we darm aan rede,
omarmen wij de tweedracht blij maar ontevreden.
Winters
Zo goed zo kwaad ingezoemd op de
plaats waar ik winters naar reikhals,
de symbiose van laagland, sloot, ijs.
Schaatsen uit het vet, dus toerrijders
opgelet: ‘t kan vriezen, kan dooien,
laat je niet foppen door mooipraat.
Nat pak te riskant? Wacht dan nog
een nachtje af. Waaghals bij hoog
en laag? Bewijs het in mijn plaats.
Op tilt
Een naar zuidwest krimpende wind. Storm
in de maak. Voorspellende woorden, tekst
slaat op tilt, zwalkende zinnen haken naar
een houvast – een bolder, touw op de tast.
Catche a falling starre.
John Donne
Climax
Me afgevraagd wat mij vandaag op de been
houdt. Onzinnige gedachten voeren mij naar
een riskante plek, een rondschouw die opgaat
in een climax: van een zon die kakelbont uit het
zicht verdwijnt, waar men op de kim scènes uit de
hel uitbeeldt, en ikzelf, in het licht van die vuurstorm,
nu het kan, die nog onbekende, vallende staartster vang.
Passage Achterberg
Wie doet er nu nog Dante aan? Diens voorportaal
bestormde ooit als een visioen van Jeroen Bosch
mijn puberale brein – O schilderij, o schilderij.
Een Haagse rode maan verft een gevaar: Twee
mensen hand in hand, de Passage vliegt in brand,
de ijssalon in vlam en vuur en Francesca biedt mij
naast de cassata ook haar vingers aan, geniet een
voorjaarlang van mijn gesmul, meeliftend op mijn
tong…maar glimlacht telkens net iets te jong – O!
schilderij van Hel en Hemel en Voorbij.- Het is
nu donker in dat land, gehangen aan de wand.
Foto: Carel Steijn, schilderij: C. Troost
Buiten beeld
Het kunststuk volbracht, handmerk gezet.
Met zand aan de kwast, stofjes op de lens.
Kom vooral dichterbij, plek genoeg op dit
strand. Markant, zelfs de ezel hier is echt.
Voel mee, het doek is nog nat van de verf, |
mix van blauw, grijs en licht. En de stoel?
Schilder zelf blijft buiten beeld, – doel ìs en
blijft het zeezicht, en wat kijker ervan vindt.
C. Troost
Het zich legen
tot de laatste letter
Overvolle
luchtspiegeling
Zwanenstal
Gebeeldbraakt
Op een ongemakkelijke plaats verzeild
geraakt, grensvlak van beeld en spraak.
Waar deze locatie mee correspondeert
of naar verwijst.- Een verholen zin? Een
code die moet worden gekraakt?- Klank?
Geur? Pijn? De godsonmogelijkheid van?
Wat blijft is de hoop die nooit opgeeft,
een kompaan die de eindeloze afstand
te lijf gaat, al inpratend op het graniet,
waaraan elk zieleroersel zijn kop stoot.
Degas op zijn Nederlands
C. Troost
Het naschilderen van een tableau op
ware grootte, en wel zo precies dat je
kijk!, al bijna geen verschil meer ziet.
Aan de wand pronkt onze ballerina van
Degas: even fragiel, even typisch Frans.
Helaas is onze voertaal het Nederlands.
Op een goede dag, het licht valt ideaal,
bekijken we haar eens opnieuw.- Ik zie
je frons, een blijk van twijfel misschien?
– Nog even fraai, brom je, maar de taal..
Aan de kunst
Wat het ook inhoudt, waar het
ook opdaagt, wie die het weet
Onder het ontbijt raadpleeg ik
Google, worden Adam en Eva
gelinkt aan het schilderkundig
begin van de mensheid, elk toe
aan een opknapbeurt, digitaal
ingekleurd, met heilige dagen
en al.
Het rare van kunst blijft dat je er
a. van houdt
b. niets mee kunt
c. soms te veel op vertrouwt
Pallas Athene, Kurhaus Kleve
Kloof
Gisteren hoor ik haar weer
de uil rond het huis
Die ontluisterde godin
onderschat in haar marmer
de kloof
Voet die aandringt,
ogenblik die duizelt
Monnik aan zee
Caspar David Friederich
Kijk, langzaam raakt het zichtbaar – ‘licht’
vermengt zich met het ‘donker’, contouren
komen uit de verf, een droom op zoek naar
de idee om werkelijk en onvervalst in zee
te kunnen gaan met de mens daar in habijt,
die wijst noch wenkt, maar het kaarsrecht
aan de schilder en de elementen overlaat.
Waterverf
Geen woorden voor. Zee even onwerkelijk
als de plastiek die hier oprijst uit het niets.
‘Stof waarvan dromen zijn gemaakt’, licht
doorstoofde waterverf, unicaat, òp is op.
Stek
In de wiegeling op de stek
de visvorming
Zet de plaats af.
Stel de klok in.
Leg de maat vast
en vertrek.
’t
Jij (ik?) dacht het uitgewerkt,
maar nu het zuigt, schootsveld
ogenschijnlijk, de schrijfhand
in zijn ziel geraakt, digitaal
woorden briesend naar wat zeg
paard aanspoort, ’t horen laat –
Iedere maand een nieuw gedicht van ‘monnik’ Theo van der Wacht
Gevrijwaard
Stofwoorden die opstuivend de pluizige lente
verraden, zuidzuidwest, schapenwolken in het
blauw aangestipt, gevrijwaard van zwaarte
en hemelvrees, als een trekvogel op doorreis,
bovenwinds op de luchtstroom meedrijvend.
Jij? Ik? Zwichtend voor die onmogelijkheid?
Met onze vlerken gekortwiekt, uitkauwend bij
kunstlicht, het oude lied van al hoger en hoger,
John Keats, zonder leeuwerik in het verschiet.
Alle maanden
We schrijven een antieke oktober, Augustus is keizer in
Rome, ongerust over een baby die in maart is ontloken
– Mars, oorlog, Joden, Vandalen. – Duikt november als
elf op in de annalen – ‘Rijmt mooi, maar waar bleef Jezus
in dit verhaal,’ vraagt onze meester, die eind december
geen stal maar een dennenboom optooit, ons al eerder
besmuikt verhaalde dat september de bronstmaand is –
Met burlende herten, een afgedankt gewei. – Winter?
Die is haast al voorbij, één wit –
regel , en de woeste wil van april staat weer centraal,
le sacre du printemps, waar de natuur buiten zinnen op
mei aanstuurt, met hopelijk iets nieuws op het plankier –
En juni zich modieus aan het optutten is, selfies uitdeelt,
schouwspel door martelaren verafschuwd, als Julia ruw
door opa Saturnus wordt belaagd, februari met januari
op de vuist gaat, om wie ‘t eerst mag, de boete achteraf –
Ontnuchtering
Os staat verbaasd op stal, en voor ezel heeft het
balken allengs afgedaan, maar de ganzen slaan
milieu-alarm, en ik?, die vat in een bevlieging
Pegasus bij zijn staart, maar dit raspaard keert
zich briesend af, zelfs geen hoefslag kan er af –
Daarom blader ik prozaïsch door wat kranten,
zie de foto’s, spot de ellende en share mijn wel-
bevinden op Kletsboek met een selfie voor al
mijn vrienden voor vandaag en nog heel even –
Jezus en ik, wat hebben we het samen fijn: Hij
veilig in de warmte van de stal, ik ontnuchterd
door de mistletoe, dennengeur en schone schijn –
De Piet van Sinterklaas
Die Piet, of ie nu pimpelpaars, pikzwart of spierwit
door het leven gaat, de duvel en zijn ouwe moer of
erger nog, een betovergrootvader als voorzaat heeft,
het zijn z’n lach, zijn springerigheid en de ondeugd
waar hij voor staat.- O middeleeuwse Piet, wanneer
deed jij nu òoit een braaf oppassende kleuter kwaad –
Echt licht
Lichtsnelheid – Botsing – Beng! Split second – onze capsule spat uiteen, kernsplijting op papier, door een oneigenlijke bril bezien, en digitaal weerspiegeld en geformuleerd voor wie het navertellen kan en wil.. U misschien, vanaf de Dierenriem? – Filmt men daar straks niet het Sint-Elmusvuur van ons ‘allerlaatste uur ……..?’
Ik klap mijn laptop dicht, blik een oogwenk in echt licht, bedenk ‘schaduw van de zon’ en beklim in een flow het eerste de beste hoge duin. Met GPS stand by ontdek ik het terras aan zee waar de anderen ogenschijnlijk al zijn.- Wars van angst, kies ik de kortste weg naar het strand: Prikkeldraad. Winkelhaak. Bloeddruppels in het mulle zand –
Nieuws-app meldt: Er is een onvermoede zonsondergang voorspeld.
Pi
‘Be willing to be blind, and give up all longing to know the why and how,
for knowing will be more of a hindrance than a help’
The Cloud of Unknowing,
anonymus medieval English.
Reeds als ezelsbrug om veel te houden van: Wie ù kent, o getal (…..)
Zo gewoon als ik mij verliefd betoon: deze omhelzing = omcirkeling, een
kwestie van niet bang zijn vóor – ons gekromd heelal in vierkant op papier.
Dit taalt naar kwadratuur, naar geest die huist waar nog niet eerder iemand is geweest, boven die wolk van niet weten uit, waar nog van alles mogelijk lijkt..
(Wie verzint er nu zoiets, bromt professor Wit, aanhanger van de lege blik.)
Pluto of Venus, een baksteen of een kus.- Die plotse zonsverduistering komt
mij goed van pas.- Ik klamp me in pikkedonker vast aan het getal, laat Pi zijn
Odyssee verrichten in mijn dromerige brein: Sterrenschepen bewegwijzeren
de kosmische woestijn. Tijdreizigers cirkelen af en aan, spelen stommetje,
een spraak die mij verstaat.- Waar het almaar vroeger wordt, ontwaak ik vast
te laat..
OFFERANDE
Wat er àl niet in die twitterende hoofdjes rondwaart –
Je vraagt het je amper af, of jouw naam schalt door
de klas, en verspringen vrees en durf spontaan van plaats,
zit jij daar plots als primus inter pares een overjarige
heldensage op te dissen, benevens de list die Atlas voor
eeuwig met zijn last opzadelt. Van de gezichten rond je
druipt het ongeloof af, hoogste tijd dus om de woorden
nous, thumos,epithumia te arceren, Plato’s Phaedrus een
kans te geven, de aura van een geleerde aan te nemen –
En sta je later werkelijk als leraar voor een gehoor dat
zijn oor het liefst toch aan zo’n smartphone leent, sla
dan de handen voor je ogen, zoals Oidipoes de blinde,
en smeek Apollo, of hij jouw offerande wèl aanvaarden
wil, en reis daarvoor nù naar Delphi af, stante pede –
Idee: Eva van der Wacht (gymnasium 5)
Tekst: Theo van der Wacht
juli 2015
Badkoorts
Over de zee schrijven, na er enkel maar over te hebben gelezen, dat deden zelfs
gelauwerde poëeten. Zulke onvertrouwdheid hoeft op zich niet altijd in mindere
gedichten te resulteren. Zeeziekte en zeebenen, daarover kun je twisten, maar al
via een schep badzout laat je dat ouderwetse ligbad herleven, waarin je als kind
ooit werd gekielhaald – de shampoo prikt weer in je ogen, schuim spat van de
golven, jouw erectie rijmt op Aphrodite, en je boekte al een cruise naar Cyprus.
Op de Mediterranee zet de schipper alle zeilen bij om aan Scylla en Charibdis te
ontkomen. De scheepsomroep orakelt: ‘Zeven korte stoten plus een lange op de
scheepsfluit betekent Schip verlaten. Eerst de bejaarden.’ Beneden oefent moeder
La Mer op de piano. Badwater gorgelt in de afvoer. Mijn badeend raakt volledig
onbestuurbaar. Ons zeekasteel begint nu te trillen en te deinzen. Terwijl ik uit het
bad stap en mij afdroog, raakt de reddingsboot te water. Schipbreuk is voor later –
Doodmoe van politiek geknoei en blabla die gast
een Haags middagje zeebad te offreren – ligstoel
badhanddoek parasol.- Maar of ie zal toehappen,
wie zal ons vandaag onbewolkt weer garanderen –
– Ober! Eén portie ballen! Gloeiend heet, svp.
Ik relax en rol een sigaretje, en verbeeld me
zijn vlammenzee tegenover mijn saffie, hij
het langste.., ik het kortstonderige eindje…
En hoor hem ja nu in de verte al brommen:
– Bruinbakken? Kijk je uit voor je weet wel, ventje.
Pfff. – Wie lust er een bal van me, wie een trekkie?
Juni van muziek
Zon hier woord dat zich opdringt wel
is waar enkel kunstlicht afscheidt toch
met juni en deze duinpan in het zicht
een tropisch tintje aan de ingezoemde
klank verleent, melodieuze frase door
ooit een kind baarmoederlijk beleefd
roze noten, broederlijk brein verkleefd
nooit meer dichter in de buurt vertoefd
wit de zee die dit geneurie onderbreekt.
Sinds de oorlog vermist
De vader ‘Is over the ocean’, en leeft sinds
de oorlog voort als vermist. De moeder, tipsy,
knoeit met bokking op haar corrigeeerwerk en
gebaart de buurtende zoon om een vaatdoek.
Tot de hond die haar onbedaarlijk te na komt:
‘Wacht maar als de captain zo thuisvaart!’, en
wuivend naar diens ovale, vergeelde portret:
‘Die is nu al ruim een halve eeuw onderweg.’
Of ik Dido’s klaaglied nog eens opzet, liefst het
vertrouwde met kraak. Onderwijl kijkt ze terug op
de moffentijd, en praat zelfs als ik Purcell brul, wijs
richting langspeelplaat, onverstoord door over mij,
het lastpak, dat luid op straat ‘We gaan naar Engeland’
begon te zingen in het ‘soldaten’ Duits.
Onvergetelijk
blijft mijn doorgevraag waarom de kat van boven niet zo.n
ster draagt: – Mam, mag Tomi dan wel bij ons, straks?
En opnieuw vaar ik over een opengevouwen zee
mijn daddy achterna, en weer als we Tunis aandoen,
slaat er die brandbom in, vlak bij ons in de buurt –
De gevreesde vuurstorm blijft uit, het dodental beperkt
en ik, de grootadmiraal, wip onder de tafel vandaan
met mijn bordkartonnen vlaggenschip.
Tijdens zo’n
uitvaartdienst speelt moeder de treurmuziek; thuis
zwoegt ze op wat zij noemt De Ontembare Zee
– La Mer lees ik, vurig spellend, op de partituur.
’Evacueren’, rebbelt ze, ‘hield in dat je tegen je zin ..’
‘Haast je rep je moest verhuizen’, overstem ik haar,
’wat voor ons uitdraaide op inwoning bij een boer.’
’O, die smeerboel als de beerput overliep!’, roept ze uit.
‘Fecaliën, moeder, die in jouw woorden toen, á la de
Armada samenschoolden in de goot….’
‘Wat ìk nog goed weet’, verzucht ze, ‘is hoe wij daar
op het platteland tandakten naar een schep zeelucht.’
Weer hoor ik mijn nieuwe schooljuf bidden tot een ‘Heer’
die niet bestond (als ik mijn moeder geloven mocht); zèlf
dorstte ik naar de periodiek ‘Wie,Wat, Waar,Wanneer?’,
met als mijn favoriete premieplaat de beeltenis van een
raadselachtig bloot, Aphrodite Anadyomene genaamd.
‘De dokter’, zegt moeder, ‘typeerde jouw val in vijandelijk
prikkeldraad als een vuurdoop, en ..’
Duurde het wachten in de
kliniek een eeuwigheid – tijd genoeg om te bepeinzen waarom
die zogeheten almachtige god dit alles toch toestaat, dat kwaad,
die rot oorlog (alleen al de Deutschfeindliche scheepsruimte
– in bruto registertonnen – die er de eerste oorlogsjaren volgens
persbureau Reuters dagelijks ’in de grond werd geboord’…)
– het hechten van de wond daarentegen was in een oogwenk
gebeurd.
Een projectiel als de halfjaarlijkse brief van het Rode Kruis:
het ergste vrezend zie je haar die openritsen – dood?
vermist? of misschien toch weer een levensteken?
Is het een wonder dat de uitdrukking ‘strakjes als’
permanent vóor in moeders mond bestorven ligt?
Wanneer honger en winter hen aan bed binden,
wijst de moeder de zoon in Duizend en Een Nacht,
net voor ook dit boek wordt verstookt, op de zeeman
Sinbad
– diens schipbreuk, diens volharding, diens geluk.
Enkel de kindertekening van een boot, wat kranten
tegen de tocht, en de wereldkaart aan de wand
(knopspelden registreren er het ‘landjepik’)
blijven nog zo lang voor de kachel gespaard.
Op de dag van het bericht dat ook deze vader
officieel wordt vermist, sneeuwt het haring en
Zweeds wittebrood uit de wolkenloze lucht –
Uit de diepte
ter nagedachtenis aan
M.P.J. van der Wacht,
Den Haag, 1906 – Sardonische zee, 1944
Er zwemt iemand over mijn graf.- De juiste plek?
Die staat exact in de scheepsverklaring vermeld.
Al sinds die oorlog rusten mijn resten hier op een
geïmproviseerd bed, maar mijn dood houdt dankzij
een nabestaande hardnekkig stand, al nadert de rij
overlevenden thans in een versneld tempo zijn eind –
De zee hier is twee honderd vaam diep. Op je eentje
duiken lijkt me te gewaagd. De toegang die de mijn in
de scheepshuid sloeg, staat als altijd open voor bezoek –
feut
opnieuw lente een gloed
tussen dood en geboorte
waar een feut zit te broeden
op de ingevroren narcissen
met de vreselijke woorden
van geen zon die wil gloren
lente bij hoog en bij laag
Opvlucht van dwarrelende blink wiens
saltomortales zich mengen met mus en getsjilp
omstreeks het daktuimelraam alwaar mijn
onzalige, buitelende kater
Tik later weerstaat zwaan de slagkracht
van een minnaar – plons kreet en snavel
in poldervaart die op eindeloos uitloopt
Na zo’n moment waar je bij hoog en bij
laag zwoer dat hij echt was die leeuwerik
Afvragen
Nadenkend over stad rijzen er vragen als
Verhaal of gedicht? Voor jong en/ of oud?
Schepje zoet, puntje zout? Wie is hier ik?
Waarom hij nu net een bankkraak beraamt,
zij op de fiets haar cliënten bezoekt, en jij
aan een stickie sabbelt in de koffieshop.
En ik? Die overziet op de luchtkaart vrijwel
alle buurten en straten. Weegt risico´s.
Vraagt af. Ziet heuse kansen – Jenseits von
Gut und Böse? –
Verzwijgen
Wil het stilletjes ondersneeuwen
Voluit betekenisloos witte vegen
Met geen winterwoord te verven
Door geen oogwenk in te perken
Niks dan niets wordt er vergeven
Hartklop adem matglas doorkijk
Hoor hoe die het ook verzwijgen
Op het nieuwste jaar
(astrofysica)
‘im Ganzen is immer schon alles gezählt’
R.M. Rilke
…als in het morgenrood van ooit, op die eerste
ochtenstond, waar behalve licht geen ander
schrift bestaat, geen priemgetal, geen maat…
…wat later
met roze champagne en vodden bij de hand,
wij, als halfproduct van oerknal, god en
pandorische kunst en wetenschap…
Pandora
John W. Waterhouse
Tante Sint en oom Piet
een moraliteit
Voor wie gelooft duikt de vliegboot uit
Spanje weer op.- Mijn oom speelt voor
Piet, mijn tante voor Sint. Oom besnord
En bebaard, tante zorgvuldig onthaard.
Oom zweert bij een tok, tante bij naakt.
Verwacht hier geen kadoos uit de zak van
Oom Piet, geen ‘lief of stout’ uit de mond
Van mijn tante de Sint, ook niet het wit en
Zwart door het oog van een kind, noch het
Blindvaren op, en wie doet dat soms niet..
Op een speelse tik heb ik oom Wim zelden
Betrapt, de schoot van tante Fien verwekte
Blosjes die ik pas heel veel later doorzag –
En mijn tante Sint en oom Piet?- Die twee
Bruinen zich behagelijk ontkleed, zo niet
Aan Spaans strand, dan toch wel op hun
Zonnebaadbank
Herfstcyclonen
Weer peren, Eva, herfstcyclonen.
Hoogseizoen voor oude dromers:
zijn blote hand onder de bank en
zij die deed of ze niks zag, maar in
de nablijfklas schrijft opa zich een
lamme arm, strafregels levenslang
Dwars door de schaamte heen want
straalverliefd kwadraat maal pi – de
afstand tussen rijtjeshuis en Paradijs
– en altijd keurig voor het eten thuis.
Veredeld licht
Een simpele vingerveeg, en we zwerven uit
over het wereldnet. – Ontdek jij nu een passende
voorgeschiedenis, dan test ik de nieuwste app.
Gehaaide diginauten zonder pen en boekenlast –
Knipogend naar Slim O’Dysseus, praten zij rad
Trojaanse paarden en hun aanhang van het web
En surfen ze op golven veredeld licht, aldoor
laverend tussen onbekend en gerenommeerd,
van Genesis naar Jongste Dag, en omgekeerd.
Obsidiaan
Oersteen om voor tot op de bodem te gaan.
Naam stamt van Obsius de ontdekker ervan.
Ons klompje vulkaan meet een kilo of drie.
De glasmeester heeft wel oren naar onze idee.
– Kwestie van chemie, vakwerk en fantasie.
Vaste prijs voor ieder van ons: een splinter
ziel. –
Een loopje met Faust? – Kom doe niet
zo flauw! –
En zo zoeken wij nog altijd naar
de enige naam voor deze trofee, van dit glas
hard glinsterend zwart
Voetbalheldendom
‘Ik heb mezelf nooit als een held gezien’
Wim Kieft
Vier tassen markeren het plein tot een speelveld,
de mat van fijn asfalt.- Je speelt er om de eer van
je straat, vandaag 6 tegen 5, wij buiten kijf met een
vliegende kiep, wiens bloedende knie ìnstaat voor
felheid en strijd.- ‘Zat deze nu wel ja dan niet, of
was het “over en naast”, dat balletje van een cent’.
De fluitist die er bij ons aan ontbrak staat de volgende
dag in de sportkrant, om de pienantie die hij al dan niet
gaf, om de schwalbe die hij als enige niet zag…
En nooit
zullen we zijn uitgepraat over dat schot zijkant paal
in de laatste minuut, over die teenlengte pech in de weg,
het minieme verschil tussen uitzinnig geluk en
peilloos verdriet.
Toch gaan we vandaag opnieuw onversaagd uit ons dak –
in de clubkleur, mèt spandoek, in ons eigenste vak –
voor een spelletje en een relletje, als eerbetoon en ter
herinnering, aan het voetbalheldendom
Nachtegalen
Zinnebeeld? Idool? Sinds mensenheugenis de eerste
viool in mythen, sprookjes, en verhalen. Wereldwijd
drager van namen als bulbul, rossignol, nightingale.
Vogel met zo’n staat van dienst, en toch de echte niet.
Die verbergt zich op een kwartiertje gaans van hier
in de gure voorjaarsnacht, in de afgerasterde natuur.
Daar nu te staan kleumen onder een straatlantaarn –
Zonder mobiel. Zonder woorden. Zonder partituur.
Met alleen maar die trillers uit een keel, het vurig
begin van sneeuw –
Cader Idris
De imker spreekt slechts Gaelic, vandaar
de gebarentaal, hem vroeg je naar de weg.
Je had je danig voorbereid op deze tocht
maar door damp en een kompas dat miswijst –
Terwijl je samen honing eet, melk drinkt
van de geit, keer je vliegenvlug
terug in de tijd. Je staat nu hoog
op de plaats zoals een voorzaat die beschreef:
behalve de sneeuw, alleen steen, gruis.
Er nooit dichter vandaan treur je thuis.
( Cader Idris: bergrug te Wales. ‘Wie er de nacht
doorbracht, ontwaakte er ’s morgens alleen als
krankzinnige of dichter…’.)
Alle vogels
‘April is the cruellest month’
Wasteland, T.S. Eliot
Vrij verklaarde vogel op de vlucht; een valstrik
plukt hem aanhalig uit de lucht.- Doodsangst tergt
de omgeknoopte strop, opschortend het finale moment –
de onwerkelijkheid: alle vogels behalve jij en ik
Verwachting
Nog 1 keerlus en het land ligt braak
Golvende kluiten schitterend zwart
Vorst vreet al nachten aan de grond
Verwachting dat het sneeuwen gaat
De stramheid van de ochtendkilte
Alleen het koffiezetsel zich betuigt
Buiten dolt de zon met nevelslierten
Regenboog om verzen in te weiden
Vloek
Zuidzuidwest
Der Nordost wehet. Zeelicht inkt gewolkte zwart
legt blikseminslag bloot
Zo’n beeld verstaat zich
tegendraads
met wat de kijker leest
kantelt
de ogenblik die zwalkend
gat op gat bikt in de tijd.
Op het ontbijtbord restjes
gekleurde hagelslag als
bloedcel
voor de nieuwste dag die
aanschreeuwt uit het boek
van woorden licht en vrees, verenigd tot een vloek –
Citaat uit Andenken van Friedrich Hölderlin
Tekst geïnspireerd door een Vloek van Cor Gout en
het Tekenwerk van Marcel van Eeden
Barrières
…al is je mond gortdroog, je lippen gebarsten
en brandt je tong van wat je verzwijgen zal
Onvergelijkelijke herinnering aan, je zou het
willen uitschreeuwen maar
Kinderen, buren, de taalbarrières van….
Aloude nachtegaal
Al vroeg in China maakt men hem knap als
mechaniekje na, favoriete speeldoos van
menig potentaat en kunstenaar
………………………………………..Zanger, verleider,
bedrieger
……………Bulbul in het Perzisch, naleesbaar
in het Chinees
…………………..De mijne verbergt zich het gehele jaar door
op een zoekopdrachtje gaans –
……………………………………..……zie de pixels waaruit hij
bibberend ontstaat, beluister de klanken
waarop hij ons blikkerig onthaalt –
Solist in digitaal grijs
…………………………….zijn silhouet
echt als surrogaat
Atopia
“Nooit iets van waarde meenemen op reis (…)
je moet bereid zijn alles te verliezen’.
Redmond O’Hanlon
Die naam praait om een schip
compleet met kraaiennest en uitkijk, zware ijsgang,
walvissen en mist
‘Ahoi boots, land in zicht.’
~~~~~~ ^^—-#~~~ Dit krabbeltje als eerste aanzet van
de cartograaf. – Nieuw land wordt onbegrensd
in kaart gebracht.
~~~~~~~~~~~~~~~
Een plof, een schok, en nu het helder wordt, blijkt dat ìk
de noodlanding heb uitgelokt
Ik gesp mijn gordel los,
doe afstand van bagage en mijn pas
‘Dear Liberty’,
met dank aan William Wordsworth volg ik als gids en
toeverlaat de eerste de beste wandelende wolk
‘I cannot miss my way’,
kompas noch kaart, laat staan een laptop, belemmeren
mijn gaan
te voet en liftend On the road die mij alles doet
vergeten wat ik er van weet
kriskrassend over de planeet.….
Grenzstein 37 –
foto Tanya van der Wacht
Stemwede- Levern
Tango en vrouw
O Màlena, hoe jij als tango en als vrouw:
zelfs in mijn slaap (ik droom een rokerig
lokaal) omhelzen wij La Yumba en elkaar
Onvermoeibaar achter-, zijwaarts, gancho,
zwaai – in overrompelende taal de zweepjes
van vocaal en bandoneon, tot plotseling die
schel
Nee, aan dit café kleeft geen nachtverbod,
enkel de timer van mijn radioklok, belletje
waarvan ik wakker schrok, als jammerlijk
slotakkoord.
[/tag]